zaterdag 27 oktober 2018

Heel de tijd (Leo Pleysier)


Een van de bundels van Maarten Biesheuvel heet Reis door mijn kamer. In het titelverhaal is de werkkamer het startpunt voor het overal heen fladderen van de geest. Iets soortgelijks gebeurt er in Heel de tijd van Leo Pleysier.

Acht schrijvers

Het begint met een groepsfoto van acht schrijvers (waaronder Pleysier) in de jaren tachtig, die aan de wand van Pleysiers werkkamer hangt. Die foto roept herinneringen en andere gedachten op. Van tijd tot tijd keert in het boek die foto terug.
Soms denk ik: die Vlaamse schrijvers hier tegen de muur, wat hangen die daar toch feitelijk? Ik heb toch allang niets meer met ze te maken?
Of wél misschien?
Zes van de acht (naast Pleysier zijn dat Gust Gils, Leo Geerts, Eddy van Vliet, Ivo Michiels, Bert Popelier, Freddy de Vree en Hugo Claus) zijn intussen overleden. Pleysier herinnert zich nog de avond waarop de foto gemaakt is, het geroezemoes, de muziek, de schallende lach van Ivo Michiels en iemand van de uitgeverij die vond dat er nog een kiekje gemaakt moest worden. Als hij eraan terugdenkt, is het er voor Pleysier allemaal weer.
En dan nu zo stil jongens! Zo ontiegelijk stil dat jullie nu zijn.
De titel lijkt me op twee manieren uit te leggen. De gedachten zijn er heel de tijd, de hele tijd. Maar de dood heeft intussen zijn werk gedaan, dus er is ook iets kapot. De tijd moet geheeld worden. En dat kan in de verbeelding. In de verbeelding kunnen de schrijvers samen zijn en lekker gaan eten met elkaar. Dan zijn ze niet meer zo stil.
Gust Gils zorgt voor de wijn.
Hugo Claus gaat naar de bakker voor brood.
Ivo Michiels brengt look, pijpajuin, een aubergine en twee courgettes mee uit zijn Provençaalse moestuintje.
Leo Geerts schilt de aardappelen.
Eddy van Vliet snijdt de groenten voor in de soep.
Freddy de Vree gaat naar de markt voor de lamskoteletten.
Bert Popelier dekt de feesttafel.
Akkoord iedereen?
Zo te zien wel.
En afwassen?
Dat doen we daarna allemaal samen.
Het gesprek ('Akkoord iedereen?') wordt gevoerd in het hoofd van de schrijver. En zo zijn er meer gesprekken. Met God bijvoorbeeld, of met een klasgenoot die een klap in zijn gezicht kreeg van de scheikundeleraar. Eigenlijk is Pleysier in die gesprekken ook in gesprek met zichzelf. Hij bepaalt zijn positie, hij wordt zich bewust van zijn opvattingen, al schrijvend bereikt hij zichzelf. En vooral: hij maakt er een verhaal van, omdat wij nu eenmaal het liefst in verhalen leven, zodat er op zijn minst een suggestie van samenhang is.

Nostalgie

Heel de tijd zit vol nostalgie. Niet in de zin van het zwijmelen bij wat er vroeger was en nu niet meer, maar wel van het oproepen van de tijd van vroeger, toen zijn jongere broer een prachtig vogeltje kocht (een scharlakenrode tangara), toen de zoon van buurman liep te brevieren, toen je het geluid (nirken) kon horen van koeien die aan het herkauwen waren. Al die herinneringen zitten in het hoofd van de schrijver en maken deel van hem uit.  Door het verleden op te roepen, schetst Pleysier een zelfportret.

En daartussendoor is er het heden, waarin bijvoorbeeld een deel van de graven op de begraafplaats geruimd wordt. Zo verdwijnen de dierbare doden. Alleen de herinnering en de verbeelding houden hen nog vast, houden hen zelfs levend.

Een dwingende structuur ontbreekt in Heel de tijd. Sommige onderwerpen, zoals de foto van de schrijvers, komt verschillende keren terug, maar het geheel blijft vrij losjes. Dat is niet storend. De hele tijd is er immers de toon, de stem van de verteller, die we bijna horen praten tegen ons. Het is een persoonlijke manier van vertellen, altijd vanuit de persoon (in het nu of in het verleden). Ook als hij vertelt over bijvoorbeeld de demonstratie tegen kruisraketten in 1983, krijgen we niet een objectief verslag, maar zien we de verteller in die demonstratie, die vooral uit staan en uit wachten bestaat.

Tijd als taart

En in alles voelen we het voorbijglijden van de tijd. De tijd wordt gepresenteerd als een taart, waarvan iedereen een stukje krijgt. De volwassenen hebben hun stuk al voor het grootste deel op, maar het kind Leo Pleysier had nog heel veel taart te gaan.
Mijn eigen taart daarentegen had ik nog maar amper aangeraakt. En dus, zo dacht ik bij mezelf, ga ik proberen om heel zuinig te zijn op die lekkernij, want dan zal ik er nog veel en nog lang van kunnen smullen. Hopelijk. Als er niet te veel misgaat met of in mijn leven.
Heel de tijd is een sympathiek boek en het is mooi geschreven. Soms verliest de schrijver zich in lange opsommingen (bijvoorbeeld van de machines waar hij als kind medelijden mee had of van het werk dat door stielmannen wordt verricht) en die houdt hij dan net te lang vol, waardoor het een maniertje dreigt te worden. Maar dat moeten we maar vergeven, want er staat veel moois in Heel de tijd. 

Pleysier heeft al veel persoonlijke boeken geschreven, waarvan Wit is altijd schoon (1989) waarschijnlijk het bekendst is. Dunne boekjes, over het algemeen, waarin de schrijver zelf nadrukkelijk als verteller aanwezig is.

Intussen is Pleysier over de zeventig; hij heeft al flink van de taart gegeten. Gelukkig heeft hij in de loop van de jaren ons al heel wat laten meeproeven van zijn leven. Hopelijk duurt het nog even voor zijn bordje leeg is, zodat hij nog enkele titels aan zijn oeuvre kan toevoegen. We zullen ervan genieten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten