Johanna Geels is een productief dichteres. Ik heb haar nieuwe bundel Vuurmakers voor me liggen, terwijl het nog geen jaar geleden is dat ik haar vorige bundel, Wildberichten besprak. In de tussentijd heeft ze bovendien een bundel columns uitgebracht, Ongearticuleerd gorgelen.
Vuurmakers bevat niet alleen gedichten, maar ook tekeningen, van Kees van der Knaap. Die tekeningen, in zwartwit, passen goed bij de sfeer van de gedichten. Soms is een tekening zo ongeveer een illustratie bij een gedicht, soms is de link minder direct. De tekeningen zijn divers van aard: sommige zijn heftig, andere eerder verstild; soms werkt Van der Knaap strak en zijn de tekeningen evenwichtig, de andere keer lijken de tekeningen associatief ontstaan, alsof pas tijdens het tekenen duidelijk werd wat het moest worden.
In die laatste soort tekeningen toont Van der Knaap een mooie lijnvoering. De afbeelding doemt op uit de schetslijnen, die alle soepel zijn. Doordat Van der Knaap niet terugschrikt voor grote zwartvlakken, doen sommige tekeningen duister aan. Voor mij is dat een duisternis die eerder intrigerend dan beklemmend is.
Op de laatste tekening loopt iemand met een paraplu op een landweg. Op de voorgrond zien we een regenplas, waarvan de rand scherp getekend is. In de plas weerspiegelt zich de wolkenhemel. Door die weerspiegeling komt er veel ruimte in de tekening. Daarbij wordt onze blik ook naar de verte getrokken, door de weg die naar de horizon leidt. Het regent, jazeker, maar je hebt het idee dat de bui zo weg kan waaien. Dat geeft het tafereel iets lichts en iets hoopvols.
De tekening hoort bij het tweede gedicht van een tweeluik. Het eerste gedicht eindigt met:
en wees alles aanDaar zitten nogal wat zinsneden in die als dreigend of gewelddadig ervaren kunnen worden. Gewelddadigheid is overigens lang niet altijd negatief in Vuurmakers. Het staat ook voor tot de grens gaan en soms voor puurheid. De krekels zorgen voor een lichte afsluiting.
ook de verschroeide mestkevers
de houtskoolarmen van de waaiden
beloof me alles te onthouden
mijn blanke nek die de zwarte stam raakt
het stuur van mijn fiets
scheef gevallen, de oranje bel
de boswachter in de verte
die zijn hand opsteekt
zijn groene boshoed
waar alle krekels van de wereld wonen
En dan komt het tweede gedicht, waarmee dus de bundel wordt afgesloten.
Niemand slaat alarm vandaagNiemand slaat alarm, maar door de ontkenning (niemand) wordt het alarm slaan toch opgeroepen. Verder is er een hard verbrand veld, waar de twee mensen 'bijna niet kunnen bestaan'. Maar aan het eind wordt de rok rechtgetrokken, de personen staan op en gaan verder. Het is een open einde: ze gaan op weg, maar je weet niet waarheen. Ik vind dat wel passen bij de richting die ook uit de tekening spreekt.
niemand die jouw hand tussen mijn benen voelt gaan
de vinger die zacht bij me naar binnen glijdt
hier op het hard verbrande veld
waar we bijna niet kunnen bestaan
gedachten als dwingende kleuters door elkaar heen gillen
tot jij je met een luie grijns omdraait
je warmzoute hand om mijn hals legt
mij je vinger laat aflikken
mijn rok recht trekt
opstaat
zegt, dat we verder gaan
Over Wildberichten was ik nogal enthousiast en dat zorgde ervoor dat ik vol verwachting ben begonnen aan Vuurmakers. Ik heb mooie zinnen gevonden en ook mooie gedichten, maar ik merk ook dat ik toch een klein beetje teleurgesteld ben. Misschien komt dat doordat de verrassing een beetje weg is.
Geels houdt ervan barok te schrijven, met veel vaart in de gedichten. Het betekent wel dat in bijna alle gedichten hetzelfde register wordt opengetrokken. Zo'n relatief 'rustig' gedicht, als het slotgedicht is zeldzaam. Ik had dat toch als lezer wel nodig om op adem te komen.
Ook gebruikt Geels te vaak dezelfde constructies, bijvoorbeeld een verrassend bijvoeglijk naamwoord: 'verveelde lakens', 'boze laarzen', 'brutale handen', 'stoomgare hersens', 'radioactieve zwijnen', 'graafgulzige tong', 'laf handje', 'stamelende tenen'. Ik heb het idee dat dit soort zinsneden, hoe afwijkend ze ook zijn van het dagelijkse taalgebruik, bij Geels voor de hand liggen. Alsof ze een net iets te gemakkelijke oplossing zijn. Veel van de voorbeelden hierboven zijn personificaties; Geels gebruikt die blijkbaar graag.
In de hele bundel gaat het om twee gelieven die in een heftige relatie gewikkeld zijn en dat ook willen. Ze lijken elkaars grenzen te onderzoeken en zich daar allebei goed bij te voelen. De 'jij' is daarbij vaak dominant en daar geniet de 'ik' van. Ook in de tekeningen komt dat terug, bijvoorbeeld van iemand met handboeien om.
Niet voor niets heet de bundel Vuurmakers. De gelieven wakkeren het vuur bij elkaar aan. Dat zie je ook aan de afbeelding op de omslag, waar Van der Knaap een leren jasje heeft getekend, dat voor een deel opengeritst is. Door de opening zie je vlammen, die geassocieerd kunnen worden met een brandend hart of een vurige liefde. De stofuitdrukking op de tekening (het leer van het jasje, het metaal van de rits, het vuur) is trouwens uitstekend.
Het vuur van het omslag vormt een tegenstelling met de 'vrouw met het porseleinen decolleté', die opduikt in een van de gedichten. Natuurlijk zal dat te maken hebben met haar bleke huid, maar er gaat ook kou of koelheid van uit. De vrouw is in het museum waar ook de twee gelieven zijn en ze zijn allerminst koel: 'waar je mij behoedzaam / bij mijn keel greep omdat ik daar zacht / kreunend om smeekte'.
Het gewelddadige dat er overduidelijk in de relatie zit, grenst soms aan ritualisering. Er wordt bijvoorbeeld ook gesproken over 'offerstronk' en 'vers geofferd haar'. Juist door de regels kun je je overgeven aan het grenzeloze.
Zoals gezegd: in de gedichten heb ik verschillende mooie zinnen en passages aangestreept. Bijvoorbeeld het slot van gedicht XIV:
waarna je mijn klauwteentjes, vingersEen troostende en liefdevolle passage. Het zou me niet verbazen als er ook daadwerkelijk iemand vastgebonden wordt in het liefdesspel. Je kunt dat gewelddadig noemen, maar in de perceptie van de 'ik' is het een van de liefste dingen die de 'jij' doet.
en al mijn uitwaaierende gedachten
bij elkaar graait
zoals je zwerfhout sprokkelt
het te rusten legt op een droge, warme zolder
het strak bijeen bindt met ruw vlastouw
opdat het nooit meer kwijtraken kan
Tot slot nog een compleet gedicht (XVIII)
Vannacht waren we zeehonden
nee, eerst zeventien en thuiswonend
waar je mij met brutale handen
en een vette grijnskop
je moeders kast in trok
daarna werden we zeehonden
op een onbewaakt strand
maar we kletsten teveel
misten de juiste golfslag
en kon ik niet meer naar huis
jij wel, jij woont overal
daarna zwommen we door de stadsgrachten
met normale mensenlijven
hielden onze mensenhoofden onder water
want niemand mocht ons zien
ook niet jouw hand
die stiekem mijn dijen streelde
mijn benen die loom uiteen dreven
vanmorgen was je weg, maar dat geeft nietTitel: Vuurmakers
jij woont overal
Tekst: Johanna Geels
Tekeningen: Kees van der Knaap
Uitgeverij: Marmer
Baarn 2015, 80 blz.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten