Ik ken de strip dus vooral uit verhalen. De naam Kapitein Rob klonk bij velen nog lang bekend. Daarom kon Robert Anker in 1992 een roman uitbrengen waarin die naam in de titel voorkwam en in 2007 werd er een film gemaakt over de beroemde kapitein. Diens naam moet toen nog in veel hoofden hebben bestaan.
Uitgeverij Personalia is bezig met een heruitgave van alle 73 deeltjes, in een mooie reeks hardcovers op oblong formaat. Eigenlijk volgen we door de delen heen een lang, doorlopend verhaal, maar je kunt de deeltjes goed afzonderlijk lezen. Zoals het een stripheld betaamt, wordt Rob niet ouder, terwijl er wel tijd verstrijkt: in sommige deeltjes meer dan een jaar. Dan zou Rob na 73 delen een oude man moeten zijn. Maar striphelden blijven eeuwig jong, gelukkig.
Er zijn nu weer vier delen uitgekomen, de delen 13 tot en met 16. De tekeningen zijn steeds van Pieter Kuhn, de tekst is van de journalist Evert Werkman. De vier delen verschenen oorspronkelijk als boekje in de jaren 1949 en 1950.
De schat van Opa Larsen
In deel 13, De schat van Opa Larsen raakt Rob meteen zijn schip, De Vrijheid II kwijt. Die wordt overvaren doordat de elektrische misthoorn weigert. Rob redt zich, samen met zijn hond Skip, wordt ergens opgenomen in een hospitaal, waar hij opa Larsen ontmoet, die hem vertelt over een schat. Samen met Taaie Toon (bekend uit eerdere deeltjes) gaat Rob op zoek.
In deel 14, De zwerftocht van de Vliegende Hollander, pikken Rob en Toon enkele schipbreukelingen op. Het zijn een directeur van een filmmaatschappij en zijn piloot Ze blijken aan boord geweest te zijn van De Vliegende Hollander en hebben een brief bij zich voor Rob. De directeur, Mathisen, hoort van het 'historische oog van Prudon' dat Rob bezit. Daarmee kan hij de geschiedenis dichtbij halen. De beelden wil Mathisen vastleggen op film, maar dan moeten de 'impulsen' duizenden malen versterkt worden. Rob waarschuwt nog voor de 'hoogfrequente spanning', maar het gaat toch mis: Rob (die dan Jan Robertszoon blijkt te heten) en Toon (hoogbootsman Vreugdehil) komen terecht in de zeventiende eeuw. Ze halen kaarten bij de beroemde Blaeu (vreemd genoeg gespeld als 'Bleau') en beginnen aan een avontuur waarin De Vliegende Hollander een rol speelt.
Kapitein Vander Decken zet een aantal hugenoten van boord. Zij komen op een eiland terecht. Als Rob terugkomt in het heden, vaart hij met Toon naar het eiland om de nazaten van de hugenoten te redden. Het lijkt of hij jaren weggeweest is, maar Rob ziet op zijn horloge dat er maar 'enkele seconden' verstreken zijn.
Professor Lupardi
Rob redt de vrouwen en de kinderen en er is ook nog een oude man. Maar wat is er met de mannen gebeurd? Dat lezen we in deel 15, De onderwereld van prof. Lupardi.
Elke held heeft een vaste tegenstander, een onverbeterlijke slechterik, en voor Rob is dat professor Lupardi, met zijn hulpje Yoto. In een eerder deel leek het of die twee ten onder waren gegaan, maar ze hebben zich gered. Lupardi heeft grootse plannen en daarvoor heeft hij dieren en veel mensen (de mannelijke nazaten van de hugenoten) in zijn macht gekregen. Rob gaat op onderzoek uit en daarbij krijgt Lupardi zelfs Robs hond Skip in zijn macht. Lupardi heeft intussen een complete 'atoomstad' laten bouwen. Uiteindelijk komt alles natuurlijk goed.
In deel 16, Het rijk van de witte mammouth, ziet Rob een patiënt die een landkaart op zijn rug heeft getatoeëerd. Mogelijk is hij 160 jaar oud. Rob krijgt een foto van de landkaart en gaat op zoek naar het gebied dat afgebeeld is. Hij moet daartoe naar het noorden van de wereld, waar hij contact legt met een groep 'Eskimo's'. Uiteindelijk komt hij terecht in een gebied waar mensen en dieren niet verouderen, waardoor ze onsterfelijk zijn.
Dit Rijk van de Witte Mammouth heeft een veel milder klimaat dan op een dergelijke breedtegraad gebruikelijk is. Aanvankelijk wordt verteld dat dat komt door de 'radioactieve uitstraling van de aardkorst', maar uiteindelijk blijkt het te komen door 'raadselachtige vitapyrieten'. Het rijk zal het uiteindelijk niet redden, maar met Rob loopt het natuurlijk goed af, dankzij zijn moed en scherpzinnigheid en de hulp van majoor Ross en Cigaret Larry.
De verhalen van kapitein Rob zijn spannende avonturen. Als je ze nu leest, zoveel jaar na de oorspronkelijke publicatie, moet je wel wat onwaarschijnlijkheden op de koop toe nemen en je gewoon mee laten voeren door het verhaal. Dat blijkt nog altijd goed te kunnen.
Je gaat mee met het verhaal en tegelijkertijd kijk je er van een afstandje naar. Je kijkt ook naar de tijd waarin de verhalen geschreven en getekend zijn. Rob rookt bijvoorbeeld pijp. Ik zie nooit meer iemand die pijp rookt, maar ik heb nog les gehad van docenten die voor de klas hun pijp stopten en rookten.
De Tijd, 3 september 1946 |
Atoom
Atoomenergie is nieuw in die tijd en er wordt veel van verwacht. In deze verhalen komt een atoomjetmobile voor, een atoomautoped en radioactief draad. Op Japan zijn heel kort (vier, vijf jaar) hiervoor atoombommen geworpen en dat heeft natuurlijk diepe indruk gemaakt.
De atoomstad, waarvan sprake is in deel 15, komt ons misschien wat apart voor, maar voor de lezer van toen was dat niets vreemds. Zo'n stad kenden ze uit de krant. In bijvoorbeeld De Tijd van 3 september 1946 wordt verteld dat de Sovjet-Unie een atoomstad aan het bouwen is, waar geleerden zich gaan bezighouden met een kosmische bom, die de atoombom als een kleine voetzoeker in de schaduw zal stellen.
Ook Amerika had een atoomstad, Oak Ridge, in Tennessee. Ook over die stad werd geregeld geschreven in de jaren veertig. Natuurlijk was de stad goed beveiligd. Daar verschenen zelfs foto's van, bijvoorbeeld in de Volkskrant van 23 augustus 1947.
Er zijn veel termen die eind jaren veertig geklonken moeten hebben als sciencefiction: die hoogfrequente spanning natuurlijk, maar bijvoorbeeld ook elektronendispersie met behulp waarvan Lupardi de sterkste mannen kan uitzoeken. Over computers wordt nog niet gesproken.
Eurocentrisch
Voor in elk deel staat de disclaimer dat de 'overtyperingen' nu als discriminerend zouden kunnen betitelen, maar dat die geplaatst moeten worden in de historie. Japanners hebben 'ondoorgrondelijke grijnsgezichten', bijvoorbeeld. En als er bij iemand wierook en beeldjes worden aangetroffen, wordt er opgemerkt: 'Bijgelovig is ie ook'. De beeldjes zijn dan ook 'afgodsbeeldjes'. Al het geloof dat niet christelijk is, is blijkbaar bijgeloof. Niet dat Rob christelijk is, maar hij heeft wel een Eurocentrische blik.
Je leest de verhalen dus met een dubbele blik. Aan de ene kant duik je in een oud verhaal en aan de andere kant beschouw je het verhaal als een uiting van die tijd. Die twee blijken goed samen te kunnen gaan.
Tekeningen
Als je aan het lezen bent, kom je niet altijd toe aan het nauwkeurig bekijken van de tekeningen, omdat je verder wilt met het verhaal. Het loont zeker om achteraf die tekeningen uitgebreid aandacht te geven, zodat je kunt genieten van het mooie tekenwerk.
Aan het eind van elk deeltje is er een nawoord van Frank von Hebel, van één of twee pagina's lang. Soms voegt dat niet zoveel toe, maar achter in deel 16 staat een mooi stukje over P. Hans Frankfurther.
De heruitgave van de avonturen van Kapitein Rob gaat nog heel wat delen beslaan. Misschien zul je niet zo snel een los deeltje kopen, maar als je ze allemaal aanschaft, heb je straks wel een mooie reeks in je kast staan.
Deel 13, blz. 28 |
Deel 14, blz. 19 |
Deel 15, blz. 8 |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten