Met taal kun je niet voorzichtig genoeg zijn. Zo gauw je iets benoemt, bestaat het immers. Er zijn bijvoorbeeld ziekten die alleen in bepaalde landen bestaan. Alleen daar hebben ze er een woord voor. Duitsers hebben nogal eens last van hun bloedsomloop, hun Kreislauf. Daar hebben we hier nog nooit van gehoord. We hebben er geen woord voor, dus bestaat het niet. Of andersom: in Duitsland hebben ze er een woord voor en daarom bestaat het.
Het luistert dan ook nauw hoe je iets noemt: terrorist of vrijheidsstrijder, activist of relschopper, alternatieve of complementaire geneeskunde, probleemwijken of krachtwijken, allochtonen of mensen met een migratieachtergrond. De manier waarop je iets benoemt, laat je visie erop zien, maar bepaalt mede je visie.
In Trouw van 30 maart 2017 las ik: 'Een baan voor iedereen met een beperking'. Vroeger zouden we 'gehandicapten' hebben gezegd, waarbij we ook nog het onderscheid maakten tussen lichamelijk en geestelijk gehandicapten. Nu zeggen we: 'Mensen met een beperking.'
Maar dat zijn wij allemaal! Mensen zonder beperking bestaan namelijk niet. We hebben allemaal een beperkte intelligentie, ook de heel slimmen onder ons. We zijn lichamelijk beperkt; we kunnen bijvoorbeeld niet vliegen.
'Mensen met een beperking' is dus een rare term: er wordt beoogd een subcategorie aan te geven, maar eigenlijk gebeurt dat niet. In het artikel kom ik ook een preciezere uitdrukking tegen: 'arbeidsbeperkten', 'mensen met een arbeidsbeperking' dus, maar die term slaat strikt genomen ook op alle mensen.
We kunnen nog meer muggen gaan ziften. Er bestaat bijvoorbeeld niet zoveel verschil tussen een beperking en een handicap. In ieder geval is duidelijk wie er bedoeld worden: mensen met een extra beperking, een beperking (of een handicap) die de meeste andere mensen niet hebben.
In mijn jeugd werd ook het woord 'handicap' niet gebruikt. 'Ongelukkig', herinner ik me: 'Bij de buren hebben ze een ongelukkig kind'. Dat was niet een kind dat niet gelukkig was of 'niet goed in zijn vel' zat, maar een lichamelijk of geestelijk gehandicapt kind. Als het in lichte mate was, zei men: 'Die is niet helemaal zoals een ander'.
Een oom en tante van mijn vader hadden 'ongelukkige kinderen'. Die zijn niet oud geworden. Ik herinner me hen niet. Mogelijk waren ze al voor mijn geboorte overleden of toen ik nog heel klein was. Ik had een hobbelpaard dat van een van die kinderen was geweest. Het was een haan, waarvan de kam was afgezaagd. De jongen die erin gezeten had, had een gebogen gestalte en zou zich anders aan de kam gestoten hebben.
Tegenwoordig kan 'ongelukkig' in zo'n geval niet meer gebruikt worden. We denken daarbij meteen aan iemands gemoedstoestand. Ons persoonlijk welbevinden is zo belangrijk geworden, dat we ons af zijn gaan vragen of we wel gelukkig zijn. Blijkbaar was dat in mijn jeugd minder van belang.
Ik denk dat indertijd in de benaming 'ongelukkig' ook wel medelijden meespeelde, wat de term iets bevoogdends geeft. Degene die een ander een 'ongelukkige' noemt, zal mogelijk sympathie hebben voor die ongelukkige, maar hij plaatst zich ook boven hem.
Die sympathie herinner ik me sterk. Bij ons in het dorp was er een man die Gekke Fritske werd genoemd. Ik heb nooit geweten hoe zijn achternaam luidde. Het was een magere man, die iets van een jongen in zich had. Hij droeg een pak, als mijn geheugen mij niet bedriegt, reed op een damesfiets (zo'n omamodel) en rookte sigaretten, met getuite lippen.
Fritske was 'niet helemaal zoals een ander'. Hij liep moeilijk; misschien was hij spastisch. Maar meestal fietste Fritske door het dorp en groette de mensen die hij tegenkwam. Iedereen groette hem terug. Bij elke bruiloft was hij aanwezig. Hij feliciteerde het bruidspaar, dronk een kop koffie, at een stukje taart en verdween weer. Misschien dat ik mij hem daarom in pak herinner.
Als Fritske nu geleefd zou hebben, zou hij vast niet Gekke Fritske genoemd zijn.' Iemand 'gek' noemen, kan niet meer. Je mag van jezelf zeggen dat je gekke Henkie niet bent, en ook dat je 'een heel gek mens bent', maar je noemt een ander niet gek. Toch was 'Gekke Fritske' bepaald geen scheldnaam.
Nooit heb ik iemand negatief gehoord over Fritske. Misschien kwam dat ook wel doordat hij vaak goed gehumeurd was en geen overlast veroorzaakte. Hij werd niet speciaal begeleid, voor zover ik weet; hij ging niet naar een dagopvang. Fritske fietste door het dorp, waar iedereen een beetje op hem lette.
Ik moet oppassen dat ik niet nostalgisch word. Met het huidige verkeer zou dat fietsen van Fritske waarschijnlijk gevaarlijk zijn en er zijn nu veel minder mensen die overdag thuis zijn of in de boomgaard of op het land aan het werk zijn. Die touwtjes uit de brievenbus waar Terlouw het over had, zijn niet voor niets verdwenen.
Wel heb ik het idee dat de taal toen onschuldiger was. Dat het minder nauw luisterde hoe je iemand noemde. Fritske was 'niet zoals een ander' en werd daarom 'Gekke Fritske' genoemd. Iedereen zou het vreemd gevonden hebben als we hem 'iemand met een beperking' of 'iemand met een uitdaging' hadden genoemd. Fritske behoorde niet tot een categorie. Hij was Fritske en niemand anders.
Naschrift: Het licht spastische dat ik me van Fritske herinnerde, kon mijn moeder niet bevestigen. Ze vertelde wel dat Fritske ook op de bruiloft van mijn ouders is geweest. Zij waren echter net met de fotograaf mee. Hij heeft toen mijn oom en tante gefeliciteerd, die er ook netjes uitzagen en een corsage op hadden. Mijn moeder wist niet zeker meer of Fritske voor een stukje taart of voor een borreltje kwam.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten