In het woud van de literatuur is een van de indrukwekkendste eiken omgewaaid: Gerrit Kouwenaar. Hij overleed vandaag op 91-jarige leeftijd. De wind waait koud door het gat dat hij achterliet.
De literatuur is geen wedstrijdje, maar iedereen zal erkennen dat Kouwenaar tot de zeer groten behoorde. Een half jaar geleden overleed een andere woudreus: Leo Vroman. De andere heel groten zijn ook al voorbij en ver voorbij de zeventig: Campert, Herzberg, Ter Balkt, Armando.
Voor mijn gevoel is Kouwenaar er altijd al geweest. Hij stond in de literatuurmethode die ik als middelbare scholier moest leren. Hij was toen al goed, maar zou in de loop van zijn oeuvre alleen maar beter worden.
Welke gedichten zou ik in de bloemlezing bij de methode gelezen hebben? Ik gok dat 'ik heb nooit' erbij gestaan zal hebben:
ik heb nooit
Ik heb nooit naar iets anders getracht dan dit:
het zacht maken van stenen
het vuur maken uit water
het regen maken uit dorst
ondertussen beet de kou mij
was de zon een dag vol wespen
was het brood zout of zoet
en de nacht zwart naar behoren
of wit van onwetendheid
soms verwarde ik mij met mijn schaduw
zoals men het woord met het woord kan verwarren
het karkas met het lichaam
vaak waren de dag en de nacht eender gekleurd
en zonder tranen, en doof
maar nooit iets anders dan dit:
het zacht maken van stenen
het vuur maken uit water
het regen maken uit dorst
het regent ik drink ik heb dorst.Ik heb geprobeerd het te controleren, maar ik kon de tweedelige bloemlezing van Knuvelder niet meer vinden. Ooit verwijderd uit een kast, in een doos gedaan, maar ik weet niet meer welke. Ik vraag me af of ik 'ik heb nooit' niet ergens anders van ken. Het staat in De muze op school, een boekje dat mijn ouders hadden. Ik weet niet hoe ze eraan kwamen. Ik heb het ze nooit zien lezen. Toen ik een jaar of twaalf was, las ik het voor het eerst.
Ook niet meer te vinden: het tijdschrift Gedicht, halverwege de jaren zeventig, onder redactie van Campert. Bijna zeker weet ik dat ik daarin iets van Kouwenaar las. Volgens mij was het het exemplaar met de zalmroze voorkant. Was dat niet nummer 10 of 11? Al die exemplaren, die ik indertijd van mijn zakgeld kocht, horen in mijn poëziekasten te staan, maar ik vind ze niet terug. Jarenlang heb ik ze niet gemist, maar nu wil erin bladeren en ik kan het niet.
Toen ik een jaar of twintig was, liep ik wekelijks enkele keren naar de bibliotheek van Gouda om een stapeltje dichtbundels te halen. Sommige titels weet ik nog. Van Kouwenaar nam ik Volledig volmaakte oneetbare perzik (1978) mee. Eerlijk gezegd is geen enkel gedicht eruit me bijgebleven.
Kouwenaar had in die tijd de naam van een moeilijk dichter. Zijn gedichten zouden maar met moeite te doorgronden zijn. Cerebraal waren ze, heb ik ook wel eens gelezen. Misschien gold dat voor een deel van zijn werk. Gelukkig trok Kouwenaar zich niets aan van gemakzuchtige lezers.
Een echte lezer van Kouwenaar kon ik lange tijd niet genoemd worden. Pas eind jaren tachtig kocht ik voor het eerst bundels van hem: 100 gdichten (1969) en de bloemlezing Een eter in het najaar (1989). Ik moet ze ongeveer tegelijk aangeschaft hebben. In 1988 ging ik in Ede werken en 100 gedichten is een afgeschreven exemplaar uit de Edese bibliotheek. Zou ik de hele bundel gelezen hebben? Het zal wel, maar als ik mijn geheugen aftast, vind ik niet mijzelf terug, deze bundel lezend. Wanneer en waar las ik die gedichten dan?
Meer herinneringen heb ik aan de bloemlezing, Die heb ik helemaal gelezen. Ik zie de kamer nog in Ede, in het huis aan de Maria van Osstraat. De smalle boekenkast achter de deur, met daarin, ergens onderin, het zwarte boekje.
Ik blader er opnieuw doorheen en vraag me af welke gedichten me toen getroffen hebben. Misschien 'lege volière in artis'; misschien 'aankomst', dat begint met 'Zoals men aankomt op een station / in een reiziger uitstapt, met zijn ballast / vastloopt in een passant (...)'
Wie het werk van Kouwenaar een beetje kent, herkent hem in zo'n zinnetje: 'in een reiziger uitstapt'. In een gedicht dat ik straks nog zal citeren schrijft hij: 'Dichter, (...) ik schrok in je wakker'.
Maar misschien was het toch een ander gedicht van Kouwenaar, ook bekend gebleven:
zo helder is het zelden
Zo helder is het werkelijk zelden, men ziet
het riet wit voor de verte staan
iemand klopt aan, vraagt water, het is
een verdwaalde jager
het antwoord is drinkbaar, zijn kromme weg
uitlegbaar in taal
in zijn weitas een bloedplas, het water
verspreekt zich al pratend in wijn
kijk, zegt hij, omstreeks het riet wijzend bij wijze
van afscheid, dit is een rouwmantel
later staat zijn glas daar nog, men zietHet gedicht eindigt met 'men (...) eet wat'. Er wordt vaak gegeten bij Kouwenaar - vlees, brood, de perzik, maar die is oneetbaar. Niet voor niets heet de bloemlezing Een eter in het najaar.
het riet en eet wat -
Mooie bloemlezing, mooie gedichten - zeker. Ik zal dat gezegd hebben als iemand er indertijd naar vroeg. Ik zal er nadrukkelijk bij geknikt hebben. En toch zou het nog tien jaar duren voor ik werkelijk omver geblazen werd door het werk van Kouwenaar.
Het was 1998. Ik kreeg twee boekjes van Kouwenaar toegestuurd, om die te recenseren: een glas om te breken en Helder maar grijzer. Gedichten 1978 - 1996. In dat laatste boek zijn de volgende bundels opgenomen: het blindst van de vlek (1982), het ogenblik: terwijl (1987), een geur van verbrande veren (1991) en De tijd staat open (1996).
een glas om te breken was een mooi vormgegeven leporelloboekje. Acht gedichten, die later opgenomen zouden worden in totaal witte kamer (2002). Het verscheen ter gelegenheid van de vijfenzeventigste verjaardag van Kouwenaar.
Voor welke krant of welk tijdschrift ik moest schrijven, weet ik niet meer. Zou het Kreatief geweest zijn? Nederlands Dagblad? De tijd heeft het opgevreten. Maar ik weet nog wel dat ik de gedichten adembenemend vond. Cerebraal? Ach, welnee. Overal trilt de emotie in mee. Niet de blubberende of de schreeuwende emotie, maar de weggeslikte niet weg te slikken, de stille.
In het stuk dat ik schreef en dat ik nu vergeten ben, zal ik gedichten geciteerd hebben. Over die vlier, dacht ik. Dat moet dan 'een voorjaar' geweest zijn.
een voorjaar
Eindelijk voorjaar, juichte de vlier in de bloei
van zijn leven nadat zijn verkankerde stamvader
die winteravond in stilte verast was
omhoog kijkend door zijn meelevende uitwas
zag hij zijn bestaansgrond de hemel aanraken
met onwennige tuilen, bleek als zijn merg
hij bloeide wat hij ontgroeid was, aan duivelsbrood
had hij geen boodschap, kindersneeuw gaf hem voorsmaak
van engelkruid manna bloedmarmelade
's avonds bij maanlicht omlaagziend zag hij vertederdIk zal wel iets geschreven hebben over dat voorjaar en die bloei van zijn leven tegenover dat verkankeren en dat opgestookt worden. Maar juist de verbrande vlier raakt de hemel aan. Ik zal misschien dat omhoog kijkend tegenover dat omlaagziend gesignaleerd hebben. En dan natuurlijk die opsomming in regel 9: 'engelkruid manna bloedmarmelade'. Een theoloog zou er wel raad mee weten.
hoe achter zijn dunne luizige nakroost de wit
beschimmelde klompvoet zijns vader, totaal
des geestes, er blijvend geweest was -
De slotregel is misschien wel de Kouwenaarste: 'er blijvend geweest was': zowel blijven als er geweest zijn. Maar toch twijfel ik. Is dit het gedicht dat ik mij herinner? Ja, ik herinner het mij, maar ik zoek ook nog een ander gedicht.
Later dacht ik dat ik misschien 'de winter staat stil' geciteerd zal hebben: 'Schrijf de winter staat stil, lees een dag zonder dood'. Maar het is als met de zonen van Isaï die voor Samuël geleid worden: ze ogen goed, maar ik bedoelde een ander.
Na wat bladeren en veel lezen kom ik het toch nog tegen:
een winteravond
Lang zitten kijken hoe de verkankerde stam
van de oude vlier verbrandde
niet na te vertellen dit trage eenzelvige afscheid
deze vanzelfsprekende geboorte van as
en niet te rijmen hoe onderwijl naast de tijd
in een belendend dichtgesneeuwd heden
de zevenslaper ontwaakte en de radio
het lied zong van de fonkelende beker
en hoe later de witte kamer zwarter en laterBij het herlezen is het er meteen weer: het aangegrepen worden, het overweldigd worden. Ik weet weer hoe ik deze gedichten gelezen, herlezen, herherlezen heb, elke keer maar weer.
dan ooit was en het lichtgevend horloge
zijn adem inhield, luisterend naar
de onsterfelijke klok van de houtworm -
Natuurlijk gaat 'een winteravond' over de oude vlier, maar evengoed over de dichter en zeker ook over ons. Ook in ons hout tikt de klok van de houtworm, ook ons wacht de as. En hoe je met ingehouden adem kunt luisteren naar hoe dat moment dichterbij komt.
Toen had ik totaal witte kamer (2002) nog niet gelezen. Ook zo'n bundel waar ik verscheidene keren doorheen gegaan ben, waarbij ik gedichten las die door mij heen gingen. Ik zeg er verder weinig over. Iedereen moet die bundel kopen. Er zijn maar weinig dichters die een bundel geschreven hebben met zoveel goede gedichten. Aan het eind van dit stukje citeer ik er een gedicht uit.
Ter gelegenheid van de Gedichtendag 2005 verscheen nog het bezit van een ruïne. Ik vond twee exemplaren in mijn boekenkast. Morgen geef ik er eentje van weg.
Met woorden kon Kouwenaar het bijna onmogelijke: het zacht maken van stenen, het vuur maken uit water, het regen maken uit dorst. Hij is er nu blijvend geweest. Hij loopt niet meer mee met zijn gedichten, die met ons mee blijven lopen. We raken ze nooit meer kwijt.
in de boomgaard
Dichter, ik ben er weer even, ik schrok
in je wakker, loop met je mee
door de roerloze toekomst van ons verleden
alles is dichtgegroeid, aan dit leven
valt niets meer te doen, alles volledig
overal schemer, licht zonder hemel, is dit
een foto, waar is de bodem, waar is
de steen op de zucht van de hond
je zit voor het raam, ik zie helder
wat ik niet zie, een lichaam bekneld
in zijn stilstand, zijn woorden
ooit zagen wij in een vitrine een steen
als de onmondige sprekend gelijkende
duurzame geest van een brood
dichter, niets rijmt op dood, ik streel
het ontaarde fluweel van mijn nachtgoed, ga weer
in je slapen -
Geen opmerkingen:
Een reactie posten