vrijdag 17 oktober 2025

Binnenkort meer!

Het is net herfstvakantie geworden in dit deel van het land en eigenlijk had ik vanavond nog een recensie moeten schrijven, maar ik laat het zo. De afgelopen weken waren de dagen vol, en de recensies moesten meestal nog snel even in de avonduren. Dan zette ik ze klaar voor publicatie de volgende dag. Maar nu mag ik wel even achterover leunen, vind ik. 

Morgen bespreek ik voor de lokale omroep de roman Een tijd als deze van Sarah van der Maas, die ik hier ook al besprak. Goede boek, dat je zeker zou moeten lezen. Wel meen ik op de coverfoto een jonge Paulien Cornelisse te herkennen, maar dat zal wel onzin zijn. 

Hoe volgende week eruit gaat zien, weet ik nog niet; we beslissen in het weekend of we weggaan en waarheen. Maar het kan zijn dan het dan wat rustiger is op Bunt Blogt. 

Maar er zal in de nabije toekomst weer voldoende online geplaatst worden. Wat kun je zoal verwachten?

Allereerst een bespreking van de graphic novel Low van Reinhard Kleist. Die gaat over de Berlijnse jaren van David Bowie, 1976 - 1978,  een periode die uiteindelijk drie albums opleverde: Low, "Heroes" en Lodger. Kleist schreef al eerder over Bowie: Starman. Dat boek leende ik ooit uit. Nooit meer teruggezien. 

Verder ligt klaar: De wolf in zijn onderbroek van Lupano Itoïz, een grappig prentenboek over wat er gebeurt als vooroordelen niet blijken te kloppen met de werkelijkheid. Leuk voor kinderen, maar zeker ook voor volwassenen. 

Ten slotte ga ik nog schrijven over Tarare, van Ken Broeders. Dat las ik al eerder in Eppo, maar nu heb ik het als album in huis en dan leest zo'n strip net iets anders. Het is het fascinerende verhaal van een alleseter, iemand die bijna letterlijk alles eet, ook dingen die de doorsnee mens niet eet. Broeders ken je misschien nog van Driftwereld.

Intussen ben ik al een hele tijd aan het lezen in Er hangt iets van lente in de klas, een bloemlezing met gedichten over het onderwijs, van de middeleeuwen tot nu. Ik lees er elke dag uit, maar het gaat even duren want de bundel is bijna negenhonderd bladzijden dik en weegt meer dan een kilo. 

Onlangs las ik weer een boek van Inez van Dullemen. Ik was nogal enthousiast over haar verhalenbundel Een hand vol vonken en ik vond dat ik eens wat meer van haar moest lezen. Dat werd De vrouw met de vogelkop

Dit weekend lees ik de biografie van Ageeth Scherphuis (door Peter van der Aa). Leest lekker en geeft een goed beeld van de persoon, haar omgeving, maar ook haar tijd. In de begintijd van de televisie waren omroepsters gevierde personen.  

Ik had de ook de biografie van Heere Heeresma aangevraagd (door Anton de Goede), maar de uitgever verstrekte geen recensie-exemplaar. Ik zal het boek misschien gaan kopen, want ik ben zeker benieuwd, maar ik lees eerst maar even wat ik nog allemaal heb liggen. 

Wat ligt er bijvoorbeeld op de stapel? Ossenkop van Manik Sarkar, Schijnoffers van Daan Heerma van Voss, Ik, de ander van Jante Wortel, Man maakt stuk van Maurits de Bruijn en Altijd zondag van Kees Versluis. En soms vind ik dat het ineens tijd wordt om iets ouds te lezen, van Vestdijk of Brakman of van M.A.M. Renes-Boldingh of van Wilma. Of nog iets anders. Je zult wel zien. 

donderdag 16 oktober 2025

Afgestoft: Verdwijnpunt, Hartenbeest (Fleur Bourgonje)

Wat komt er vandaag onder het stof uit? Een recensie van twee boeken van Fleur Bourgonje: de roman Verdwijnpunt en de dichtbundel Hartenbeest. Vanaf het debuut Spoorloos (1985) volg ik het werk van Bourgonje. In mijn ogen is ze een belangrijke auteur, met een oeuvre waarin de werken samenhangen. De afzonderlijke boeken zijn vaak al sterk, maar in samenhang krijgen ze nog meer betekenis. Mensen die haar werk niet kennen, doen zichzelf echt tekort en onthouden zich veel moois. 

Onder aan de recensie neem ik links op naar andere besprekingen. Ik heb namelijk al vaak over haar werk geschreven. De recensie hieronder werd geplaatst in het Nederlands Dagblad van 22 januari 2010.


 Fleur Bourgonje maakt de afwezigen aanwezig


Fleur Bourgonje heeft intussen meer dan twintig titels op haar naam staan. Dat is een behoorlijk omvangrijk oeuvre. Bovendien vertoont haar werk weinig zwakke plekken, tenminste wat het proza betreft. Bij haar poëzie hebben de afzonderlijke gedichten niet altijd de zeggingskracht die je van een gedicht verwacht, maar Bourgonjes gedichten moet je niet een voor een lezen, maar in serie, zoals ze geschreven zijn. In zo'n serie draait het vaak om het laatste gedicht en in de afzonderlijke gedichten vaak om het slot van het gedicht. Eigenlijk lees je haar gedichten als verhalen. Bourgonjes proza leest juist als poëzie. Haar proza heeft altijd iets bezwerends, het is melodieus en het voert je graag mee op het ritme van de zinnen.

Je kunt bij Fleur Bourgonje roman, verhaal en gedicht dan ook niet goed scheiden. Meer dan een schrijfster van afzonderlijke werken is ze een auteur die aan een oeuvre bouwt. Binnen dat oeuvre zijn er constanten, thema's die steeds weer terugkomen. Een van die thema's, dat al voorbereid werd in haar eerste boek, maar volop de kans kreeg in Oostenwind, koningskind, is dat van het kind dat in het donker door haar moeder met een koffer op het erf gezet wordt, omdat het heeft gezegd dat het bij de buren zo gezellig is. Het kind voelt zich verlaten en die angst om kwijt te raken en kwijtgeraakt te worden zal ze bij zich houden, net als de wetenschap dat je er ten diepste alleen voor staat. 

In veel boeken van Bourgonje verdwijnen mensen. Al in haar debuut Spoorloos, maar ook in bijvoorbeeld de dichtbundel Vrije val.

Een tweede thema komt naar voren in personages die een onbekend verleden hebben of een innerlijk leven dat aan anderen niet bekend is. In Oostenwind, koningskind vraagt de hoofdpersoon de mensen in wier dorp ze gaat wonen naar hun diepste dromen en in Onderstroom hebben de geliefden beiden een verleden dat ze voor de ander verzwijgen. Iemand tot je lichaam toelaten is lang niet zo intiem als iemand toelaten tot je hoofd, zei de schrijfster ooit. 

In de roman Verdwijnpunt komen die thema's samen. De ik-figuur bevindt zich in 2007 in een schaapskooi in de Pyreneeën die tot atelier verbouwd is. De stroom is uitgevallen en in het donker voedt ze het bijna gedoofde haardvuur met oude kranten. In een van die kranten staat een foto van een vrouw die ze herkent, vlak voordat de vlammen het portret verbranden. De vrouw op de foto komen we al in een vroeg stadium tegen in het werk van Fleur Bourgonje, al in de dichtbundel Achtergelaten land uit 1989. Het is de vrouw met wie de ik-figuur aan de Maas zat en die later verdween. Ze denkt dat ze verdronken is en dat ze alleen in haar gedichten nog leeft. 

De vrouw blijkt niet dood te zijn. In Verdwijnpunt noemt Bourgonje haar Vera. Ook Helena is een verdwenen vrouw. Ze stond bij school twee kinderen op te wachten en werd opgepakt, Buenos Aires 1976. Fleur Bourgonje was in die tijd in Argentinië. Ze schreef erover in haar indrukwekkende debuut Spoorloos, ze zou er later vaker over schrijven.

In Verdwijnpunt raadpleegt de ik-figuur haar agenda's uit die tijd, omdat ze terug wil halen hoe het allemaal gebeurd is. Het verhaal erover moet geschreven en het laat zich maar niet schrijven. De oude man, die steeds staat uit te kijken over de afgrond, zegt dat je een verhaal overal kan schrijven. 
Of nergens, wilde ik zeggen, sommige verhalen laten zich nergens schrijven. Die blijven waar ze zijn. In het hoofd. Op de bodem. Van buitenaf niet te zien. Geen mens die er weet van heeft. 
Maar ze zegt het niet. Ze houdt het voor zichzelf. De man heeft net wel verteld waarom hij daar staat. Ook in zijn leven is er een verdwenen vrouw.
 
Uiteindelijk komt het verhaal er niet. Bourgonje schrijft: 
Het zoeken naar woorden om verdwijning, paniek en rouw te beschrijven is een nodeloze bezigheid. Je vindt ze niet, al ga je nog zo ver, al reis je nog zo alleen, al sluit je je nog zo lang op in een berghut of een stadsappartement dat op peinzen en schrijven is afgestemd. Je vindt versleten termen, loze omhulsels, afval van anderen.
We lezen dat op het moment dat we al bijna een heel boek achter de rug hebben, een boek dat er dus wel gekomen is. Een gefragmenteerd boek, met stukjes uit het heden en uit het verleden, met stukjes over verschillende vrouwen, met encyclopedische stukken over Zuid-Amerikaanse landen. Niet in een afgerond verhaal, maar in al die scherven krijgt de lezer wel zicht op wat verdwenen is, op het gemis. 

Uiteindelijk houdt de ik-figuur de herinneringen over. 
Misschien is het anders gegaan, misschien zag het er anders uit, maar dit is het beeld dat ik al die jaren heb vastgehouden en met de beelden die we vasthouden moeten we het doen, daaruit bestaat ons leven, niet uit wat we verdreven hebben of vergeten zijn.
Verdwijnpunt is alleen te kopen samen met de dichtbundel Hartenbeest. Het hartenbeest, een Zuid-Afrikaanse antilope, is de boodschapper tussen de wereld van de levenden en die van de doden. Al in De bedrieglijke warmte van vuur probeerde de schrijfster die twee werelden te verbinden en in zekere zin probeert ze dat in al haar werk. Je kunt nog zo schrijven dat iemand verdwenen is, op het moment van schrijven en het moment van lezen is zo'n afwezige aanwezig. In Spoorloos is er zelfs een verhaal waarin de doden allemaal present zijn op een verjaardag, waarna ze weer terug moeten in hun afwezigheid.

Er lopen lijntjes tussen Verdwijnpunt en Hartenbeest. Gelukkig is het ene boek niet een illustratie bij het andere en wordt in het ene boek niets overgedaan wat ook al in het andere staat. Verdwijnpunt is een rijke roman, waarin zoveel aangestipt is, dat in deze recensie nog niet alles genoemd is. Het boek gaat bijvoorbeeld ook nog over Uruguay, ook nog over de katharen en ook nog over grotten met daarin grottekeningen. Die grottekeningen komen terug op de omslag van zowel de gedichtenbundel als de roman. 

Ook in grottekeningen zijn de afwezigen aanwezig. Het hartenbeest krijgt de opdracht de verdwenene terug te halen: ,,fluister kom / fluister haal hem // haal hem naar hier / hartenbeest hartendier -''. Maar ook hier zal de ik-figuur het moeten doen met de herinneringen aan wat was. En met de taal natuurlijk, waarin zowel de gemiste als het gemis gevangen is. Bourgonjes boeken zijn daarmee rotstekeningen geworden. Door te schrijven heeft ze al wie afwezig is aanwezig gemaakt en bewaard. Het helpt niet natuurlijk, maar het is indrukwekkend.

Eerder schreef ik over ander werk van Fleur Bourgonje

woensdag 15 oktober 2025

Tandenjager (Auke Hulst)

Intussen heeft Auke Hulst een aardig oeuvre opgebouwd, maar ik  heb er nog maar weinig van gelezen: alleen  Kinderen van het Ruige Land. Pas nog zei ik tegen iemand dat ik En ik herinner me Titus Broederland (2016) wel zou willen lezen. De Mitsukoshi Troostbaby Company (2023) kreeg aardig wat publiciteit, maar de recensies die ik las/hoorde liepen nogal uiteen en ik vroeg me af of het wel een boek voor mij was. Die heb ik overgeslagen. 

Maar toen ik las over Tandenjager, sprak het onderwerp mij meteen aan en toen een gewaardeerde collega het boek ook nog aanbeval, ben ik het gaan kopen. Het is een historische roman over Vos Jacobsz, die zich ook wel Jacobi Fox noemt. Op het slagveld van Quattre Bras (1815) sloopt hij tanden uit de mond van dode en stervende soldaten om die te gelde te maken. Daar treft hij een puntgaaf gebit aan van ene Amadeo d'Isenbart, die een brief bij zich draagt aan een markiezin, Margaux. 

Vos besluit het gebit voor zichzelf te houden. Hij laat het implanteren en door dat gave gebit dringt hij door tot een hogere klasse. Hij komt zelfs in contact met Margaux, een dame met een ooglapje. Haar vaders leven werd beëindigd onder de guillotine. 

Dat Vos Margaux ontmoet, speelt zich af in het jaar zonder zomer, 1816. Dat er dat jaar in Europa geen zomer was, was het gevolg van de uitbarsting van de vulkaan Tambora, waarover Philip Dröge een fascinerend boek schreef dat ik hier besprak. 

Gebit

Het nieuwe gebit van Vos heeft gevolgen. Het bepaalt niet alleen tot wie hij toegang heeft, maar gaat deel uitmaken van zijn persoonlijkheid, waarbij hij steeds meer gaat lijken op de vorige bezitter van het gebit. Soms lijkt hij samen te vallen met Amadeo d'Isenbart (of Adam Hollander). Helemaal helder was het me tijdens het lezen niet, maar dat stond eigenlijk niet in de weg. Er zijn meer spiegelingen in de roman. 

Op een gegeven moment vlucht Vos naar Suriname, naar de plantage Raad en Daad, waarvan Margaux de eigenaresse is. Daar houdt hij zich een tijdje schuil, maar de dienaars van het gerecht zoeken hem ook daar en met achterlating van zo'n beetje alles moet hij zich zien te redden. Daarbij lijkt hij op Ndume, een gevluchte slaafgemaakte, die later trouwens in dienst komt bij d'Isenbart. 

Vampier

Dat Vos moest vluchten had te maken met de dood van een jonge vrouw. Margaux vertoont vampierachtige trekjes. Mogelijk zorgt het nuttigen van bloed ervoor dat ze nauwelijks veroudert. Vos heeft ook wel een soortgelijke neiging. Hij heeft tijden op een kopermunt gezogen om de lust ertoe te bedwingen. Als hij met Margaux meedoet, doodt hij daarbij iemand. Margaux biedt hem een vluchtweg naar Suriname. 

Tandenjager is een bedwelmende roman, waaraan ik me maar heb overgegeven. Het taalgebruik van Hulst is weelderig en op het overdadige af. Daarbij was het me ook wel eens net wat te: dan had ik het idee dat ik alleen maar zinnen aan het lezen was die om het mooie geschreven waren in plaats van dat ze het verhaal vooruithielpen. Dat waren momenten dat ik de neiging om diagonaal door passages heen te gaan. Vlak hiervoor las ik Een tijd als deze van Sarah van der Maas, ook een historische roman, die zich afspeelt in de Tweede Wereldoorlog. Ook geschreven in rijke stijl, maar het boek van Van der Maas is veel helderder. Dat heeft dan toch mijn voorkeur. 

Stand

Maar Tandenjager heeft genoeg om van te genieten. Vos is heel erg bezig om zich aan zijn stand te ontworstelen. Hij gaat ervan uit dat hij eigenlijk het kind van een baron is, die zijn moeder zwanger gemaakt heeft. Hij wil zich niet neerleggen bij zijn positie, zoals zijn vader doet. 

Pa schudde meewarig het hoofd, en Vos zag vernedering in zijn ogen: de vingerafdrukken van meesters die meer namen dan gaven, van zielenherders die op zijn zondigheid hadden gehamerd, van mede-verschoppelingen die hem gekleineerd hadden. Waarom verzette hij zich niet? Die koekeloeris durfde niet eens zijn eigen zoon te slaan, laat staan de baron het hoofd te klieven. Dan eindigde je maar in het gevang! Alles beter dan het onverdraaglijke omzetten in iets bodemloos achter de ogen. Alles beter dan dit levend sterven. 

De ongelijkheid van de standen komt natuurlijk nog duidelijker aan de orde op de plantage, waar de slavernij nog volop bestaat. 

De moeder van Vos, met wie hij een wat dubbelzinnige relatie heeft, overlijdt als ze zijn 'gebroerte' baart. Verder heeft Vos nog een broer, Godert, van wie hij zich dat die 'niet goed' is, maar Godert duikt, net als Vos op allerlei plaatsen op. Ook Godert is bijzonder. Hij heeft 'Een week gezicht met ouwelijke bakkebaarden, waardoor hij tegelijk zestien en zestig lijkt.' Sommige personages lijken zich te onttrekken aan de tijd en niet of nauwelijks ouder te worden. Het laatste deel van Tandenjager speelt zich zelfs af in 1968. 

Travestie

Een andere spiegeling betreft de travestie. Vos doet zich soms voor als een jonge vrouw en Margaux geeft zich soms uit voor een jonge man, compleet met plaksnor. Dit soort interne verwijzingen zijn er de hele roman door te vinden. Het vertelplezier is op elke bladzijde duidelijk. 

Het zou me niet verbazen als Tandenjager aan het eind van het jaar verschijnt in de toplijstjes. Ik zie nu al dat ik dit jaar zo veel goede boeken heb gelezen, dat het lastig kiezen zal worden als ik me tot tien boeken moet beperken. Ik las dit jaar niet alleen Oroppa van Safae El Khanoussi, maar ook Aan het einde van de oorlog van Bert Natter, Mordechai van Marcel Möring, De onzichtbaren van Frank Nellen, Krekel van Annet Schaap en de briefwisseling tussen Jeroen Brouwers en Geert van Oorschot. En het al genoemde Een tijd als deze van Sarah van der Maas. En Tandenjager dus. Keus te over.

dinsdag 14 oktober 2025

Afgestoft: Gedoe (Armando)

Voor het werk van Armando heb ik een warme belangstelling. Een fascinatie, wilde ik schrijven, maar hoe vaak heb ik het afgelopen jaar een compleet boek van hem herlezen? Geen enkele keer, besef ik. Ik doe hem postuum tekort. 

In het verleden heb ik verschillende keren over hem en zijn werk geschreven. Als je nog niet veel van Armando weet, lees dan wat ik schreef na zijn overlijden. Link (en andere links) onderaan. Ik wil in ieder geval de recensie over het degelijke boek van Ernst van Altena over Armando hier nog een keer plaatsen. 

Dat tijdgebrek mij al langer parten speelt, merkte ik toen ik eens keek wat hier over Armando staat. Het blijkt dat ik dezelfde recensie (Van nee) twee keer heb afgestoft. Niemand heeft het gemerkt. Ook ik niet. 

Boven de bespreking van Gedoe zette ik de titel 'Niemand had het gemerkt. Ik wel'. Het is een wat gekunsteld bruggetje, maar ook over zo'n bruggetje kun je wel naar de recensie lopen. Die werd trouwens eerder geplaatst in Nederlands Dagblad op 21 april 2006



Niemand had het gemerkt. Ik wel

De schaduwrijke woudzoom en het bladerdak spraken er schande van, tenminste, dat hoopte hij. De werkelijkheid was anders, ze spraken er géén schande van, hij wist wel beter, ze bekommerden zich nergens, maar dan ook nergens om. Hij nam ze hun onverschilligheid nogal kwalijk. Niet dat ie ze 'schuldig' noemde zoals iemand dat ooit had gedaan, maar hij duidde het hun euvel, dat weet ik zeker.
Ik ken hem tamelijk goed. Het is nog erger: soms denk ik dat ik 'hij' ben, al lopen we in een tegengestelde richting. Ik ben moe.

Twee alinea's slechts, maar wel een compleet verhaal. Een van de meer dan honderd bijzonder korte verhalen die Armando bundelde in Gedoe. Eerder verschenen soortgelijke bundels: De haperende schepping en Het wel en wee.

'Soms denk ik dat ik 'hij' ben', schrijft Armando over het personage in bovenstaand verhaal ('Schuldig'). De 'hij' hoopt dat de woudzoom ergens schande van spreekt. Wie ook maar even rondgedwaald heeft in het werk van Armando denkt natuurlijk meteen aan schilderijen met de titel 'Waldrand', denkt aan schilderijen waarop schuldig landschap is afgebeeld en boeken waarin over de schuld van het landschap is geschreven. Niet alleen de 'hij' is dezelfde als de 'ik', ook de 'iemand' is dat.

Onherbergzaam

In veel van de korte verhalen in Gedoe komt een 'ik' voor. Het is een personage, natuurlijk, en toch heb ik steeds weer de neiging om dat personage Armando te noemen. Misschien komt dat door de 'ikken' in boeken als Uit Berlijn, Machthebbers en Krijgsgewoel, waarin ik mij indertijd nooit heb afgevraagd wie de 'ik' was. Dat werd automatisch de schrijver. Natuurlijk weet ik dat dat niet de schrijver van vlees en bloed is. Armando is voor mij al lang een personage geworden in zijn eigen oeuvre, zowel in de verhalen waarin hij de ik-vorm als waarin hij de hij-vorm hanteert.

Dat personage is een waarnemer, iemand die de wereld nauwkeurig bekijkt. Nauwkeuriger dan anderen blijkbaar. 'Niemand had het gemerkt. Ik wel', schrijft hij. Of: 'Niemand weet het. Ik wel.' De waarnemer registreert dingen en vertelt daarover, of anderen dat nou willen horen of niet. 

Soms komt er een 'jij' voor in de verhalen, die het waargenomene in twijfel trekt. De waarnemer lijkt zijn schouders op te halen: 'Nou, dan niet,' zegt hij geregeld. 'Jij hebt liever dat het niet gebeurd is, nu, dan is het niet gebeurd.' Wat voor dingen de waarnemer ook ziet, afschuwelijke of absurde of grappige, hij oordeelt niet. Hij ziet het, hij ondergaat het, maar verder houdt hij zich erbuiten. Hoogstens verbaast hij zich.

Het lijkt een manier om je staande te houden in het leven. De dingen maar laten gebeuren. Niet uit onverschilligheid, maar uit noodzaak. Het leven is immers 'onherbergzaam', schrijft Armando. 'De toestand is grimmig'. Maar wat stelt het leven nog werkelijk voor, als je je zo afzijdig houdt of moet houden? Als je het van een afstand moet bekijken? Weinig, lezen we in het gelijknamige verhaal: 

Men knoopt een gesprek aan, men praat wat, men zegt en men luistert, men neemt afscheid en men is weer alleen. Daar is overigens niets op tegen, hoor. O ja, en men slaapt. Dat is het wel zo'n beetje. Ik geloof niet dat ik iets vergeten ben. Ziedaar het leven in een notendop. Misschien vind je het weinig, weet ik veel. Ja, wat kan ik eraan doen. Ik geef toe, het is ook weinig maar het is genoeg, leer dat van mij.
Eerder schreef ik over:
nee en hier ook

maandag 13 oktober 2025

De helden van Amoras 1: Doodvonnis (Marc Legendre / Charel Chambré)

Een van de meest succesvolle stripreeksen in het Nederlands is Suske en Wiske. Er zullen weinig mensen zijn die nog nooit zo'n rood deeltje hebben gelezen en elk jaar verschijnen er nog steeds nieuwe albums. Intussen zijn het er meer dan vierhonderd. Ook zijn er hommagealbums, waarbij een gasttekenaar dichter bij zijn eigen stijl blijft in plaats van die van Willy Vandersteen te imiteren. 

In 2013, honderd jaar na de geboorte van Vandersteen, verscheen er een compleet nieuwe reeks, Amoras, de saga. De eerste drie delen daarvan besprak ik. Links zal ik onderaan opnemen. De reeks was duidelijk bedoeld voor een wat ouder publiek: Suske en Wiske zijn enkele jaren ouder geworden, geweld wordt niet geschuwd en er is een vrij hoog verteltempo. Het scenario was van Marc Legendre en de tekeningen van Charel Chambré, die intussen ook samen Verse vis maken. 

Die Amorasreeks bestond uit zes delen (en een deel met de making of). Daarna verscheen er een nieuwe reeks: De kronieken van Amoras, die veertien delen zou beslaan, die verscheen tussen 2017 en 2024. Oude bekenden, zoals Krimson en Sus Antigoon stonden erin centraal en de verhalen mochten uitwaaieren over verschillende albums. 

De helden van Amoras

Dit jaar is er een nieuwe reeks gestart: De helden van Amoras. Het is de bedoeling dat het hierin weer echt zal draaien om Suske en Wiske en de albums vormen afgeronde verhalen en kunnen dus afzonderlijk gelezen worden. De eerste twee delen (Doodvonnis en Kolmanskop) zijn geschreven door Marc Legendre, daarna neemt Kristof Berte het over. Deel 3 zal Cross Road Blues gaan heten. 

Amoras, de sage begon indertijd met een uitgekiende reclamecampagne: een overlijdensbericht van Wiske. Uiteindelijk bleek Wiske niet echt dood te zijn, maar de aandacht was gewekt. Iets soortgelijks gebeurde er bij de start van De helden van Amoras. Voor op het eerste deel, Doodvonnis, staat een tekening van een zoenende Suske en Wiske. Hun relatie was nooit helemaal duidelijk, maar dat ze ooit met elkaar zouden gaan zoenen, zal in weinig hoofden opgekomen zijn. 

Ook hier blijkt de situatie minder eenduidig te zijn dan de covertekening suggereert. Er zijn twee look-alikes die doen alsof ze Suske en Wiske zijn. Ze stelen een container met cocaïne en proberen daarvoor de schuld in de schoenen te schuiven van Suske en Wiske, die van niets weten. Zo komen de twee in de wereld van de harde misdaad terecht. 

Het wordt best spannend, maar het loopt natuurlijk goed af. Legendre heeft een spannend verhaal in elkaar gezet, dat in een hoog tempo verteld wordt. Het is een lekkere avonturenstrip geworden. Chambré heeft weer zijn vertrouwde, uitstekende tekenwerk afgeleverd. 

Toen deepfake onnozel leek

In Amoras, de saga waren de personages met de teletijdmachine in 2047 terechtgekomen, honderd jaar na het verschijnen van Op het eiland Amoras. De verhalen van De helden van Amoras spelen zich eerder af. Op de eerste bladzijden van Doodvonnis wordt het verhaal in de tijd geplaatst. Niet in 2047 dus:

Toch ging daar een periode aan vooraf waarin men geloofde dat er tijd genoeg was om een draai aan de geschiedenis te geven. Toen deepfake onnozel en AI handig leek en robots en androïden niet alledaags waren. Toen er bij oorlog vredesbesprekingen hoorden en er nog protest klonk als mensenrechten geschonden werden. Toen de allerrijksten zich nog niet verenigd hadden in een organisatie die ze aanmatigend 'De Academie' noemden en geen enkel hoger doel, alleen een onstilbare honger naar absolute macht, hen ertoe aanzette om samen te werken. Kortom, toen dokter Krimson nog de ergste schoft op aarde was en niemand het aandurfde om hem uit te dagen. 

Krimson is de traditionele schurk in de verhalen van Suske en Wiske en ook in dit deel neemt hij zijn vertrouwde positie in. 

Achter in Doodvonnis is een mooi dossier opgenomen, met extra tekeningen. Niet alleen schetsen, maar ook concepttekeningen en coverontwerpen. In de tekst wordt aandacht besteed aan de drie Amorasreeksen en ten slotte is er een interview met de nieuwe scenarist, Kristof Berte. Dat is een mooi toetje. 

Deel 2, Kolmanskop staat gepland voor december van dit jaar. 

Reeks: De helden van Amoras
Deel 1: Doodvonnis
Scenario: Marc Legendre
Tekeningen: Charel Chambré
Uitgever: Standaard Uitgeverij
2025, 48 blz. € 8,99 (softcover)

Eerder schreef ik over:
Amoras, de saga
1. Amoras

Suske en Wiske

Suske en Wiske Junior

van Legendre en Chambré:

vrijdag 10 oktober 2025

Het leven en de dood in de ast (Ivan Petrus Adriaenssens / Stijn Streuvels)


Misschien heb ik de anekdote hier al eens opgeschreven. In ieder geval heb ik hem al verschillende keren verteld. Het was begin jaren tachtig, ik deed in de avonduren de studie Nederlands MO-A bij de Gelderse Leergangen en ik stond met een groepje medestudenten te praten waarbij de naam Stijn Streuvels viel. Ik noemde hem daarbij 'een veredelde streekromanschrijver.'

Veel van Streuvels had ik toen nog niet gelezen. De oogst (1901) en Langs de wegen (1902), vermoed ik. Ik kon wel veel titels van hem noemen, want ik had het boekje uit de reeks Nederlandse keur terdege bestudeerd voor mijn mondeling op de mavo. Ik wist dat De vlaschaard (1907) geroemd werd en ik had de titels Prutske (1922), De teleurgang van de waterhoek (1927) en Alma met de vlassen haren (1931) paraat, maar die had ik allemaal niet gelezen. 

Op het moment dat ik Streuvels, niet gehinderd door kennis, wegzette, kwam de docente, José Boyens, de ruimte binnen. Ze had gehoord wat ik zei en sprak me streng toe: 'Teunis Bunt, heb je Het leven en den dood in den ast gelezen'. Ik moest toegeven dat ik dat werk niet gelezen had. 'Ik verbied je een mening over Streuvels te hebben voordat je dat werk gelezen hebt', zei ze. Ik ben het toen natuurlijk gaan lezen en ik moest haar gelijk geven: goed boek. Ik snapte ook dat Hugo Claus met Suiker (1958) op de schouders van Streuvels stond. 

Ik ben Boyens daarvoor altijd dankbaar geweest. En voor het feit dat ze ons enthousiast maakte voor het werk van Van Ostaijen. 

Nu is er bij uitgeverij Lannoo en prachtige uitgave verschenen van Het leven en de dood in de ast. Namelijk als strip, gemaakt door Ivan Petrus Adriaenssens. Die stripmaker kende ik van Afspraak in Nieuwpoort en Elsie en Mairie, Engelen van Flanders Fields.

Strip en novelle

Niet alleen bevat de uitgave de strip van Adriaenssens, maar ook de novelle van Stijn Streuvels, in hedendaagse spelling en met verklaring van de woorden die lastig voor de hedendaagse lezer zijn. In het verhaal zijn illustraties opgenomen. Aan het eind van het boek is er nog een dossierachtig gedeelte waarin Adriaenssens uitlegt hoe hij te werk gegaan is, waar hij Streuvels' tekst nauwkeurig gevolgd heeft en waar hij wat vrijheid genomen heeft. 

Ik ben begonnen met het herlezen van de tekst van Streuvels en na een aantal bladzijden las ik de bijbehorende bladzijden strip. Dat bleek goed te werken, maar neem vooral de leesmanier die je prettig vindt. 

In de ast

De ast is een inrichting voor het drogen van cichorei. De cichoreiwortels worden eerst in stukken gesneden in een apparaat dat me doet denken aan de bietenmolen die vroeger bij ons op deel stond, maar die slechts zelden gebruikt werd. Mijn vader voerde de koeien meestal geen bieten. Wel kocht hij soms bietenblad (waar de koppen van de bieten nog aan zaten). Maar een enkele keer had hij blijkbaar toch een kar met bieten op de kop getikt. Die konden versnipperd worden in de bietenmolen.

De gesneden cichorei werd op de zolder van de ast gedroogd, geroosterd. Fijngemalen kon die als koffiesurrogaat dienen. 

In de ast werken verschillende mensen. De Maf en Lot hoeven in de avond en de nacht blijkbaar niet te blijven en dan blijven er nog drie over: Blomme, Fliepo en Hutsebolle. Ze slapen in de ast, maar moeten om de zoveel tijd het vuur opstoken en de cichorei omscheppen. 

Dromen

Alle drie hebben ze hebben ze hun droom: Blomme droomt over een hofstedeke met een koeiplekje, Fliepo droomt van een soort luilekkerland en Hutsebolle droomt van zijn duiven. 

Laat op de avond komt de vagebond Knorre binnen, die kletsnat geregend is. Hij valt bij het vuur in slaap, met een hinderlijk gesnurk. 

De mannen hebben een zwaar leven, maar hun bestaan wordt verzacht door hun dromen. Tussendoor is er wel al de dood, bijvoorbeeld in wat Blomme vertelt: hoe bij een processie in Ronse een boer van zijn steigerende paard valt en de dood vindt en de uil die zich op de muizen stort en er drie buit maakt. 

Maar als Knorre in de ast is, lijkt de dood zijn intrede te doen. De dromen van de drie cichoreiwerkers zijn aangetast door Knorre. Hij dringt in hun dromen, waardoor het leven en het gedroomde vooruitzicht niet meer vanzelfsprekend zijn. Uiteindelijk sterft Knorre. De arbeiders (weer compleet met De Maf en Lot) gaan door, maar er is iets wezenlijks in hun bestaan veranderd. 

Nieuwe inzichten

Het leven en de dood in de ast is een geweldig verhaal. Streuvels laat in de eerste plaats het moeizame werk van de drie arbeiders zien. Daarbij schakelt hij moeiteloos over van de werkelijkheid naar de droom en weer terug en subtiel laat hij ze tot nieuwe inzichten komen. 

De al wat oudere Blomme bijvoorbeeld heeft altijd gedacht dat hij zich afbeulde om uiteindelijk zijn droom te bereiken, maar hij komt tot het inzicht dat hij dat fout gezien heeft. 

Daarmede komt hem als bij openbaring de zin van het leven duidelijk voor: alles wat hem zo belangrijk en noodzakelijk scheen, heeft nu zijn waarde verloren, - al die jaren heeft hij gewerkt en gebeuld in een jacht naar iets dat niet bestaat; onder het werken is er altijd die droom geweest, dat verlangen om ergens te komen, en nu blijkt het dat die droom zelf - en niet de verwezenlijking er van - het geluk van zijn bestaan heeft uitgemaakt, - het nagejaagde bezitten is niet het geluk, maar wel het bedromen, dáárin heeft hij al zijn voldoening gevonden, - het is zijn sterkte geweest om vol te houden...

Trijkelen, kullebukken, hossebrokken

Na zoveel jaar staat het verhaal nog altijd overeind en de taal van Streuvels ook. Hij mengt de zwaarte met luchtigheid. Er zijn verschillende zinnen waar je breed om kunt grijnzen. 

Aan zichzelf had hij de waarheid van het spreekwoord ondervonden: dat de beste vrijers de slechtste trouwers zijn. 

De bijna tekstloze strip heeft wel de woorden overgenomen waarmee Streuvels beschrijft hoe de muizen aan het donderjagen zijn. Je proeft het taalplezier. 

Het toneelspel neemt zijn gewoon verloop; nadat ieder zijn bekomste heeft en de nooddruft voldaan is, begint de leute en de zottemarterije, het buitelen en dansen, kachaaien en ginnegabben, piokken, takelen, tjokken, tinsen en titsen, trijkelen, kullebukken, hossebrokken, zeerden, pierlen, koeren en dertelen, al overhoop, - alsof ze op eigen gebied, alleen meester waren en in de hele wereld niemand vrezen moesten. 

Strip

Een geïllustreerde en geannoteerde uitgave van de tekst van Streuvels is natuurlijk al prachtig, maar dat is nog maar een deel van het boek. De eerste helft wordt gevuld door de strip van Adriaenssens, die zich helemaal heeft kunnen uitleven. Hij heeft veel donkere kleuren gebruikt, waarbij het rood van het vuur oplicht. Voor elk van de dromen heeft hij een andere tekenstijl gebruikt en het is een prachtig geheel geworden. 

De ast is een besloten wereld, maar door de dromen is er ruimte, er is de warmte van het vuur, maar ook de kilte van de dreiging van de dood en Adriaenssens maakt het allemaal zichtbaar en daardoor voelbaar. 

De speelsheid van Streuvels vind je ook in de tekeningen en tegelijkertijd is de ernst en de dreiging behouden. Adriaenssens heeft met zijn strip Streuvels goed weten te peilen. Een novelle lees je misschien niet zo snel nog een keer, maar ik heb verschillende keren door de strip gebladerd. Nu eens de grote lijn volgend, dan weer een tekening nauwkeurig bekijkend. 

Soms herken je gemakkelijk de inspiratiebronnen: Pieter Bruegel de Oude, Willy Vandersteen, maar om de verwijzingen naar Léon Spilliaert en Albert Bertrand te herkennen had ik echt het dossier nodig. En daarin vind je ook nog een heuse foto van de man die model gestaan heeft voor Knorre. 

Natuurlijk is Het leven en de dood in de ast een hommage van Adriaenssens aan Streuvels, maar het is ook blijk van wat Adriaenssens kan. Hij laat maar weer eens zien wat voor goede stripmaker hij is. Lannoo heeft er een mooie uitgave van gemaakt. 

Titel: Het leven en dood in de Ast
Tekst: Stijn Streuvels
Tekeningen: Ivan Petrus Adriaenssens
Uitgever: Lannoo
2025, 208 blz. € 29,99 (hardcover)








donderdag 9 oktober 2025

Afgestoft: De tien wetten der verleiding (Anja Sicking)

Van Anja Sicking las ik het eerst haar tweede boek, De stomme zonde (2005), goede historische roman. Vrij snel daarna (denk ik) las ik haar debuut, Het Keuriskwartet (2000), een aardig, vlot geschreven roman. Haar derde roman, De tien wetten der verleiding (2009) besprak ik in Nederlands Dagblad, 11 september 2009. Die recensie staat hieronder. 

En daarna verloor ik het werk van Sicking uit het oog. Dat Ferrari's in de hemel (2016) en De visionair (2022) verschenen, is mij geheel ontgaan. Nu ik dat net opgezocht heb, krijg ik toch wel zin om een van die twee te gaan proberen. 

De eerste drie boeken nemen drie geheel verschillende onderwerpen bij de kop en ik ben wel benieuwd wat ze in haar latere boeken aan de orde heeft gesteld. Misschien moet ik eens kijken of ze in de bibliotheek staan. Maar eerst maar eens het stapeltje wegwerken dat ik gekocht heb en al die boeken die er al langer liggen.  


Derde roman Sicking leest vlot, maar stelt teleur

 
Het tweede boek van een schrijver is altijd lastig. Een debuut willen de recensenten nog wel met enige welwillendheid bespreken, maar de opvolger ervan wordt zelfs het minste gebrek aangerekend. Tenminste, dat is het verhaal dat de ronde doet. Bij Anja Sicking ging dat in ieder geval niet op. 

Haar debuut, Het keuriskwartet, werd positief besproken en zelfs bekroond, met de Geertjan Lubberhuizenprijs. Het is een vlot geschreven boek, dat een mooie inkijk geeft in de wereld van conservatoriumstudenten. Al vanaf het begin weet je dat de belangrijkste personen een misdaad op hun geweten hebben, maar pas aan het einde van het boek kom je te weten wat er precies is gebeurd. 

Sickings tweede boek was waarschijnlijk zelfs nog beter dan haar debuut. De stomme zonde werd ook in deze krant geprezen als knappe historische roman, die de tijd doet herleven dat homoseksuelen in Nederland hun leven niet zeker waren. Het boek is intussen vertaald in het Duits en het Engels.

Scholiere

Maar nu is er een derde boek, De tien wetten der verleiding, en eerlijk gezegd stelt dat me toch een beetje teleur. Wel moet ik toegeven dat ook deze derde roman vlot leest, helder geschreven is en dat de schrijfster niet terugvalt op eerdere onderwerpen, maar weer iets heel nieuws bij de kop neemt: een middelbare scholiere in het jaar 1977.

Wat er in dat jaar buiten het schoolwereldje van Merel Zilver gebeurt, noemt Sicking wel, maar daar blijft het bij. De kaping van een trein door Molukkers, de gijzeling van een klas met schoolkinderen, het proces rond Pieter Menten, de veroordeling van de leiders van de Baader Meinhofgroep - je hebt niet het idee dat het de personages echt wat doet. Al kun je je afvragen wat de scholieren dan wel bezighoudt.

Merel zegt bijvoorbeeld wel dat ze houdt van de muziek van Easy Cure (waaruit later The Cure zal groeien), maar wat haar aanspreekt in die muziek, welke teksten haar bijblijven - we komen het niet te weten. Misschien is de muziek ook niet zo belangrijk voor Merel, maar moet ze wel zeggen dat ze Easy Cure goed vindt. Ze hoort immers bij het groepje leerlingen dat zich TC noemt, Timo's Cure, en dat dan ook rond Timo gegroepeerd is. Binnen dat groepje zegt iedereen van Easy Cure te houden.

TC is een groep waar je niet zomaar bij komt en nu Merel toegelaten is, wil ze er koste wat kost bij blijven, ook als de groep over Merels grenzen heen gaat.

Als TC Leonne, een nieuwe leerlinge die Merel nog van een vorige school kent, een afstraffing wil geven, probeert Merel dat wel te voorkomen en bij te sturen, maar ze grijpt niet in. Het is een halfslachtige houding, die zich vroeg of laat natuurlijk tegen haar moet keren en dat gebeurt dan ook. Merel doet haar best, maar ze blijft een eenling, die niet echt hoort bij de groepjes in haar omgeving. Ze woont bij haar gescheiden vader, die weinig thuis is. Ze maakt de huiskamer schoon in de hoop dat hij het dan gezelliger vindt en het dus prettiger zal vinden thuis te komen. Haar moeder is druk met de vrouwenpraatgroep, de zogeheten sharinggroep. Eigenlijk moet Merel het zelf allemaal maar zo'n beetje uitzoeken.

Aandoenlijk

De tien wetten der verleiding begint met een proloog, wordt onderbroken door enkele intermezzi en wordt besloten door het hoofdstuk 'Voorbij het einde', dat een soort epiloog is. Hierin ligt het perspectief niet bij Merel, maar bij een alwetende verteller, die dus afstand kan nemen. Dat is aardig bedacht en zo kan de schrijfster wat ideeën kwijt over de meervoudigheid van de persoonlijkheid en over groepsvorming, maar deze hoofdstukken voegen eigenlijk niet zo heel veel aan het boek toe. Het lijkt alsof Sicking het verhaal op zich blijkbaar te licht vond en het toch nog enige zwaarte wilde geven.

Het boek dat Merel uit de boekenkast van haar moeder meegenomen heeft en dat dezelfde titel heeft als Sickings roman, is ook al zo'n boek dat er voor mijn gevoel echt bijgesleept is. Het is niet geïntegreerd in de hele roman.

Ach, die Merel heeft wel een zekere aandoenlijkheid en ook met die andere jongeren die het leven moeten leren en ermee experimenteren, kun je wel compassie hebben, maar het is allemaal net te weinig. Het wordt dus wachten op het vierde boek, want dat Sicking meer kan dan ze nu laat zien, is voor mij duidelijk.

Eerder schreef ik over: