maandag 15 augustus 2016

De maagd Marino (Yves Petry)


In mijn jeugd zeiden predikanten wel eens over mensen: ‘sprekende nadat zij gestorven zijn’. Het ging dan over overleden dominees van wie preken gelezen konden worden. Volgens mij hoorde daar ook de term ‘overjarig koren’ bij.

Ook in de literatuur zijn er personages die spreken nadat zij gestorven zijn, in romans die zich afspelen in het hiernamaals. Een man van horen zeggen (1984) bijvoorbeeld, van Willem Jan Otten. De hoofdpersoon is overleden hij bestaat nog voor zover hij herinnerd wordt. Langzaam zie je hem inkrimpen tot een anekdote die een ober elk jaar nog vertelt.

Mij schiet ook Een gouden beker (1982) van Alfred Kossmann te binnen. En De trein der traagheid  (1950) van Johan Daisne verkent het grensgebied tussen leven en dood.

Ook in De maagd Marino (2010) is er een overleden verteller, al zit het hier wel wat ingewikkelder. Yves Petry vernam dat een man zijn vriend gedood had, op diens verzoek, diens penis en enkele smakelijke delen had afgesneden en die vervolgens had opgegeten. Je kunt dat zien als een gruweldaad, wat het natuurlijk ook is, maar misschien ook wel als een daad van liefde. Hij schreef deze roman om weer te geven hoe het gegaan kon zijn; hoe het zover kon komen.

Marino Mund is jongeman met een weinig spectaculair leven. Hij heeft een winkeltje, vooral omdat zijn moeder dat wil. Hij komt in contact met de klant Bruno Klaus. Uiteindelijk zal hij Bruno op diens verzoek doden.

Meteen in het begin wordt de dood van Bruno al beschreven. Daarna krijgen we de ontwikkelingen die volgen (Marino wordt natuurlijk opgepakt), maar vooral ook wat er aan vooraf gegaan is. De verteller is de overleden Bruno, maar het is Marino die de aantekeningen maakt. Bruno zet hem tot die aantekeningen aan.
Tenslotte ben ik niet meer dan een elektromagnetische siddering die door Marino’s hersenlobben woelt op zoek naar de woorden die hopelijk recht zullen doen aan de ware aard van onze verhouding.
Marino maakt de aantekeningen, maar daarbij is de stem van Bruno wel heel erg bepalend. Marino lijkt niet meer dan een doorgeefluik te zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit deze passage:
Ik haast me hieraan toe te voegen dat ik degene ben, en niet Marino, die de hoogtepunten waartoe zijn stille talent hem soms voert probeert te benaderen met deze armzalige overdrijvingen. Ik heb me inderdaad wat laten gaan. Ik ben nu eenmaal Marino niet. Hijzelf heeft het nooit op die manier omschreven.
De ik, Bruno, corrigeert zichzelf soms: Ik beschrijf deze toch alleen maar – ik laat Marino deze tocht alleen maar beschrijven – om te kunnen aankomen bij het eindpunt ervan.

Bruno zegt dat hij Marino heeft gedwongen tot het gebruiken van de ik-vorm. ‘Als ik genoegen had genomen met de hij-vorm, had ik net zo goed in leven kunnen blijven.’

Bruno is dwingend aanwezig in het hoofd van Marino, maar Marino heeft zelf ook een bedoeling met de aantekeningen:
Hoe overtuigender hij onze geschiedenis onder woorden zal kunnen brengen, des te onwerkelijker zal ze worden. Hoe betekenisvoller ze zal lijken, des te fictiever ze zal zijn. Hoe meer hij erin zal slagen mij tot een volwaardig personage te reduceren, des te minder zal ik wegen als de herinnering aan een bestaand persoon. Hoe levendiger dit verhaal wordt, des te scherper zal het zich onderscheiden van het echte leven. Hoe meer het in fictie is omgezet, des te minder zal het tot de feiten behoren. En aan het eind zal het dan misschien wel zijn alsof er helemaal niets is gebeurd…
Wie een roman leest, accepteert de werkelijkheid daarin, maar tegelijkertijd weet hij dat een roman is. De Revisorauteurs hebben indertijd veel met dat gegeven gespeeld. Een goed voorbeeld daarvan is Letter en geest (1982) van Frans Kellendonk, waarin Felix Mandaat niet tot de liefde kan komen, omdat hij geen mens maar een personage is, die in de punt na de laatste zin (die overigens ontbreekt) verdwijnt. Als het boek uit is, bestaat het personage niet meer.

Binnen de werkelijkheid van de roman De maagd Marino vertelt Marino wat hij meegemaakt heeft zodanig dat het een verhaal wordt, wat het voor de lezer natuurlijk al is. Petry speelt hierin een mooi spel met werkelijkheid en verbeelding.

Dat past ook goed bij wat Bruno overkomen is. Hij gaf college over hoogtepunten van de literatuur, maar van de ene op de andere dag kon hij dat niet meer op een geloofwaardige manier doen. Heeft het literaire werk uit zichzelf kracht, of ontleent het die kracht aan de verbeelding van de lezer?

Bruno:
Ik zag in dat de kracht waarmee ze me zo vaak hadden weten te verbluffen gewoonweg de mijne was. Hun meesterschap was het die deze sluimerende kracht had weten op te spannen tot een boog van woorden. Maar zonder mijn geesteskracht zouden hun woorden niets te betekenen hebben gehad. Dat was niet pretentieus bedoeld. Het hield veeleer de erkenning in van het feit dat mijn literaire potentie op haar beurt niets te betekenen had zonder hun meesterschap. Wat voor kracht of gevoeligheid ik ook bezat, alleen in de handen van een ander kwam die tot haar recht.
Marino maakt dus de aantekeningen, Bruno is de drijvende kracht. Zo krijgen we de werkelijke gebeurtenissen te horen. Of krijgen we een andere versie, een ander verhaal? Of is de werkelijkheid ook maar een verhaal? Bruno smeekt Marino aan het eind van het boek om de pagina’s niet te wissen: ‘Ik ben meer gesteld op deze Bruno dan op de Bruno die ik speelde toen ik zelf nog Bruno was.’

De maagd Marino is een heerlijk spel met verhaal en werkelijkheid, of met verschillende verhalen, of met verschillende werkelijkheden. Daarbij komt dat het geschreven is in een uitstekende stijl, die uitnodigt tot citeren. Enkele voorbeelden:
Ook was ik nooit zo dol geweest op beharing die uit hemdsmouwen kwam gespoten en doorliep tot aan de vingerkootjes, of van borsthaar dat uit de halsopening van een hemd omhoogwoekerde tot waar de raspende zone van de baardgroei begon.
De verkeersdrukte leek al zijn aandacht op te eisen. Hij hing met zijn hoofd boven het stuur, de bestuurdersruimte vullend als een reusachtige sprinkhaan met half toegevouwen ledematen.
Die stijl zorgt ervoor dat je verder wilt lezen. De plot is in het begin al verklapt, zou je kunnen zeggen, maar er blijven dan nog genoeg vragen over die het lezen gang geven. Bijvoorbeeld hoe Marino en Bruno met elkaar in contact gekomen zijn en hoe Marino uiteindelijk opgepakt is.

Steeds als ik een goed boek gelezen heb, vraag ik me af waarom ik niet meer van de auteur gelezen heb. Nooit eerder las ik iets van Yves Petri. Van Peter Terrin las ik alleen Post Mortem, van Annelies Verbeke twee boeken, waaronder het topboek Dertig dagen, van Saskia de Coster alleen Held. Ik heb nog heel wat Vlaams werk te gaan. Nu de tijd nog vinden.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten