Op 8 november overleed Helga Ruebsamen; ze was 82 jaar oud. Ze werd geboren in Nederlands-Indië in 1934 en debuteerde in 1964 met De kameleon. Daarna publiceerde ze De heksenvriend (1966), Wonderolie (1970) en De ondergang van Makarov (1971). Dat laatste boek verscheen toen ik op de middelbare school zat.
In de lessen literatuur werd haar naam nooit genoemd en toen ik in de tweede helft van de jaren zeventig zelf driftig begon te lezen, kwam ik haar werk niet tegen. En Ruebsamen zweeg. Jarenlang kwam er geen nieuw werk van haar uit.
Ooit zag ik een foto van haar, in een van de boeken van C.J.E. Dinaux, die verschillende delen Gegist bestek schreef. Ik vraag me af of ik die boeken nog heb. Na de laatste verhuizing staan ze in ieder geval niet meer in mijn boekenkast. Die foto heb ik indertijd bekeken. Ik herinner me niet dat ik het bijbehorende stukje heb gelezen.
In 1988 verscheen er ineens weer werk van haar: Op Scheveningen. En er was publiciteit. Ze werd geïnterviewd, het boek werd gerecenseerd en geprezen. In datzelfde jaar verscheen Pasdame en een jaar later Olijfje en andere verhalen. Dat heb ik gelezen, net als Beer is terug (1999) dat ik kreeg van een dierbare collega, bij mijn afscheid van een school waar ik elf jaar had gewerkt.
Ja, die verhalen vond ik wel goed. Toch bleef het bij die twee boeken en las ik niet meer van Ruebsamen. Ook niet toen zij de F. Bordewijkprijs (1998), de Annie Romeinprijs (2001) en de Anna Bijnsprijs (2003) kreeg. Je kunt niet alles lezen, maar ik heb haar in mijn leesgedrag wel verwaarloosd.
De dood is goede gelegenheid om eens wat verder terug te kijken. Ik heb (leve Delpher!) wat in oude kranten gebladerd.
In 1959 vermelden de kranten dat de Reina Prinsen Geerligsprijs is toegekend aan J. Bernlef voor zijn bundel Kokkels. Bernlef had al wel gedacht dat hij de prijs zou krijgen, vertelde hij. Er is een eervolle vermelding voor Helga Ruebsamen (25) voor drie novellen, onder de titel Voor de kantlijn en voor Chris Verheugd (24) voor zijn verhalenbundel Tram der verdoemden. Nooit meer iets van gehoord, van die Verheugd, voor zover ik weet. Van Bernlef natuurlijk wel.
De jury bestond uit Anna Blaman, Antoon Coolen, Clara Eggink, Karel Jonckheerde en dr. W.J. Schulte Nordholt. Die laatste zorgde nog voor ophef. Hij verklaarde dat hij het niet eens was met de toekenning van de prijs aan Bernlef en ook met de eervolle vermeldingen. 'Dit tot spijt van de overige juryleden.' Dat lees ik in verschillende kranten, bijvoorbeeld in De Waarheid van 25 november 1959.
De telegraaf van die dag doet uitgebreid verslag van de uitreiking. Ruebsamen leest op de bewuste avond een fragment voor van haar verhaal 'Nol Kaak'.
Haar debuut De kameleon wordt vijf jaar later goed ontvangen. Bijvoorbeeld in De telegraaf van 15 juni 1964 waarin Maud Cossaar met grote letters de kop 'Mooi debuut van Helga Ruebsamen' boven haar stuk schrijft en daaronder: 'Nederlands schrijftalent'.
Ze schrijft bijvoorbeeld:
Wat een geluk, dat het korte verhaal zich sinds enige tijd een bestaansrecht verwierf. En wat een aanwinst voor het korte verhaal betekent Helga Ruebsamen. Haar verhalenbundel “De kameleon” is wel een heel eigendommelijk debuut.
De verteltrant is uiterst direct en messcherp soms, ver weggehouden van eigenbelang of zelfmedelijden. Haar onderwerpen zijn volledig op “de ander” gericht. De mens met zijn gemis: gemis aan moed, aan werkelijkheidszin, aan liefde. Nooit larmoyant, nooit overdone, leggen deze verhalen volkomen de hand op de lezer.Het titelverhaal vindt ze minder gaaf. 'Maar alle andere verhalen zijn gaaf, bewust van opzet, volkomen overtuigend.' Ze is erg enthousiast over 'De kermisbruid': 'Het verhaal is prachtig van eenvoud, sterk van compositie en de ontknoping is groots en hartverscheurend.'
Als twee jaar later De heksenvriend, een roman, verschijnt, wordt die vaak vergeleken met De kameleon. Meestal wint de verhalenbundel het, maar reacties op De heksenvriend zijn wel positief. K.L. Poll (prettig om die naam weer eens op te schrijven) schrijft in het Algemeen Handelsblad van 16 maart 1967: 'Het is een briljant en licht geschreven roman zoals er hier weinig worden gemaakt.'
In veel besprekingen van het vroege werk van Ruebsamen wordt gewezen op haar personages. Alfred Kossmann doet dat bijvoorbeeld in Het vrije volk van 27 november 1971:
Zij heeft talent voor het macabere, morbide, zij vindt haar stof in de levens van mensen die naast de medemens die naast de maatschappij staan, alkoholisten, lesbiennes, zwervers en vooral zwerfsters, allemaal mensen die het niet meer kan schelen of die het op een bepaalde manier tevéél kan schelen.
Zonder de minste sentimentaliteit, zonder het minste "medelijden"beschrijft zij de levensgang van maatschappelijke mislukkingen. Zij staat voor niets.
De niet-sentimentele beschrijving wordt ook door verschillende recensenten genoemd.
In de tweede helft van haar carrière, met ingang van 1988 dus, heeft Ruebsamen veel lof gekregen. Ik wil u niet onthouden wat Herman de Coninck schreef over de bundel De dansende kater (1992) in NRC Handelsblad van 8 januari 1993.
Hij noemt vier redenen om die verhalen te lezen: omdat het knappe, decadente verhalen zijn; omdat ze vol zinnen staan die je twee keer moet lezen, niet omdat je ze niet meteen begrijpt, maar omdat ze mooi zijn; omdat er een aantal personages in rondloopt van een aanstekelijke gekte of een aanlokkelijke slechtigheid; en tenslotte omdat al die decadentie, dat wellustig verval, die doodsangst, die eigenlijk toch wel gore seks, bijna vrolijk worden opgeschreven.
Daar hoeft eigenlijk niets aan toegevoegd te worden. Helga Ruebsamen is niet meer. Haar werk staat nog in kasten en is nog te verkrijgen. Lees het. Zeg ik ook tegen mezelf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten