Recensies van een bloemlezing volgen vaak hetzelfde stramien: de recensent pikt wat dingen uit de inleiding, noemt wat opzichtige fouten (die er altijd in sluipen), verbaast zich over de keuze (waarom staan die en die er niet in?) en velt een oordeel. Daar zal ik bij Dichters uit de bundel niet ver van afwijken.
De bloemlezing is samengesteld door Chrétien Breukers en Dieuwertje Mertens, over wie ik verder niets hoef te zeggen: ze zijn bekend of gemakkelijk te googlen. Ze kozen vierhonderd gedichten uit de periode 1890 tot 2015. Bij een enkel gedicht haakte ik halverwege af, maar de meeste gedichten heb ik voor deze bespreking gelezen dan wel herlezen. Meer dan zeshonderd pagina's poëzie. Dat is alvast mooi meegenomen.
In de inleiding wordt van alles gezegd. Daar had wat meer lijn in kunnen zitten, maar je kunt er toch wel het een en ander uit oppikken. Dat poëziebundels niet meer zo populair zijn (maar dat er ook dichters zijn die wel goed verkopen) en dat poëzie buiten de bundel (op festivals bijvoorbeeld) het goed doen.
De samenstellers wilden nadrukkelijk ook kiezen voor gedichten die niet in bundels verschenen zijn, maar bijvoorbeeld op Facebook of die nog niet eerder gepubliceerd zijn.
Voor de bloemlezing is er wel veel uit bundels gekozen. Als je aandacht wilt geven aan podiumdichters, is een bundel misschien wel niet het handigste medium. De samenstellers schrijven: 'Bundels van podiumdichters zijn slechts een aandenken aan de voordracht, parafernalia.' Ze maken de vergelijking met muziek: niet alleen de bladmuziek is belangrijk, maar ook de uitvoering. Maar dan hadden deze gedichten niet in een boekje gemoeten: een mapje met filmpjes op een site zou dan logischer geweest zijn of op zijn minst een cd.
Maar 'buiten de bundel' verwijst niet alleen naar de voorgedragen poëzie, maar ook naar poëzie die zich uit de bundel heeft losgemaakt en zich genesteld heeft in onze hoofden, die tot cultuurgoed zijn geworden. De klassiekers dus.
In de inleiding wordt 'De Franc-Tireurs' van Du Perron geciteerd. Dichters zijn misschien wel guerillastrijders, dwarsliggers, die maar op weinig sympathie kunnen rekenen.
Dit spanningsveld waarbinnen de dichter als heilige of ziener, de burgerman als slecht geschoolde lezer van poëzie, een onverschillig groot publiek en enkele rondzwevende gedichten ('klassiekers') een rol spelen, proberen we in deze bloemlezing vast te leggen. Niet voorgoed, maar wel voor enige tijd. Elke canon is tijdelijk en arbitrair, maar toch zijn canonvormende bloemlezingen van vitaal belang voor de levendigheid van het genre, al was het alleen maar om de discussies die ze, telkens weer, oproepen.Verderop wordt de bloemlezing in dezelfde alinea zowel canonvormend als niet-canonvormend genoemd, als ik het tenminste goed begrepen heb. Of een bloemlezing maatgevend is voor het vormen van een canon kan waarschijnlijk pas na verloop van tijd beoordeeld worden.
De nadruk ligt op de laatste vijftig jaar, lees ik, en dat klopt ook wel. De samenstellers realiseren zich dat over de recente poëzie de tijd nog een oordeel zal moeten uitpreken, maar dat is geen bezwaar. Oude bloemlezingen zijn altijd interessant, ook vanwege de dichters die indertijd opgenomen zijn, en die nu niemand meer kent. Dat zal een deel van de dichters in Dichters uit de bundel ook overkomen.
Over de keuze van de gedichten is altijd wel wat te zeuren. De jeugddichters zijn buiten beschouwing gelaten, schrijven Breukers en Mertens en daarom staan Hans en Monique Hagen en Ted van Lieshout er niet in. Dat is in ieder geval helder. Maar van Ivo de Wijs is 'Ha ha ha je vader' opgenomen, waarvan het beoogde publiek waarschijnlijk toch de jeugd is.
Bovendien is dat een liedtekst. Liedteksten zijn wel opgenomen, maar in de keuze lijkt weinig lijn zitten. Wel Drs. P., Willem Wilmink, De Jeugd van Tegenwoordig, Luc de Vos, Hans Dorrestijn. Geen Jan Boerstoel, Guus Vleugel, Jules de Corte, Annie M.G. Schmidt, Lennaert Nijgh, Kees Torn of Alex Roeka.
Vertalingen zijn ook opgenomen: uit het Zuid-Afrikaans bijvoorbeeld. Breyten Breytenbach, Ingrid Jonker en Antjie Krog vinden we terug. Maar niet Elisabeth Eybers. Wel een vertaling uit het Fries (Tjêbbe Hettinga), maar niet uit het Drents (Daniël Lohues), het Zeeuws (Broeder Dieleman) of het Limburgs (Gé Reinders). Ik noem hier liedtekstdichters, omdat ik slecht op de hoogte ben van de dichters uit die regio's.
In Dichters uit de bundel ontbreken er nogal wat namen die ik wel verwacht had. Om er maar een paar te noemen: Hendrik de Vries, P.N. van Eyck, J.C. van Schagen, Willem van Toorn, Jan Kal, Jan Kuijper, Jane Leusink, Menno van der Beek, Henk Knol, Anton Ent, C.O. Jellema, Hilbrand Rozema, Hanz Mirck, Peter Verhelst, Je kunt niet iedereen opnemen, dat weet ik wel, maar sommige van deze dichters mis ik zeer.
Er zijn maximaal drie gedichten per dichter opgenoen. Je gaat het belang van een dichter een beetje afmeten aan het aantal. Erkende groten (bijvoorbeeld Leopold, Achterberg, Nijhoff, Vroman) hebben het maximale aantal. Maar Judith Herzberg moet het doen met een enkel gedicht en dat van Tonnus Oosterhoff slecht één gedicht opgenomen is, is bijna een statement.
Kloos maar twee gedichten en daarbij niet 'Nauw zichtbaar wiegen...', 'De boomen dorren...' en 'Ik ween om bloemen...' Allemaal klassiekers, lijkt me. Van Vasalis niet 'De idioot in het bad', van Marsman niet 'Paradise regained'. Niet dat het een ramp is, maar het valt op.
De bundel is verdeeld in perioden van twintig of tien jaar. Soms is maar moeilijk na te gaan waarom een dichter in een bepaalde periode geplaatst is. Is dat de tijd waarin hij zijn belangrijkste gedichten schreef? Maar waarom staat Buddingh' dan voor 1940 ingedeeld?
Het is altijd moeilijk met dichters die oud worden. Natuurlijk staat Kouwenaar bij de periode 1940 - 1960, maar juist zijn laatste bundels, decennia later, zijn ijzersterk.
En die foutjes? Ja, die zitten er altijd wel in. Intussen staat zelfs op de site van de uitgever dat Vasalis nooit de regel 'voor wie ik liefheb wil ik heten' schreef. Stefaan van den Bremt heet niet Van den Brempt, en zou Ronald Ohlsen geschreven hebben 'wie na mijn kwamen'? Veel fouten kwam ik niet tegen. en ik snap dat ook bij nauwkeurige controle wat blijft zitten. Geert Mak vergeleek het ooit met spinazie wassen: altijd blijven er een paar zandkorreltjes achter.
Er is op Dichters uit de bundel best wat af te dingen, zoals op elke bloemlezing. Maar er is ook heel wat te genieten. De bundel is mooi uitgegeven door uitgeverij Marmer. Er is duidelijk meer zorg en geld aan besteed dan aan de gemiddelde bundel die bij deze uitgever uitkomt. We moeten Marmer overigens prijzen om daar nog serieus werk gemaakt wordt van het uitgeven van poëzie.
Maar vooral: er is heel veel moois te lezen in Dichters uit de bundel, zowel bij de recente afdelingen als bij de oudere. Dat is bij de meeste bloemlezingen het geval - dat weet ik. En er staan ook echt heel wat gedichten in, waarvan ik niet kan inzien wat de kwaliteit ervan is. Maar dat kan net zo goed aan mij als aan de gedichten liggen.
Voor mij is Dichters uit de bundel een mooie mix van bekende en onbekende gedichten. Je herkent je favoriete gedichten en je leest gedichten die je nog moet gaan waarderen. Hoe een bloemlezing ook samengesteld is en wat er in de inleiding ook geschreven is, uiteindelijk zijn het de individuele gedichten die je bijblijven.
Ik pik er een gedicht uit, om de poëzie het laatste woord te geven. Het is van Hélène Swarth, en ik herinner me niet dat ik het eerder las, al zal Brouwers het misschien ooit geciteerd hebben bij een van zijn publicaties over de dichteres.
De pop
Gelijk een spelend kind, in zoete waan,
Haar pop aan 't liefdevolle hartje drukt,
Van 't zielloos mondje menig kusje plukt
En meent haar kindjes hart te voelen slaan,
Het vlassen haar met bloem en lintje smukt,
De kleertjes aantrekt, die zo mooi haar staan,
De wassen wang, wier rooskleur haar verrukt,
Warm streelt - de verf hangt lipje en vinger aan -
Zo deed ik, dwaze, met mijn dichterdroom.
Mijn leven leende ik aan de lieve pop
O glimlach niet: ik was zo jong, zo mild!
Mijn popje doste ik uit en sierde ik opSwarth vindt het achteraf bezien vreselijk dat ze haar dichterschap ooit zo gekoesterd heeft. Maar daardoor kunnen wij nu dit gedicht lezen. Dankzij Dieuwertje Mertens en Chrétien Breukers natuurlijk.
En kuste en minde ik, o zo têer, zo vroom,
Zo lang! - Wee mij! ik heb mijn ziel verspild.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten