vrijdag 12 december 2025

Afgestoft: interview met Arjan Visser

Maar weer eens een interview. Onlangs plaatste ik hier een interview met de dichter Anton Korteweg. Onder aan het verslag van dat gesprek plaatste ik links naar andere interviews. Als dat soort bijdragen je interesseren, kun je ze opzoeken. 

In de zevende jaargang van Liter (2004) stond een interview met Arjan Visser, bekend van de serie over de tien geboden in Trouw, maar indertijd had hij ook net zijn debuut gemaakt als romanschrijver. Hij publiceerde De laatste dagen, een roman over godsdienstwaanzin. 

Dat boek las ik met veel plezier, maar daarna verloor ik het werk van Visser een beetje uit het oog. Een tijdje terug nam ik nog wel een boek van hem mee uit een kringloop: God sta mij bij, want ik ben onschuldig (2016). Het ligt op een van de stapels. 

Omdat de roman gaat over de uitwassen van godsdienst, gaat het gesprek dat ik met hem had veel over geloof. Kijk maar wat je ervan vindt. 


‘Controleverlies is het griezeligste wat er is’

In gesprek met Arjan Visser


Arjan Visser (1961) is journalist bij onder andere Trouw, waar hij bekend werd met een serie interviews over de tien geboden. Vorig jaar debuteerde hij als schrijver met de roman De laatste dagen (Uitgeverij Augustus, Amsterdam). De roman kreeg veel lovende recensies en werd genomineerd voor de Ako Literatuurprijs.

De laatste dagen is een historische roman over een geval van godsdienstwaanzin aan het begin van de vorige eeuw. De twijfelende boer Simon Kapteyn is in contact gekomen met de rondtrekkende Johannes Peregrino, die er een merkwaardige theorie op nahoudt over de geschiedenis van Abraham die zijn zoon Izak moet offeren: Abraham had juist door zijn zoon te offeren kunnen laten zien hoeveel hij van God hield. Nog steeds waart Abrahams geest rond en zoekt iemand die zijn zoon wil offeren. Peregrino beweert dat de geest van Abraham in de boer is gevaren en dat die dus zijn zoon Zeger moet doden.

De vrouw van de boer, Louise, probeert voor elkaar te krijgen dat niet Zeger, maar de knecht gedood wordt. Zij weet dat de knecht eigenlijk haar zoon is, die min of meer toevallig teruggekomen is bij zijn moeder. Hij stamt nog uit een verleden waar Louise van af wil. Ze maakt haar man wijs dat de knecht zijn zoon is, geboren uit een slippertje met een dienstmeisje.

De toespraken van Peregrino missen hun uitwerking niet. Twee oude dames en een achterlijk meisje komen naar hem luisteren en laten zich in allerlei opzichten helemaal gaan. Uiteindelijk loopt de spanning zo hoog op, dat Peregrino gedood wordt.

De knecht, die verliefd was op de dochter, ontkomt uiteindelijk aan de dood. Aan het eind van het boek stapt hij op de trein naar Rusland, waar hij Tolstoj hoopt te ontmoeten. Juist op dat moment sterft, zonder dat hij het weet, op hetzelfde station zijn vader.

Hoe ben je aan de stof voor het boek gekomen?
Bij de plot is een vriend behulpzaam geweest. Hij kreeg een nieuwe buurman en vertelde me: ‘Zijn overovergrootvader is de boer die ooit zijn knecht heeft vermoord, omdat hij dacht dat dat moest van God.’ Toen ben ik daarover na gaan denken en ik heb het gecombineerd met het verhaal van Abraham en Izak, want dat vond ik altijd al een verbijsterend verhaal. Ik ben erover gaan fantaseren en toen heb ik het oorspronkelijke verhaal van die figuur opgezocht, ik ben naar de plek geweest waar het is gebeurd, ik ben naar het Rijksarchief geweest om dingen uit te zoeken en op te zoeken. Dat psychiatrisch rapport in het boek is authentiek, maar ik heb het helemaal uitgehold, want wat daarin stond kon ik helemaal niet gebruiken. Er is inderdaad een knecht vermoord door de boer, maar het speelt zich tien jaar eerder af en onder andere omstandigheden. Wat ik geschreven heb, heeft eigenlijk niets meer met de werkelijkheid te maken.

De moord en de godsdienstwaanzin waren gegeven.
Inderdaad. Daar heb ik ook wel dingen over opgezocht: ik heb Waanzee van Robert Haasnoot gelezen (toen was ik al bezig, overigens) en een boek dat Moordenaars op zwarte kousen heet, van Hendrik Jan Korterink. Dat gaat ook over godsdienstwaanzin. Ik heb veel meer gelezen, hoor, maar deze twee schieten mij nu te binnen.

Heb je meer gewild dan een goed verhaal vertellen? Zit er ook nog iets in als een boodschap?
Het is heel moeilijk om dat zelf te onderkennen. Ik denk wel dat het zo is, ik denk wel dat ik er iets mee wil zeggen, maar ik weet zelf niet zo goed wát.

Dat godsdienst in extreme vorm tot waanzin leidt?
Dat lijkt me wel.

En dat gewone godsdienst een milde vorm van waanzin is?
Nee, dat voert te ver. Het is meer zo dat passie (voor wat dan ook) in extreme mate tot waanzin leidt. In feite gaat elke figuur zijn grenzen zoeken. De zoon hunkert naar macht, de vrouw naar liefde, de boer naar God. Als er een rode draad is, is die: tot hoever ga je voor wat je hebben wilt? Die knecht blijft op de boerderij, terwijl hij toch op den duur wel door moet hebben dat het echt niet goed afloopt als hij daar langer blijft. Maar hij blijft vanwege zijn liefde voor de dochter. Dat is van toepassing op elk karakter. Ze gaan vrij ver voor wat ze hebben willen en dat leidt niet zelden tot ongeluk.

Laat het boek zien wat jij zelf van godsdienst of van geloof vindt?
Ik heb altijd een probleem gehad met een liefdevolle God, of met een God überhaupt. Dat dat toch ook een wrede God is en dat ondanks al ons geploeter hier, het allemaal maar niet goed wil komen. Je vraagt je af waar je het allemaal voor doet. Daarin geef ik die boer iets van mijn eigen getob mee. Maar als je dat zo specifiek wilt gaan duiden, dan voert dat weer te ver, hoor.

Je geeft die boer iets van je getob mee, maar krijg je dan ook nog een begin van een antwoord door zo'n boek te schrijven?
Nee hoor. Ik lees het en ik denk: Ja, ze hebben gelijk. Ik word bevestigd door mijn eigen verzinsels. Bijvoorbeeld het Abrahamverhaal - ik kan me nog goed herinneren dat ik het voor het eerst hoorde en dat ik het ongelofelijk wreed vond. Ik heb zelden een verhaal gehoord of gelezen dat wreder is dan dat verhaal. Dat Abraham zó lang moet wachten op een zoon en dat hij hem dan moet offeren en dan is de suggestie dat dat was om hem op de proef te stellen. Nou, dan vind ik het nog gemener. Dat wilde ik recht gaan praten en daarvoor gebruik ik zo'n Peregrino, die natuurlijk een waanzinnige figuur is, maar hij is degene die de vraag stelt: Wie zegt dat het waar is dat Abraham alleen maar beproefd werd en dat zijn zoon niet echt hoefde te sterven? Zou het niet logischer zijn dat die doodslag wel begaan had moeten worden, omdat die veel meer een bewijs kan leveren voor de liefde voor God dan tot het moment gaan en dan weer terug? Dus verzin ik wat en probeer ik mezelf er een beetje uit te schrijven of zo.

Heb je een religieuze opvoeding gehad?
Ja, ik ben gereformeerd opgevoed. Ik kom uit Werkendam en daar heb ik wel moeite mee gehad, want Werkendam is een dorp met misschien wel negentien verschillende protestantse kerken. Wij waren gewoon gereformeerd en dat was ook al vrij streng. Dat wilde zeggen: oude berijming zingen, de dominee in vol ornaat, en later toen er een drumstel in de kerk verscheen, stonden mensen boos op en liepen uit de kerk. Het is een wereld van mensen die je nawijzen. Wij schilderden ons huis wit en toen was er meteen een buurman van artikel 31 die daar heel boos om was, want dat was ijdel. Aan dat wereldje heb ik wel een nare herinnering. Je doet het nooit goed. Alleen als je voor club x of y kiest. Daar heb ik wel een grote weerzin tegen ontwikkeld.
Het grappige is: ik heb heel veel goede recensies gekregen en één slechte: in het Reformatorisch Dagblad. Ik vond het een rare recensie en ik kon toen alleen maar bedenken dat de recensie zo negatief was doordat ik over God en godsdienstwaanzin schrijf, kortom over een gevoelig onderwerp. De recensent ontkent dat trouwens, maar ik heb dan meteen de reactie: Ja, daar heb je ze weer, de Werkendammers. Het is een allergische reactie. Ik heb een slechte relatie met mijn achtergrond.
Ik heb die recensent ook een brief geschreven en daar heb ik wel spijt van. Een schrijver moet zich niet met recensies bemoeien. Wie geschoren wordt, moet stilzitten.

Je werd in die recensie weer geconfronteerd met datgene wat je tegenstond in de wereld van je jeugd.
Ik heb ooit een keer moeten vertellen hoe de serie de Tien geboden wordt gemaakt en snel daarna stonden er vier boze ingezonden brieven in de krant. Een van die briefschrijvers schreef: Zelfs een hond bevuilt zijn eigen nest niet. Met andere woorden: je mag zelfs na zoveel jaren, wonend op een andere plek, niet zeggen dat jij anders denkt dan zij doen. Dat is dan meteen een hond die zijn eigen nest bevuilt.
Het is helemaal mijn nest niet meer, ik bevuil niks, ik ben geen hond. Dat maakt me woedend, dat is zo'n echo van het voortdurend keuren, afkeuren, afwijzen en als je niet bij onze God hoort, dan hoor je nergens bij en als je bij de gereformeerde kerk kerkt, dan moet je bij slager Kwaaitaal de biefstuk kopen en al dat gedoe.

Dat verklaart dat je afscheid hebt genomen van die wereld, maar dat is wat anders dan afscheid nemen van een geloof.
Dat is waar, dat heb ik ook niet echt gedaan, maar ik weet er gewoon niet zo goed raad mee. Aan de ene kant ben ik jaloers op mensen die het behouden hebben en tegelijkertijd weet ik dat ik dat niet wil. Ik geloof niet in kerken. Het is lastig om uit te leggen hoe het zit, merk ik.
Ik gruw ook van een opvatting als het ‘ietsisme’, dat vind ik niks, hom noch kuit. Ik wil best in God geloven, maar zo gauw ik me daar een beeld bij ga vormen, lukt het niet meer. En als ik er een club bij ga bedenken, dan wordt het ineens donker.

Staan gelovigen je tegen?
Van mensen die geloven heb ik het idee dat ze hun zaakjes op orde hebben, dat ze niet in de fout schieten, geen verkeerde paden kiezen. Respectabele personen. Zij zijn als mens wel benijdenswaardig, denk ik. In principe zit het dan wel geramd. En daar ben ik wel jaloers op, want ik ben veel meer een dwaler. Die duidelijkheid ook, die vind ik wel benijdenswaardig.

Maar dat is misschien tegelijkertijd benauwend.
Ja, want ik wil ook verdwalen, schelden, tieren, fouten maken.

Je boek slaat aan bij het publiek.
Ik kreeg al vrij veel goede recensies. Misschien helpt het dat je journalist bent bij Trouw en dat mensen uit dat wereldje je kennen. En verder lijkt het zo dat de historische roman, wat dat dan ook is, in zwang is. In de recensies werd vaak Thomas Rosenboom genoemd, al zie ik absoluut geen overeenkomsten met Rosenboom, behalve dan de historische setting.
En er is natuurlijk ook aandacht voor religie in het algemeen. Maar ik begeef me op glad ijs: ik weet gewoon niet waarom het boek aanslaat. Mensen zeggen me dat ze erdoor gegrepen werden, om diverse redenen.

Het is wel een somber boek.
Dat heb ik vaak gehoord, maar dat is zo niet bedoeld. Er zit ook wel een beetje een knipoog in en ik had gehoopt dat je er ook af en toe wel om zou kunnen lachen.

Zo ongeveer iedereen heeft een verwrongen beeld van de werkelijkheid (de knecht, de boer, Peregrino) of is duidelijk kwaadaardig (Louise, de zoon en uiteindelijk ook de dochter op wie de knecht verliefd is). Dat maakt het wel een donker boek.
Ik vind dat dat wel meevalt.

Waar zit het licht dan in?
Dat de knecht ontsnapt. Het is één doffe ellende en alles stort in elkaar, maar uiteindelijk komt het met degene die van goede wil en zin is toch wel goed. Ik zeg wel eens: Ik heb het allemaal maar verzonnen, maar daar kom ik natuurlijk niet mee weg, want je wilt toch weten waarom ik nou zo'n somber boek verzin. En dat zou ik naar alle eerlijkheid niet kunnen zeggen, want ik ben geen somber mens en ik heb geen somber mensbeeld.

Waren sommige passages ook voor jezelf benauwend tijdens het schrijven?
Ja, ik vroeg me ook af of het wel benauwend genoeg was en dan deed ik er nog een beetje bij. Het is dan net of je dat jezelf zit aan te doen.

En wat is dan het benauwende? Dat de personen hun ratio uitschakelen?
Ja, controleverlies. Dat is natuurlijk het griezeligste wat er is. Daarom zal ik ook nooit echt dronken worden. Ik ben gewoon veel te bang dat het uit de hand loopt en dat ik daarover geen controle meer heb en dat ik dan overgeleverd ben aan de wilden en dat ik daarna voor eeuwig belachelijk ben. Dat vind ik de grootste verschrikking waarmee ik die mensen opzadel.

Het controleverlies is ook gekoppeld aan vervuiling.
Ik wilde een situatie tekenen waarin je alles laat gaan, je gedachten, maar ook je urine en je ontlasting. Op een gegeven moment kom je in een soort toestand waarin het je ook niet meer kan schelen dat je iemand afmaakt, omdat ik me anders niet kan voorstellen dat je zoiets gruwelijks kunt doen. Ik moest ze dus in steeds ellendiger omstandigheden brengen om ze er uiteindelijk toe te kunnen zetten zo gruwelijk te moorden.

Je zou je kunnen voorstellen dat na het begaan van die moord een moment van bezinning komt, maar ze gaan gewoon door. Na de dood van Peregrino moet ook de knecht eraan.
Dat is waar. Ik weet ook niet waarom ze dat doen. Misschien is die roes dan nog niet voorbij.

Nou ja, niet iedereen leeft natuurlijk in die roes. Louise doet mee uit eigenbelang. Zij denkt van haar zoon (de knecht) verlost te kunnen worden.
De authentieke krankzinnigen zijn Peregrino, de twee oude dames en het meisje dat langskomt. En Simon heeft, door een wond aan zijn voet een delier, zoals dat heet. Van hem heb ik ook bewust gedacht: ik laat hem eerst een wond maken, koorts krijgen en dan gaat het proces gewoon verder. Hij is sowieso al aan het worstelen en die worsteling kan ik helemaal navoelen. Daar is nog niks geks aan, maar later slaat hij op hol. Hij worstelt, is ziek, koortsig en komt dan met de verkeerde mensen in aanraking. Hij zit op een afgelegen boerderij, er is geen contact en hij is verstoken van allerlei invloeden die hem zouden kunnen helpen op dat punt. Er is ook heel veel wat hem in verwarring brengt. Van kunstmest die dat jaar wordt ingevoerd, tot vliegtuigen die overkomen. De komeet Halley is in dat jaar het dichtst bij de aarde gekomen in het hele bestaan van de aarde. En de dood van zijn varken natuurlijk. Daar worstelt hij ook mee.

Dat die komeet net zichtbaar is als het meisje aankomt bij de boerderij vond ik wel erg toevallig, vergelijkbaar met de meteoriet in De ontdekking van de hemel.
Het is natuurlijk geen sprookje, maar het is wel een verhaal. Ik vertel een verhaaltje, een gelijkenis zou ik beter kunnen zeggen, en je moet niet denken dat het echt gebeurd is. Dat zit er ook wel een beetje in.
Er zitten wel meer toevalligheden in. Als je het heel feitelijk, kritisch gaat bekijken, blijft het natuurlijk ook wel heel toevallig dat die zoon weer bij de moeder terugkomt. En dan hoop ik maar dat de lezer denkt: Ja, dat is wel zo, maar daar kan ik mee leven. Dat moest ik wel zorgvuldig beschrijven. Het is op het randje van geloofwaardig, maar ik hoop toch dat dat niet stoort.

Maar als het alleen een verhaal is, dan kan het ook heel vrijblijvend zijn.
De boodschap is niet vrijblijvend, maar het had ook een andere omlijsting kunnen hebben. De kern is wel belangrijk, het is wel degelijk een afspiegeling van mijn geworstel met geloof.

Maak je geen karikatuur van alles wat met geloof te maken heeft door juist zo'n variant te kiezen?
Als je dat zegt, dan kun je ook zeggen dat het een karikatuur van de hebzucht is.
De hebzucht van de zoon, Zeger, vind ik veel walgelijker dan de geloofswaanzin van Peregrino. Hij trapt de hond, hij steekt een nest jonge muizen in de fik, en hij gaat heel ver in die bezittingsdrang.

Uiteindelijk sterft zelfs Peregrino doordat Zeger dat meisje wil.
Ja precies. Zo kun je ook zeggen dat het een karikatuur van de hebzucht is. Het is niet mijn bedoeling geweest om een karikatuur van het christelijk geloof te tekenen.
Ik denk daar oprecht over na en ben daar mee bezig. Ik ben niet voor niets met die Tien-geboden-serie bezig en ik kom niet voor niets bij dit boek uit. Dat is niet omdat ik iemand een hak wil zetten, maar omdat ik er zelf over aan het nadenken ben op een volgens mij integere manier. Ik wil niet zeggen: Geloof maar niet, want dit komt ervan.
Ik kan me ook niet voorstellen dat mensen het zo lezen, eerlijk gezegd.

Wat vind je zelf van Peregrino's theorie?
Ik blijf erbij dat er wel iets in zit in wat Peregrino zegt over Abraham. Als die boer één ding begrijpt, dan is het dat ware liefde over de dood heen tilt. Op het moment dat hij zijn varken heeft geslacht, dan is die band met dat dier niet over. Sterker nog: het dier is nog steeds heel heftig aanwezig.
Ik weet wel dat het een krankzinnige vergelijking is, maar ik vind het wreder om iemand alleen maar tot aan het moment van de dood te laten komen. Izak is getraumatiseerd voor het leven. Als Abraham het afgemaakt had en Izak had gedood, had hij hem weer kunnen laten leven.

Waarom is Peregrino wie hij is? Hij is op drift geraakt en heeft toen zijn godsdienst uitgebouwd.
Dat mensen op drift raken is wel bekend uit de medische literatuur. Een van de meest besproken figuren op dat gebied is een Fransman die op een dag verdween en wakker werd in Istanbul, nadat hij drie maanden had gelopen. Daar is studie naar verricht en uiteindelijk is dat een soort trend geworden. Het gebeurde steeds vaker in Europa en dat was zo'n beetje rond de eeuwwisseling. Peregrino is gemodelleerd naar dat type ziektebeeld.
Hij moet ook een beetje de wandelende jood verbeelden. Mensen in het dorp zeggen bijvoorbeeld dat het iemand uit het oosten is.
Hij wil net als Abraham van die last af. Het klinkt erg vergezocht als je het zo gaat uitleggen, maar Abrahams geest waart rond en hij is een soort aardse variant van die geest van Abraham. Hij doolt rond met zijn verhaal, zijn theorie. Hij moet alleen de mensen vinden die het voor hem ten uitvoer brengen. Wat ik heb laten zien is dat het iemand is die uit het niets komt en in het niets verdwijnt. Het is een wind die voorbij waait. Het is niet iemand aan wie je blijft hangen. Hij brengt de boodschap en, ja, hij valt uiteindelijk in zijn eigen mes. En hij moest natuurlijk een beetje op Tolstoj lijken.

Net als de man op het voorplat.
Die foto op het voorplat heb ik later gevonden, maar hij kwam me goed uit. Die knecht heeft bij gebrek aan een echte vader een ideële vader, en dat is Tolstoj. En Tolstoj ging aan het eind van zijn leven een beetje dolen en raakte de kluts kwijt. Tolstoj is trouwens overleden op de dag dat de knecht het station passeert. Alleen is Tolstoj overleden op een station in Rusland en de knecht is op dat moment in Nederland op een station en kruist zijn echte vader.

De knecht heeft het overleefd, dus hij mag niet klagen, maar hij zal voor niets naar Rusland reizen.
Mijn vriendin zei: Maar dat is toch verschrikkelijk! Dan heb je hem wel laten ontsnappen en dan komt hij bij Jasnaja Polsjana en dan is Tolstoj er ook niet meer! Waarom gun je die mensen helemaal niks?
En dan schrik ik daar een beetje van. Ik zie het nu ook wel, maar ik heb niet bewust gedacht: Ik ga al die mensen eens lekker - Dat heb ik echt niet zo bedacht. Maar ze komen er wel lelijk van af, allemaal, dat is absoluut waar.

Al dat gedrink van jenever had je ook nodig om de chaos aannemelijk te maken?
Ja, ik heb geprobeerd die mensen in een toestand te krijgen waarin ze geen verantwoordelijkheid meer nemen voor hun daden. Of dat zo echt werkt, is natuurlijk een tweede. Er zijn wel soortgelijke verhalen over godsdienstwaanzin, maar daar komt drank eigenlijk nooit bij kijken. Dan is het meer de waanzin op zich die voortwoekert. Wel met een verlies aan controle enzovoort, maar drank is daar nauwelijks in het spel. Die moord in Meerkerk, in 1944, daar ziet in een gezin iemand het licht en die steekt zijn medegezinsleden aan op één na, die er niet aan wil en niet gelooft en die wordt dus letterlijk en figuurlijk in de pan gehakt: die wordt in mootjes gehakt en in de kachel gepropt en ik geloof dat daar geen druppel drank bij gevloeid heeft.

Drank kun je natuurlijk wel goed gebruiken bij het uitschakelen van het denken.
Precies. Als er iets is dat ertegen pleit dat ik het alleen maar belachelijk wil maken, is dat ik wel probeer een situatie te scheppen die ervoor zorgt dat je het die mensen haast niet kunt aanrekenen. Ze zijn echt totaal de weg kwijt, in alle opzichten. Het is dus absoluut niet zo dat dit je per definitie overkomt als je gelooft.

Er hangt een broeierige seksualiteit in het boek.
Dat valt ook wel onder het controleverlies. Voor mij is het een soort totaalpakket. Ik zou het raar vinden als je je juist op dat terrein wel zou kunnen beheersen. Seks is ook wel vaak een component van dat kwaad, wanneer het uit de hand gaat lopen, volgens mij. Bovendien kon ik het goed gebruiken.

Waarom heet het boek De laatste dagen?
Het zijn de laatste dagen van het varken en dat typeert een beetje de band die de boer met dat levend wezen heeft. Hij verzorgt het varken de laatste dagen voordat het geslacht wordt extra goed. Maar het zijn natuurlijk ook de laatste dagen van de boerderij. Ik had eerst als werktitel De knecht, totdat ik langs een winkel liep waarop in grote letters op de ruit geschreven stond ‘Laatste dagen!’ en toen dacht ik: Dat is eigenlijk veel mooier. Meer is het niet. Er zit wel een totale ondergang in, maar het is niet De Laatste Dag. Je moet dat niet te zwaar maken, zo heb ik het niet bedoeld. Uiteindelijk zijn het ook helemaal de laatste dagen niet. Het zit allemaal in hun hoofd.

Die kreet op de winkel kreeg je cadeau.
Het heeft mij ook verbaasd hoe tijdens het schrijven zomaar dingen uit je geheugen naar boven ploppen. Bij de ark waarin Peregrino tijdelijk woont zie ik meteen een ark in de Biesbosch voor me, waar ik ben geboren. Eigenlijk was dat een heel romantisch plekje, zo'n ouwe ark waar iemand woonde als hij griend aan het kappen was.
En hetzelfde geldt voor de zoon die de muizen in de fik steekt. Ik zit te schrijven en ik denk: Ja, dat was mijn huisbaas, die was boer geweest, of was misschien nog wel boer en die vertelde toen vol trots dat hij zo een keer een nest muizen had vermoord. En dat valt dan zo op je deurmat en dan gebruik je het en dan schrijf je verder. Dus het is helemaal niet zo heel erg van tevoren bedacht; het zijn dingen waar je gewoon over struikelt. Het ene pak je op en het andere gooi je weer weg.

Het in brand steken van de muizen typeert wel goed de genadeloosheid van Zeger.
Daar heb ik ook wel een zeker genoegen in gehad, om hem zo vals mogelijk te maken. Kijk, Louise, daar kan ik nog wel inkomen. Die wil af van de last uit haar verleden. Voor de boer heb ik nog het meeste sympathie. De dochter is ook heel gemeen, maar er zit ook wel iets sneus in. Maar ik wilde er gewoon één vervelende, nare, doortrapte ploert in hebben, waar je echt een hekel aan zou krijgen.

De gemeenheid van de dochter kwam voor mij wel onverwacht
Van die dochter weet je in het begin eigenlijk niets. Je weet alleen iets van haar via de knecht. Voor de rest is ze totaal onduidelijk.

En het perspectief van de knecht is onbetrouwbaar.
Dat is absoluut onbetrouwbaar. Hij is verblind.

Die gemeenheid van het meisje ging voor mij net te ver.
Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. Het hele boek is een voortdurende misleiding. Het schuurt de hele tijd tegen de rand aan van wat wel of niet kan, maar ik hoop dat de lezer het nog net accepteert. Van dat meisje kun je je inderdaad afvragen hoe ze zo doortrapt kan zijn, terwijl je daar in het begin niets van merkt. De bedoeling is eigenlijk dat het je verrast, dat je ervan schrikt en dat je denkt: Ook zij. Dat hoop ik eigenlijk.

Heb je tijdens het schrijven een lezer in gedachten gehad?
Ik had een eerste versie opgestuurd aan een journalist die ik hoogachtte en die reageerde heel erg enthousiast. Daarna ben ik wel gaan schrijven met het idee: Zo vindt hij het goed. Waarschijnlijk omdat ik toen ineens een lezer had. Maar verder niet.
Ik vond het heel erg moeilijk om het te doen. Ik dacht tijdens het schrijven: Ik schrijf zoals ik denk dat een schrijver moet schrijven, maar is dat nou zoals het moet? Ben ik dit nog wel of zit ik nou te bedenken: Zo moet ik het ongeveer doen? Als ik een artikel schrijf, moet dat zus en als ik een boek schrijf moet het dan zo? Het was een voortdurende poging te achterhalen wat nou mijn geluid is. Maar daarbij heb ik nooit aan een lezer gedacht.
Maar goed, het boek is er. Jezelf schrijver noemen na één boek, is wel wat arrogant, maar ik wil wel graag schrijver worden. Ik vind het leuk om te doen. Ik heb er erg op gezwoegd en geploeterd, maar ik heb er ook erg van genoten.

Misschien heb je dit boek aan je jeugd te danken. Wat heb je nog meer aan je religieuze opvoeding te danken?
Opgevoed worden met bijbelverhalen is een grote schat. Dat staat los van de benauwenis van het geloof of de kleinheid van geest in zo'n dorp. Die Bijbel kennen, dat vind ik echt van grote waarde.

Zoals Wolkers er ook altijd uit heeft kunnen putten.
Ik ben natuurlijk geen Wolkers of Maarten 't Hart. Ik kan niet zo goed schrijven als zij en ik ben zo helemaal niet, zo streng ben ik ook niet opgevoed. Maar dat dat een bron is van heel veel verhalen die daarop voortborduren, dat zie ik wel.
In recensies werd wel geschreven: Visser kent de Bijbel door en door, maar zo is het niet. Was het maar waar. Ik vind het wel heel mooie verhalen en ik ben er erg door beïnvloed. Ik heb ze ook erg beleefd in mijn hoofd. Toen ik kind was, heb ik geloofd dat het allemaal echt zo was. Ik heb het allemaal heel serieus genomen.
Ik heb het er vaak met mijn broer en zussen over gehad, maar die hebben dat helemaal niet zo beleefd. Eén van die zes heeft kennelijk zo geluisterd.
Ik ging als enige van de zes op een gegeven moment niet meer naar de kerk en dan dacht ik: Ik ga een beetje bij het raam weg zitten, want God ziet alles.

Waarom ging je niet meer naar de kerk?
Ik had allerlei vragen en daar waren geen antwoorden op. Dat was bijvoorbeeld het Heilig Avondmaal. Dan vroeg ik aan mijn vader: Waarom mogen wij eigenlijk niet naar voren? Dat vond ik vreemd. Daar was eigenlijk geen goed antwoord op. Of ik vroeg aan de dominee: Als er nou een vliegtuig vol mohammedanen naar beneden stort met daarin een kind van vier dat nooit van Jezus heeft kunnen horen, gaat dat dan ook verloren? En dan zei die dominee: Het spijt me, maar dan komt dat kind toch in de hel. Dat vond ik onverdraaglijk, daar wilde ik niet bij horen. Ik nam dat ook zo serieus allemaal. Ik hoorde dat en ik geloofde dat het zo was. Dat er een God was die straft. Die ook wel beloont, maar die vooral straft.
Als ik er met mijn ouders over zou spreken, zouden ze zich waarschijnlijk rot schrikken en zeggen dat ze het zo helemaal niet aan mij over hebben willen brengen, maar zo is het wel bij mij binnengekomen. Ik heb daar niet onder geleden of zo, hoor. Nou ja, ik was oprecht bang.

Bang voor God.
Absoluut, ik vond het een heel enge figuur. Die enorme macht. Dat je zo je best doet om het goed te doen en dat je dan toch nog op je donder krijgt. Dat vond ik zó schrijnend.
Ik heb het nu nog wel, als ik bijvoorbeeld vloek, dat ik denk: Dat moet ik eigenlijk niet doen. Omdat God dat hoort. Ik heb ook nog steeds het gevoel dat ik een verstotene ben, dat ik nooit meer terug kan komen in de gereformeerde kerk, terwijl ik daar oorspronkelijk wel bij hoor. In die zin kan ik daar soms wel last van hebben.
Ik heb ook wel eens gedacht: Het zou anders gegaan zijn als er geen kindernevendienst was ontdekt en als er geen drumstel in de kerk was gezet, als het heel strikt en duidelijk was gebleven. Juist het verhippen van de kerk heeft me in verwarring gebracht. Geen halfzachte, tragische ncrv-achtige hipheid, geen concessies, zo had ik het gewild. Maar ik zou vroeg of laat toch wel in de problemen zijn gekomen, hoor, denk ik.

Ook geloof heeft met overgave te maken, terwijl jij alles onder controle wilt houden.
Dat is zo. Ik wil me gewoon niet overgeven, omdat ik denk dat het dan verkeerd met je afloopt.

donderdag 11 december 2025

Hoe het vuur te redden (Désanne van Brederode)

Laat ik het maar meteen zeggen: van Désanne van Brederode heb ik veel te weinig gelezen. Heel vaak ben ik van plan geweest om een boek van haar te lezen. Dan had ik weer eens een interessant interview met haar gehoord of ik had een column van haar gelezen. Ik vind het ook nog een leuk mens en ik vind het goed hoe zij zich inzet voor Syriërs. Maar waarom las ik dan niet meer van haar?

Dat komt misschien een beetje door haar eerste boek, Ave verum corpus / Gegroet waarlijk lichaam (1994). Dat is wel een aardig boek, maar ik vond het toch niet echt goed. Ik weet niet of ik mijn geheugen kan vertrouwen, maar in mijn herinnering vond ik het ook een beetje aanstellerig. 

Het heeft me niet weerhouden om haar werk interessant te vinden, maar wel van een zekere afstand, want ik las dat werk niet. Aan de ene kant jammer, aan de andere kant: nu heb ik nog heel wat tegoed. Hart in hart (2007) nam ik een tijdje terug mee uit een kringloop. 

Over Hoe het vuur te redden (2024) hoorde ik een interview met de auteur in een podcast. Ik gok dat dat Nooit meer slapen is geweest. En toen leek het me al wat. Maar ik las het nu pas. Ik wilde het namelijk wel voor 21 december uit hebben, want dan houdt Van Brederode een lezing in de Vluchtheuvelkerk in Zetten. Als je tijd en zin hebt, moet je daar maar heen gaan. Aanvang 10.00 uur. 

Het echte vuur

De ondertitel van Hoe het vuur te redden is Een filosofische zoektocht. In het boek vraagt Van Brederode zich af waar het echte vuur nog te vinden is. Daarbij gaat het zowel om letterlijk vuur als om innerlijk vuur. En waarom we juist in deze tijd zo moeten zoeken naar dat vuur. 

Voor een deel heeft dat te maken met hoe we omgaan met smartphones, sociale media, voortdurende bereikbaarheid. Die doen meer met ons dan we ons realiseren. Dat laat van Brederode zien en ze is daarin vrij overtuigend. 

Persoonlijk

Hoe het vuur te redden is een persoonlijk boek. De auteur put uit haar persoonlijke ervaringen: die zijn vaak illustratie of beginpunt van een zoektocht. Ook zij is een kind van deze tijd, al neemt ze de gelegenheid te baat om af en toe niet mee te gaan met de stroom en van een afstandje te kijken, ook naar zichzelf, maar vooral naar de wereld om haar heen om te zien wat er nu eigenlijk gebeurt. Het onderzoeken van de tijd is ook zelfonderzoek. 

Het leuke van dit boek vind ik dat het aan de ene kant een heel gerichte zoektocht is, maar aan de andere kant maakt het ook een losse indruk. Désanne van Brederode staat zichzelf zijpaden en dwaalwegen toe, waarbij ze wel steeds het doel in het oog houdt. 

Zwagerman

Zo was ik verrast door een hoofdstuk dat voor een groot deel over Joost Zwagerman ging. Zijn biografie is de laatste tijd nogal in het nieuws en ik heb wel eens verteld (misschien ook wel hier), dat ik hem ooit interviewde voor publiek in de Boekenweek, vlak na het verschijnen van zijn roman Zes sterren (2002). In de pauze kwam er een oudere mevrouw naar me toe die zei: 'Hij praat veel leuker dan hij schrijft'. Daar kon Zwagerman later hartelijk om lachen. 

Van Brederode tekent Zwagerman als iemand die altijd bereikbaar was, overal 'ja' tegen zei, en wat dat met hem gedaan heeft. Ze is kritisch tegenover die houding, maar ze houdt ook de verbinding met de persoon en ze laat Zwagerman in zijn waarde. Dat is aangenaam om te lezen. 

Verdwenen vuur

Het letterlijke vuur is uit ons leven verdwenen: we hebben het niet meer nodig om ons te verwarmen, ons huis te verlichten of om ons eten op te koken. Dat heeft veel gemak opgeleverd, maar wat zijn we erdoor kwijtgeraakt? 

Het digitale leven moet het wel ontgelden bij Van Brederode. Dat kun je afdoen als een hang naar een tijd terug toen veel dingen beter waren, maar de auteur wil niet terug naar het oude. Ze wil wel degelijk vooruit, maar dan met het echte vuur en niet met het vuur op een tv-scherm. 

Hoe het vuur te redden is geen doortimmerd betoog, maar een verkenning: de schrijfster zoekt op allerlei plekken het letterlijke of het innerlijke vuur. Ik noemde al dat het boek een zekere losheid bezit en die vind ik wel prettig. Niet een boek om het helemaal mee eens of mee oneens te zijn, maar een boek met observaties en ideeën die je even laten nadenken over dingen die je als vanzelfsprekend hebt leren accepteren. 

En als de nevel van de tijd de vonken in onze ogen niet gedoofd heeft, is het boek misschien een aanzet om op zoek te gaan naar het vuur, dat op vele plaatsen nog moet branden. 

Désanne van Brederode, Hoe het vuur te redden. Een filosofische zoektocht. Uitgeverij Querido, 2024; 288 blz. € 24,99

woensdag 10 december 2025

Afgestoft: Snijderseiland (Juliën Holtrigter)

Veel van wat ik doe, moet ik ook doen van mezelf. Zo wordt het een taak. Een plezierige taak, vaak, maar ook een taak die mijn hoofd vult. En dan zijn er nog veel andere dingen die ik eigenlijk ook zou moeten doen, maar waar het niet van komt. Zo vind ik dat ik te weinig poëzie lees. 

Laat ik dat meteen nuanceren, want ik lees verschillende keren per week in een dikke bloemlezing met onderwijsgedichten. Daar zal ik over een paar weken over gaan schrijven. En ik plaats elke dag een gedicht in mijn Instagramverhalen en dat gedicht heb ik dan natuurlijk ook gelezen. Maar het komt te weinig voor dat ik een complete bundel lees. 

Voor het blad Liter heb ik het afgelopen jaar twee bundels mogen bespreken (van Willem Jan Otten en Maarten Buser) en dat was zeer welkom, omdat ik me dan weer eens op een hele bundel kan storten. Ik koop nog wel bundels (bijvoorbeeld van Iduna Paalman, Elfie Tromp, Esther Jansma) en aan die bundels ben ik ook begonnen, maar het blijft bij grasduinen, losse gedichten tot je nemen.

Daarom stof ik voor deze keer maar eens een recensie van een dichtbundel af, van Snijderseiland van Juliën Holtrigter. Van hem heb ik verschillende bundels gelezen en altijd met plezier. Ik moet eens opzoeken over welke ik nog meer geschreven heb. 

Ook heb ik ooit gesproken bij de presentatie van een van Holtrigters bundels. Ik weet nog dat daar een gedicht over een mestkever in voorkwam. Maar waar is die tekst gebleven? Op welke harde schijf is die opgeslagen? Heb ik die nog wel? Dat weet ik allemaal niet. 

De bundel Snijderseiland besprak ik in Liter, jaargang 15 (2012). In die bespreking mocht ik de regels van een gedicht niet onder elkaar zetten (zoals ze in de bundel staan). Bij enkele citaten heb ik dat nu wel gedaan. 



De bloedende vingertoppen van eeuwen


Waar zou Snijderseiland te vinden zijn? Hoe ik ook google, ik kan het niet vinden. Misschien bestaat het alleen in het hoofd van Juliën Holtrigter, die zijn nieuwe bundel naar het al dan niet bestaande eiland noemde. Een snijder is een kleermaker, zoals in het kinderliedje over de boer uit Zwitserland, waarin het snijderke een kedelijn moest maken.

Uit het titelgedicht blijkt ook dat het om kleermakers gaat, die aanvankelijk zonder vingerhoeden moesten naaien: ‘Bloed en eelt, eelt en bloed, dat was ook het einde.’ De Fransen brachten vingerhoeden mee, maar die waren zo fijn dat niemand ze durfde te gebruiken.

Intussen is men overgegaan op machines, maar nog altijd worden er vingerhoeden gevonden in de bodem van het Snijderseiland. Juist de vingerhoeden die het verwonden van vingers moesten voorkomen, roepen de gedachte aan ‘de bloedende vingertoppen van eeuwen’ op.

Om het nog bloederiger te maken, is er op de omslag een geslacht rund afgebeeld, met veel rood en geel. Het beest hangt met de poten wijd, ondersteboven; we kijken tegen de binnenkant van de ribbenkast aan. Nu moeten we bij snijders ook wel aan slachters denken. We kunnen niet anders.

Zo gaat het vaak bij Holtrigter. Hij is een meester in de geleide associatie en hij voert ons waarheen hij wil. Een paar voorbeelden. In het gedicht ‘De jager begraven’ wordt eerst een terras genoemd, daarna een gesprek tussen twee mensen over iemand van wie de ene zegt dat hij van schoenen hield, de ander dat hij van voeten hield. ‘Van voeten in schoenen, zeg ik, de zilveren lepel / hanterend.’ Het tweetal zal wel iets aan het eten zijn op het terras, soep bijvoorbeeld. Maar door die schoenen wordt de lepel ook meteen een schoenlepel en daar glijdt de voet al in de schoen.

En wat te denken van deze strofe? 

Een tijd gerookt op het dak en gedacht
aan de breekbare man.
En gehoopt dat ooit een zin mag lopen
vanuit dat hoofd naar de rand en erover.

Holtrigter is een visueel dichter, wat hij schrijft, kun je gemakkelijk voor je zien: we zien de ik-figuur rokend op het dak zitten. Hij denkt aan de breekbare man en door het ‘lopen’ in de volgende zin, zien we die man al lopen. Behoedzaam, denk ik. Maar intussen gaat het al over het lopen van de zin. Dit is trouwens wel een heel goed lopende zin, want hij loopt ‘vanuit dat hoofd naar de rand en erover’. Ineens is het lopen ‘overlopen’ geworden. Het zijn ongebruikelijke bewegingen, maar we zien ze met gemak voor ons.

Het zijn elegante overstapjes, onvoorspelbaar, maar navolgbaar. Een mooi voorbeeld treffen we aan in ‘Het huis’: 
Dat was ons huis, zegt mijn broer.
Hij speelt op zijn mondorgel,
psalmen, ze komen van ver,
uit zijn hoofd, uit een land dat vloeide van melk en geboden.
De broer speelt psalmen die van ver komen. ‘Uit zijn hoofd’, schrijft Holtrigter. De broer zal wel uit zijn hoofd spelen, zonder bladmuziek, maar tegelijkertijd is dat hoofd de plaats waar de psalmen vandaan komen; van ver, blijkbaar zitten ze diep. Die plaats van herkomst zal de jeugd wel zijn en door ‘een land dat vloeide van melk’ wordt een paradijselijk land opgeroepen. Het beloofde land! En meteen zien we dat we onszelf moeten corrigeren: ‘melk en geboden’. Ook die laatste worden opgeroepen door de gespeelde psalmen.

Holtrigter hoeft er weinig bij uit te leggen; we volgen hem vanzelf en zo gaat het bij de meeste gedichten. Soms kom je in een vreemde wereld terecht, maar je laat je leiden door de taal, die je draagt op een metrum dat niet altijd duidelijk is, maar dat onder bij na elk gedicht te voelen is. Dat metrum zorgt ervoor dat de gedichten vrij strak blijven, ook als de verbeelding grillig is.

De gedichten van Holtrigter zijn helder, maar niet eenduidig. De namen die erin voorkwamen kon ik niet altijd plaatsen. Wie is Chaim die in vijf gedichten terugkomt? De schilder van het schilderij op de voorkant van de bundel (Chaïm Soutine) kan het niet zijn, want het personage in de gedichten heet Chaim Klapp. Hij wordt ‘de degenslikker’ genoemd, die verschijnt en verdwijnt, maar hij staat ook tollend van de drank in een café, dat misschien wel Chez Chaim heet. Ik kwam er niet veel verder mee, maar dat geeft niet. Het onduidelijke omtrent Chaim geeft hem ook een tikje van het mythische mee.

Dat krijg je al gauw in een bundel waarin boven veel gedichten een maan hangt, waarin je naar sterrenluchten kijkt, waarin het nacht wordt of waarin juist de nacht verdwijnt. In zo'n bundel is het universum niet ver weg. Of, om een uit zijn verband gerukt citaat te gebruiken: ‘Op afstand de meest nabije!’

Ook in het motto neemt Holtrigter ons mee naar de hemelkoepel, ‘starless and vast / Home of every one of our dark thoughts’ - de deur ervan staat open naar nog meer duisternis en jij moet er als huis-aan-huis-verkoper langs, met niet anders dan je slaande hart op de uitgestrekte palm van je hand. Dat lijkt een nederige positie, maar je reist wel door het universum, of zich dat nu boven de aarde bevindt of in je hoofd.

Er is veel moois over Snijderseiland te zeggen, want er is veel moois in te lezen. Bijvoorbeeld de personificaties, waardoor zo'n beetje alles om je heen ineens bezield lijkt. Of de mooie vergelijkingen: ‘We zijn van elkaar als de baarlijke helften / van lijmtang of schaar’. Twee delen die alleen samen wat kunnen betekenen, die kunnen samenvoegen en scheiden, die bij elkaar horen en toch verdeeld zijn. Prachtig beeld.

Laten we de dichter het laatste woord geven, als hij schrijft over een feest, waar mensen ‘dansen, gemaskerd, bepoederd, bepruikt’, maar misschien gaat het ook wel over ons en ons leven: 
wij kwamen van ver, waren er even,
reflecteerden het schitterend licht
verdampten alweer.

dinsdag 9 december 2025

Outs & Ins (Joost Swarte)


Van Joost Swarte kan er niet genoeg uitkomen. Ik heb nog nooit een slechte tekening van hem gezien en zijn werk is zo veelzijdig, dat je het van verschillende kanten kunt bekijken en steeds weer verrassende aspecten kunt ontdekken. 

Bij uitgeverij Scatch kwam Outs & Ins uit, een mooi boek dat de bemoeienis van Swarte met architectuur en vormgeving belicht. Swarte heeft verschillende ontwerpen op zijn naam staan (waarvan de Toneelschuur in Haarlem een van de bekendste is), maar ook in zijn tekeningen is er veel architectuur terug te vinden. 

Een verhaal vertellen

In het boek is een mooie inleiding opgenomen van Mélanie van der Hoorn, 'Een tekenaar als architect'. Ze legt uit wat het 'detailloos ontwerpen' van Swarte inhoudt en waarom het belangrijk is om een tekenaar als Swarte te betrekken bij ontwerpen. Een tekenaar kan namelijk veel beter dan een architect een verhaal vertellen en laten zien hoe mensen een gebouw gebruiken. Daarbij mogen de mensen ook weer niet afleiden van het ontwerp. 

De 'fotorealistische realisaties' die architecten afleveren blijken verre van realistisch. Een tekenaar brengt de werkelijkheid wel in zijn tekeningen. 

Natuurlijk zijn er veel tekeningen van Swarte te vinden, vaak op groot formaat, waarbij de tekeningen zeer gebaat zijn. Ze laten zich zowel op het eerste gezicht goed bekijken als bij een tweede blik, waarbij je naar de details kijkt. 

Ontwerpen

In het tweede deel, 'Outs & Ins Revue' zien we foto's van ontwerpen, ook van meubels, met toelichting van Swarte. Hij vertelt het verhaal van de ontwerpen, waarvan sommige nooit gerealiseerd zijn. Hij deelt ook de tekeningen, zodat je kunt zien voor welke details hij oog heeft gehad en hoe je van tekening naar realisatie komt. 

Ik moet bekennen dat ik niet meer oog voor architectuur heb dan de gemiddelde Nederlander en dat het ontwerpen van meubels ook al niet mijn warmste belangstelling heeft. Mijn vriendin (die dat wel heeft) heeft daar wel eens haar verwondering over uitgesproken. Maar het boek Outs & Ins heeft mij wel helemaal meegenomen. 

Licht

Niet alleen heb ik het boek helemaal gelezen, maar ik heb er ook nog vaak in zitten bladeren om de tekeningen goed te bekijken en dat heb ik niet gedaan uit plichtsgevoel, maar geheel voor mijn eigen lol. En ik heb me natuurlijk weer verbaasd over de ontwerpen van Swarte, die altijd helder zijn en iets lichts hebben, waardoor je je even opgetild voelt. Daarbij kan hij ook nog toegankelijk schrijven. 

Natuurlijk is Outs & Ins een boek voor mensen belangstelling voor architectuur en vormgeving, maar niet alleen voor hen. Als ik er zo van kan genieten, moet een breed publiek dat ook kunnen. Outs & Ins zal zijn weg naar het publiek wel vinden. 

Joost Swarte, Outs & Ins. Uitg. Scratch. 2005, 112 blz. € 30,- (hardcover). Luxe editie (100 genummerde exemplaren, gesigneerde prent, alternatief omslag) € 125,-

Eerder schreef ik over:
Mene Tekel (Nescio)






maandag 8 december 2025

In verlatenheid (L.H.Wiener)

De schrijver L.H. Wiener had al heel wat boeken op zijn naam staan, toen ik voor het eerst een werk van hem las. Dat was De verering van Quirina T (2006). Daar zal ik ook wel over geschreven hebben, maar die recensie heb ik op dit moment niet en Literom is voor mij niet meer beschikbaar, dus ik kan het niet controleren. 

In 2011 schreef ik over Sjanghai Massage en daarna over geen enkel ander werk van Wiener meer, terwijl de man genoeg geschreven heeft. Zo had ik best Zeeangst (2020) of De zoete inval (2020) kunnen lezen, maar dat is niet gebeurd. In zijn nieuwe roman, In verlatenheid, had ik wel weer zin en de uitgeverij was zo vriendelijk mij het boek toe te sturen. . 

Of ik het een roman moet noemen, weet ik niet goed. Op het titelblad wordt het niet zo genoemd en bij veel boeken van Wiener blijft de schrijver dicht bij huis. Hij neemt vaak een hoofdpersoon die erg op hem lijkt en die  soms ook zijn naam draagt. 

Ooit heb ik Wiener ijdeltuiterij verweten, maar ik heb ook altijd genoten van wat hij schreef. Hij schrijft goed en hij heeft humor, waarmee hij de tragiek in zijn boeken licht weet te houden, wat heel aangenaam is. 

Proloog

In In verlatenheid is de verteller verlaten door zijn Laatste Vriendin. In de proloog laat hij zijn vorige geliefden de revue passeren: Knoek (Maddie IJzer), Miriam Sluyser, Carina Wijnberg en ten slotte Quirina Taselaar. De laatste drie waren leerlingen aan het gymnasium waaraan de verteller verbonden was als docent Engels. 

Aan het eind van de proloog geeft hij ook een kenschets van het boek:

En zo is het navolgende document humain ontstaan, waarin ik in een gecontroleerde stream of consiousness, in flitsen van herinneringen en beschouwingen (in deze moderne tijd columns genaamd) terugblik op mijn leven, nu de onvermijdelijke Dood, nog wat talmend, maar onvermurwbaar, op weg is naar mijn huis. 
Niet anoniem passeren is tenslotte het credo van iedere schrijver. 

Kenau

Laatste Vriendin wordt ook wel aangeduid als Kenau, een naam die ze ook zichzelf gaf. Veertien jaar lang was ze de geliefde van de verteller, dus dat hij het nu zonder haar moet stellen, is nogal wat. 

Ik mis haar deerlijk.
Ben compleet mijn richting kwijt, mijn koers.
Ben eigenlijk radeloos.
Weet niet hoe ik hier nog uit kan komen. 

We lezen in In verlatenheid ook hoe de twee uit elkaar raakten. Aan de ene kant lees je dat als een roman, waarbij de verteller een personage is, aan de andere kant weet je dat schrijver en verteller/personage mogelijk nagenoeg samenvallen. 

Mijn werk is strikt autobiografisch, het wordt mij aangereikt, bestaat tegelijkertijd met mij in het universum, zweeft daar rond in kruisende tijdlijnen en hoef ik slechts te zoeken, te determineren en van vocabulaire te voorzien. Verzinnen kan men alles wel, vormgeven is de kunst. 

De zin klopt niet helemaal: bij 'hoef ik' gaat het mis, maar erg is dat niet. Ook staat er ergens bij geloofsbrieven 'Niet overlegd', terwijl dat natuurlijk 'niet overgelegd' moet zijn. Maar dat zijn kleinigheden. 

Wiener schrijft in ieder geval dat zijn werk strikt autobiografisch is en dat we de verteller dus kunnen gelijkstellen aan de schrijver. Maar als je aan het vormgeven bent, zal de fictie altijd wel door de kieren van het geschrevene dringen, denk ik. Het maakt ook niet uit of het allemaal zo gebeurd is. Zoals Wiener al schrijft: vormgeven is de kunst. 

De vorm van In verlatenheid is vrij los. Er zijn wat brieven opgenomen (aan bijvoorbeeld Flaubert en aan de heer Bomhof, rector van de middelbare school die de verteller als scholier bezocht), een toespraak aan een overleden vriend, wat over vroegere geliefden, wat jeugdherinneringen, enkele zeilervaringen, veel literatuur. Soepel glijdt de verteller van het ene naar het andere en het leest allemaal aangenaam. Ook de vader van de verteller kom in het boek voor en dat is een ontroerende passage. 

Stier

Voor op de roman staat een stier afgebeeld. Die komt pas in de epiloog ter sprake. Er is een vrachtwagen waar de stier uit komt, ring in de neus en het dier gaat zijn dood tegemoet. De stier gaat zijn dood tegemoet. 

Ik zag zijn angst en voelde hoe die, op dat moment in de eeuwigheid, ook mij bekroop. 

In de proloog noemt de verteller al dat de Dood, talmend, op weg is naar zijn huis. De angst voor die dood heeft zich mogelijk bij deze herinnering aan de stier al vastgezet in de hoofdpersoon, minstens vijftig jaar geleden. 

Toch is het geen angst die uit In verlatenheid lijkt te spreken. Eerder het besef dat sommige dingen nog geboekstaafd moesten worden. Dingen uit het verleden, maar ook deze fase van het leven. En natuurlijk moest het einde van de relatie met Laatste Vriendin in het boek. Niet altijd vrij van bitterheid, maar het is bepaald geen Finale kwijting van Hans Dorrestijn geworden. Meestal heeft Wiener zich kunnen beperken tot het weergeven van wat er gebeurd is en wat hem dat deed. 

Al eerder heb ik geschreven dat ik eigenlijk meer van Wiener zou moeten lezen, maar dat gebeurt maar niet. Veel boeken die ik toevoeg aan de stapels met werken die ik nu echt moet gaan lezen haal ik uit minibiebs en kringlopen en daar kom ik Wieners boeken eigenlijk niet tegen. Dat zal wel een goed teken zijn: wellicht doen mensen zijn boeken niet weg. 

Mocht ik boeken van Wiener tegenkomen, dan neem ik ze mee en mogelijk zal ik ze ook lezen. Maar de stapels groeien, hoezeer ik ook mijn best doe om door te lezen. We zullen zien. 

L.H. Wiener, In verlatenheid. Uitg. Pluim, 208 blz. € 23,99. 

Eerder schreef ik over:

vrijdag 5 december 2025

Afgestoft: De legende van de heilige drinker (Joseph Roth)

Over buitenlandse literatuur heb ik maar weinig geschreven; ik had al moeite genoeg om de Nederlandse literatuur een beetje bij te houden. En wat ik wel over buitenlandse literatuur geschreven heb, heb ik niet allemaal meer tot mijn beschikking. Er moeten nog besprekingen van een paar Japanse romans zijn en van een trilogie van de Turkse schrijver Yaşar Kemal. Misschien kom ik die ooit nog eens ergens tegen. 

In Liter jaargang 16, nummer 70 (juni 2013) stond een bespreking van De legende van de heilige drinker van Joseph Roth, ook al zo'n schrijver van wie ik veel te weinig gelezen heb. Ik had op zijn minst Radetzkymars moeten lezen. Enfin, daar is het niet van gekomen.    

Bij onderstaande korte bespreking zijn indertijd geen illustraties opgenomen, want dat paste toen niet in Liter. Dat is jammer, want ze vormen een wezenlijk onderdeel van deze uitgave. 

De dood van een drinker

De Oostenrijkse schrijver Joseph Roth dronk zich dood in 1939. Hij had een niet gemakkelijk leven achter de rug: zijn vrouw kwam in een inrichting terecht, waar ze omgebracht werd door de nazi's, hij zwierf daarna door Europa, nergens meer thuis. Intussen schreef hij wel een stel boeken die driekwart eeuw later nog steeds leesbaar zijn. Radetzkymars (1932) is een van de bekendste.

Een van de laatste verhalen die Roth schreef was ‘De legende van de heilige drinker’. De dakloze Andreas Kartak krijgt op een dag tweehonderd francs. Als man van eer wil hij die niet zomaar accepteren, maar de gever verzekert hem dat hij het geld altijd terug kan geven, als zijn geweten hem dringt. Hij kan het geld op zondag na de mis overhandigen aan de priester in de kapel Saint Marie de Batignolles. ‘Als u het al aan iemand schuldig bent, dan aan de kleine heilige Thérèse,’ zegt de gever.

Vanaf dat moment verandert het leven van Andreas: hij ontmoet mensen uit zijn verleden en hij zit nooit meer helemaal zonder geld. Hij kan overnachten in hotels, terwijl hij daarvoor onder de bruggen van de Seine sliep. Maar elke keer als hij het geld terug wil geven, komt er iets tussen. Uiteindelijk sterft hij, in het bijzijn van de kleine heilige Thérèse. ‘God geve ons allen, ons drinkers, een zo vlotte en zo mooie dood!’ Zo besluit Joseph Roth zijn verhaal.

De legende van de heilige drinker is nu uitgekomen als boekje. Het is gezet in een grote letter en telt maar liefst tachtig bladzijden. Deze uitgave is rijk geïllustreerd met tekeningen van Bert Dekker. Alle dialogen zijn als strip weergegeven en daarnaast zijn er nog heel wat tekeningen toegevoegd. Soms beslaan die tekeningen een complete pagina.

De tekeningen van Dekker zijn onderkoeld. Hij heeft een heldere manier van tekenen: strakke lijnen, geen gebruik van kleur. De emotie is zoveel mogelijk onderdrukt en dat past goed bij de manier waarop Joseph Roth zijn legende schreef: op een zakelijke manier, alsof hij een reportage schreef over het laatste deel van het leven van Andreas Kartak.

Bij eerste lezing volgde ik vooral het verhaal, waardoor ik min of meer over de tekeningen heen ‘las’. Pas bij het terugbladeren viel me op hoe effectief de tekeningen zijn; ze ondersteunen het verhaal en staan het nergens in de weg.

Over het verhaal kun je nog een tijdje nadenken. De man die Andreas geld geeft, is een geheimzinnige heer. Hij zegt dat hij Andreas de weg zal wijzen en blijkbaar doorziet hij hem: ‘Ik zie wel dat u heel wat fouten begaat. Maar God stuurt u op mijn pad.’ De man is christen geworden nadat hij het verhaal van de heilige Thérèse van Lisieux heeft gelezen. Thérèse wilde al op heel jonge leeftijd het klooster in, maar men vond haar te jong. Zelfs bij de paus vond ze geen gehoor. Uiteindelijk trad ze toch in, maar stierf al toen ze zesentwintig was.

Hoe komt het dat het leven van Andreas zo verandert? Joseph Roth heeft het ergens over ‘de voorzienigheid - of zoals minder gelovige mensen zouden zeggen: het toeval’ en laat dus in het midden of er sprake is van leiding of van een bizarre samenloop van omstandigheden.

De kleine Thérèse is ook een merkwaardige figuur. Als ze Andreas in een droom verschijnt, ziet ze er zo uit als hij zich jaren daarvoor zijn eigen dochter heeft voorgesteld. Maar hij heeft geen dochter.

Toen Roth deze ‘legende’ schreef, was hij in zijn laatste levensjaar. Aan het eind van het verhaal is de hoofdpersoon Andreas dood en de vertaler, Wilfred Oranje voltooide de vertaling vlak voor zijn dood, in 2011. De legende van de heilige drinker is springlevend.

Joseph Roth, De legende van de heilige drinker. Atlas, Amsterdam 2012, 84 blz., €19,95.

donderdag 4 december 2025

Hoe vond je zelf dat het ging? Jip van den Toorn

Het werk van Jip van den Toorn kom ik meestal toevallig tegen. Op een van de min of meer sociale media. Ik lees niet een krant waar ik wekelijks (of misschien wel vaker) kan doorbladeren naar haar cartoon. Maar wat ik hier en daar tegenkwam intrigeerde mij altijd wel. 

Haar tekeningen zijn nogal statisch: personen zijn eigenlijk nooit in beweging. Ze zijn ook een beetje houterig, maar dat zal wel een keuze zijn. Alles moet er immers op gericht zijn om de inhoud over te brengen en dat gaat eigenlijk altijd goed. Helderheid kun je wel aan haar overlaten. Schaduwen worden aangegeven met arcerinkjes. 

Om goed kennis te maken met het werk van Van den Toorn heb ik mijzelf de dikke verzamelbundel Hoe vond je zelf dat het ging cadeau gedaan. Het mooi uitgegeven boek (gebonden) bevat een ruime keuze uit de jaren 2020 - 2025. 

Je krijgt daardoor niet alleen een goed beeld van de cartoons, maar ook van de tijd waarin ze getekend zijn. De coronajaren vallen immers ook in deze periode. Voor in het boek is van elk jaar een tijdlijn opgenomen en bij elk jaar heeft de auteur een inleiding geschreven, waarin ze terugblikt op haar werk. Zo noemde ze haar cartoons in het begin 'beeldcolumns', wat overigens ook een prima aanduiding is, maar het zijn natuurlijk ook gewoon cartoons. 

Ook verwondert ze zich erover dat cartoons veelal getekend worden door oudere witte mannen en ook over hoe die haar benaderen. 

Hoewel er ook wel er ook cartoons zijn die gesitueerd zijn op het platteland of aan zee, is de wereld die Van den Toorn tekent toch vooral de stedelijke, waar mensen volop in het leven staan. Yogamatjes, mocktails, influencers, podcasts, sociale media, cancelcultuur - die wereld. Vaak zijn haar cartoons een spiegel en nodigen ze uit tot bezinning: waar zijn we mee bezig?

Gaza

Zoals gezegd, de actualiteit speelt een belangrijke rol. Bij elke cartoon wordt de datum vermeld waarop die gepubliceerd is en soms is er een toelichting op de aanleiding. Niet alleen corona speelt in een deel van die tijd een rol, maar ook het genocidaal geweld in Gaza. 


Europa wil het oordeel genocide maar niet uitspreken. In een cartoon wordt er galgje gespeeld, waarbij alleen de eerste 'e' van 'genocide' niet is ingevuld, maar Europa komt maar niet op het woord. Eigenlijk is dat ook niet zo gek, want de laatste 'e' staat er al, wat wil zeggen dat die letter al is genoemd. Die had dus eigenlijk ook weggelaten moeten zijn. 

Een andere cartoon laat het verwoeste Gaza zien en dan moet je de vierkanten selecteren die je aan het hart gaan, om te tonen dat je geen robot bent. Dat lijkt erg op een cartoon van Lectrr (die vind je hier). Soms komen tekenaars op hetzelfde idee. 

Het is ook lastig om zoveel cartoons over Gaza te maken, waarbij de boodschap eigenlijk elke keer hetzelfde is. Wat dat betreft is er nog aardig wat verscheidenheid bij Van den Toorn. 

Gepraat

Verschillende keren komt terug dat er wel gepraat wordt, maar dat er niet echt wat verandert. Niet alleen wat betreft Gaza, maar ook op andere gebieden. Goed, er is vliegschaamte, maar het vliegen gaat voor veel mensen gewoon door. Alleen voelen ze zich er nu schuldig over. Er is ook een mooie cartoon over een kind dat aan zijn ouders vraagt wat ze hebben gedaan om een ramp te voorkomen en dan moeten de ouders erkennen dat ze met marginale zaken bezig waren. 

Wat mensen zeggen komt vaak niet overeen met hoe ze doen. Protesteerders zeggen dat ze bang zijn voor chaos in het dorp, maar intussen veroorzaken ze zelf chaos. Een man zegt tegen polarisatie te zijn, maar hij zal wel eens vertellen welke eikels ervoor verantwoordelijk zijn. 

Verschillende keren plaatst ze twee plaatjes naast elkaar die je kunt vergelijken. Niet alleen bij de mensen met vliegschaamte, maar bijvoorbeeld ook bij de mensen die buiten slapen op Lowlands en die in Ter Apel. 

In dit fraaie boek zijn de meeste cartoons paginagroot afgedrukt en soms is er zelfs een spread, waarbij een cartoon twee pagina's mag beslaan. Er zijn ook pagina's waarop drie cartoons onder elkaar staan en die zijn mij dan weer net aan de kleine kant, maar ik heb ze met evenveel interesse bekeken. 

Het boek ziet er prachtig uit: gebonden, buikband, stevig papier, mooie kleuren en de grootte van de tekeningen maakt ze nog minder ontkoombaar. 

Eerder schreef ik over andere bundels met cartoons: