‘De lucht werd somber en vloekte af en toe.
er vlokte wat speeksel uit de lucht.
Noach veegde het weg en bereikte de moerassen.
Daar trof hij Koelbloedigheid aan.
Het gaat regenen, zei Noach, heel veel regenen. Aan één stuk door.
Ik heb een boot, zei Noach nog.
Honderd meter lang, vijftig meter breed en twintig meter hoog.
Hij is klaar, zei Noach. En warm.
Ach wat, zei Koelbloedigheid. En hij zei het nog eens:
Ach wat, we houden het hoofd graag koel.
Maak je maar geen zorgen om ons. We redden ons wel.
Ook zonder boot houden het hoofd boven water.
Noach veegde wat speeksel uit de vacht van Dier
en keerde zich om.’
Zo doe je dat dus: een verhaal vertellen dat iedereen al kent. Geert de Kockere laat het ons zien in Noach en Koen Fossey heeft er prachtige platen bij gemaakt.
De Kockere schrijft in een stijl waar kleine vonkjes vanaf komen en hij vertelt het verhaal op zijn eigen manier. Daarna kun je Noach niet meer vergeten. Hij heeft iets in zijn hoofd wat niet helemaal van hemzelf is en het drijft hem voort. Zelfs als anderen niet aan zijn kant gaan staan.
De Noach van De Kockere is een eenzame figuur, die uiteindelijk alleen met Dier in de ark zit. En toch wordt het geen somber verhaal. Sommige dingen blijken te blijven, ook na een zondvloed.
‘Zie jij nog Vrolijkheid? Kom jij vandaag nog Koppigheid tegen? Is er nog Moed? Zag je onlangs nog Vriendelijkheid? Liefde? Een moederziel misschien? Wel dan!’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten