woensdag 27 februari 2013

Pierre Dubois over Bernlef, Wolkers en Krol (1961)

Ergens in 1961 schrijft Pierre H. Dubois in Het Boek van Nu een recensie over een stel dunne boekjes. Het dikste is 164 bladzijden. De prijzen lopen uiteen van twee gulden tot ƒ 4,50 voor de niet gebonden boeken. Het dikste, gebonden boek, van A.L. Schneiders kost ƒ 7,90.

De namen van de auteurs: A.L. Schneiders, J. Bernlef, J. Wolkers, P. van Gestel, Gerrit Krol en Gerdy Pendel. Ik licht in dit stukje alleen de gedeelten eruit die gewijd zijn aan Bernlef, Wolkers en Krol, auteurs die later bekend zouden worden bij een redelijk groot tot groot publiek. De namen van Schneiders en Van Gestel kunnen we waarschijnlijk ook nog wel plaatsen, Pendel is vergeten.

Bernlef had in 1959 de Reina Prinsen Geerligsprijs ontvangen voor zijn verhalenbundel Stenen spoelen en zijn dichtbundel Kokkels. Dubois noemt de verhalen in Stenen spoelen 'zeer kort; het zijn nauwelijks schetsen die vrijwel geen gelegenheid laten tot karakterisering van personages.' Het gaat in de deze bundel meer om de sfeer, 'een sfeer van wanhopig verzet tegen de dodelijke vereenzaming van het het isolement, een verzet dat soms op een vorm van krankzinnigheid uitloopt.'

Het eindoordeel van Dubois is positief:
Maar in de kort samengebalde anecdotes die Bernlef tot zijn verhalen ombouwt heeft hij toch kans gezien een talent te demonstreren dat niet zo gering is en dat, dunkt mij, wel dat van een echt verteller is, geen Scandinavische, maar eerder een Amerikaanse. Zijn gevoeligheid is misschien wat subtieler, maar zijn verteltrant even elliptisch, zakelijk en suggestief. Redenen te over om met belangstelling een verdere ontwikkeling te volgen waarvan de mogelijkheden ruimschoots voorhanden zijn. 
'Het meest oorspronkelijke talent van de jonge schrijvers die hier vermeld worden, lijkt mij zonder twijfel Jan Wolkers', schrijft Dubois. Hij bespreekt de verhalenbundel Serpentina's petticoat  en noemt het:
Een fascinerend, buitengewoon indringend boek, waarvan ieder verhaal een surrealistische obsessie bezit en geschreven is vanuit een bittere noodzaak.
Als onderwerpen noemt Dubois oorlog, ziekte en dood. Wolkers' verhalen doen hem denken aan die van Hermans in Paranoia.
Ze zijn glashard en helder en van de andere kant geladen met een bezwerende poëzie, die overigens niets liefelijks heeft, maar wreed en meedogenloos is. 
Dubois constateert dat van bijna alle verhalen 'een penetrant sadisme' uitgaat. Een indringend sadisme dus.
Of misschien moet men zeggen masochisme, want het is zo persoonlijk, zo dwingend, dat men zich afvraagt of het niet in de eerste plaats tegen de schrijver zelf gericht is.
Afrondend schrijft Dubois:
Het boekje van Jan Wolkers is een van de merkwaardigste publicaties van de laatste tijd. Niet alleen omdat het een oorspronkelijk en belangrijk talent is, maar ook omdat zich in zijn schrijverschap een geest symbolisch realiseert, die perspectieven opent op de psychologie van een tijd. Het zou de moeite waard zijn om uitvoerig studie te maken van deze eerste kleine bundel van Jan Wolkers, omdat die in wat hij openbaart zo verrassend veel doet vermoeden van wat hij verbergt.
Dubois herkent dus meteen het talent van Wolkers. Ik had altijd het idee dat het vroege werk van Wolkers ook morele oordelen opgeroepen heeft. Niet bij Dubois dus.

De rokken van Joy Scheepmaker van Gerrit Krol noemt Dubois: 'Niet zonder belang'. Nadat hij wat over de inhoud van het boek heeft verteld, schrijft hij:
In wezen is het boek een monoloog, de poging om uit de vereenzaming los te maken en weer contact met de mensen te krijgen.
Maar dit alles komt uit het boek wel los en het geeft er een sympathieke toon aan, terwijl Gerrit Krol erin geslaagd is om dit effect met literaire middelen te bewerken.
Dat klinkt vrij vaag, vind ik. Wat moeten we bijvoorbeeld met die 'sympathieke toon'? Zegt dat iets over de kwaliteit van het boekje? Het zou zomaar kunnen dat Dubois niet zo goed raad wist met Krol, maar er toch iets aardigs over wilde zeggen.

Ook voor de drie andere schrijvers is Dubois overigens behoorlijk vriendelijk. Over Van Gestel zegt hij nog wel dat diens verhalen 'op zichzelf niet zeer belangrijk' zijn, maar dat ze wel de capaciteiten tonen van een jong schrijver die tot belangrijker werk in staat is. Van Gestel zou later vooral geprezen worden om zijn werk voor jongeren, bijvoorbeeld de prachtige jeugdroman Winterijs. 

Dubois blijkt alweer aardig zicht te hebben op de schrijvers die later uit zouden groeien tot grotere of ronduit grote schrijvers. Zo onderkende hij ook het talent van Mulisch, Hermans, Claus en Haasse. Al constateerde hij ook dat niet al hun boeken even sterk waren. Tanchelijn van Mulisch kon op weinig genade rekenen. Dubois had een goede neus voor talent.

De foto die bij het artikel van Dubois afgedrukt was.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten