Omdat wij koeien hadden, kwam de melkboer niet bij ons aan de deur. Mogelijk schrijf ik toch nog over hem, want ik heb hem wel meegemaakt, bij mijn tante. De melkrijder kwam wel: elke ochtend en elke avond kwam hij de melkbussen vol melk ophalen en bracht ze naar de fabriek.
Kwam de melkrijder ook op zondag? In ieder geval niet twee keer, die dag. Ik weet ook niet of mijn ouders op zondag de melk meegegeven zouden hebben: 'zondagswerk is niet sterk'. Op zondag mochten alleen de werken van noodzakelijkheid en van barmhartigheid. De koeien moesten gemolken worden, de varkens gevoerd, maar het hooi zou op zondag niet van het land gehaald worden. Ook niet als het nat dreigde te regenen.
Als een gezinslid in het ziekenhuis lag, werd het op zondag bezocht, maar andere bezoekjes werden er niet afgelegd. Er werd op zondag geen brief gepost en er werden geen telefoongesprekken gevoerd. De radio bleef uit. Voor de tv waren geen regels; die was niet in huis.
In ieder geval werd op zondagmorgen de melk niet opgehaald. Werd op zondag de melk 's avonds laat aan de weg gezet, zodat die 's nachts opgehaald werd? Het is een mogelijkheid, maar hoe waarschijnlijk is die? Dat op zondag de melkrijder niet kwam (wat ik nu maar even aanneem), zal niet komen doordat men rekening hield met christelijke melkveehouders, maar met de noodzakelijke vrije dag van de melkrijder.
Melk blijft niet vanzelf goed. Als de melk niet opgehaald werd, moest hij gekoeld worden. Bij 'het oude huis', waar wij tot halverwege 1969 woonden, hadden we 'koelringen', die aangesloten werden op de tuinslang. De ringen konden ook onderling gekoppeld worden. Ze werden om de halzen van de melkbussen gelegd en het koude kraanwater werd door de slang en dus door de ringen gestuwd. Volgens mij zaten er kleine gaatjes in de ringen, waardoor er beetjes koud water langs de bussen stroomden. Of beredeneer ik dat nu, achteraf?
In het begin zal het niet zo gegaan zijn. Toen hadden we immers alleen maar een pomp en geen kraan. Bij 'het nieuwe huis' stond achter het huis een koelbak. Die stond altijd voor minimaal de helft vol water. De wanden aan de binnenkant waren groenig en bruinig en glibberig. Toch plonsden we er als kinderen op een zomerse dag er wel eens in in onze onderbroek. Een zwembroek kreeg ik pas toen ik naar de middelbare school ging en zwemles kreeg.
Soms hadden de melkbussen zo lang in de zon gestaan, dat de melk in een of meer bussen zuur was geworden. Dan kwam die bus weer vol terug uit de fabriek. Mijn moeder karnde dan de melk en maakte zelf boter. Die was altijd een beetje zurig, maar wel lekker.
Een dag in de week kon aan de melkrijder de bestelling meegegeven worden. Ik geloof dat dat op dinsdag was. Er waren twee soorten bonnetjes: kaasbonnen en productenbonnen. Van tijd tot tijd bestelden mijn ouders een stuk kaas, van ongeveer 2,5 kilo. Die werd door de melkrijder in een lege bus gelegd. Wat er allemaal op de productenbonnen aangekruist kon worden, weet ik niet meer. Ik heb het idee dat mijn ouders die alleen gebruikten om filters te bestellen voor in de 'temmes', het melkzeef. Die filters noemden we 'watten'. Als de melk niet snel genoeg doorliep, moest er 'een nije wat' in de temmes. Er waren ook wel ongeduldige boeren die de temmes een paar centimeter optilden en dan weer neer lieten komen op de bovenkant van de melkbus, in de hoop dat de melk dan beter doorliep. Dat zal bij ons ook wel eens gebeurd zijn.
Het bonnetje met de bestelling werd klemgezet tussen de deksel en de melkbus. Voor karnemelk hoefden we geen bonnetje in te vullen. We kregen per week standaard een halve melkbus karnemelk, vijftien liter. Of overdrijf ik nu? Zou het maar tien liter geweest zijn?
Ik denk dat die tien of vijftien liter vaak wel op ging, al was het maar doordat wij verschillende keren per week karnemelkse pap aten. Mocht er wel wat over zijn, dan ging dat restje naar de varkens, die er dol op waren.
De melkrijder kwam met de vrachtwagen, op vaste tijden. Soms moesten we ons haasten om op tijd de koeien gemolken te hebben, zodat we de melkrijder niet misten. In de zomer, als de koeien op de uiterwaarden liepen, zetten we de melkbussen wel aan de weg bij Ome Wout. Die had een verhoging gemaakt, waarop de melkbussen konden staan. Noemden we dat toen een vlonder? Het zou kunnen. Voor de melkrijder was dat prettig: dan hoefde hij niet zo hoog te tillen. Een volle bus woog meer dan dertig kilo.
Zaten de bussen erg vol, dan haalde de melkrijder een keer aan: melkbus met twee handen vastpakken, benen een beetje wijd, melkbus eerst tussen de benen door een eindje naar achteren zwaaien, zodat hij met een soort aanloopje naar voren en omhoog gezwaaid kon worden, op de vrachtwagen. (zie ook het filmpje aan het eind). Soms moest de melkrijder daarna nog op de vrachtwagen klimmen. De bussen stonden twee lagen hoog. Op de onderste laag kwam een schot te liggen en daarbovenop kwam nog een laag melkbussen.
Elke boer had zijn eigen busnummer. Wij hadden 1980, een nummer als een jaartal. Dat kwam mooi uit: ons telefoonnummer was 1890. Als we met een stel boerenzonen van toen bij elkaar gaan zitten, hebben we zo alle busnummers weer naar boven gehaald, vermoed ik. Later werden de bussen opnieuw genummerd. Toen kregen we 1931 en nog weer later 71931. Toen werd er ook met tape een gekleurde band rond de hals van de bus gelegd. Wij hadden donkergroen.
De melkfabriek was van Coberco. Dat stond ook te lezen op de bus, op de band rond de 'schouders'. We hadden ook nog wel oude bussen, waarop een vorige naam van de fabriek stond: Vecomi (Verenigde Coöperatieve Melkinrichtingen, tot 1970). Of nog ouder: Camiz (Coöperatieve Arnhemse Melkinrichting en Zuivelfabriek, tot 1965). Voor de geschiedenis van de melkfabriek: klik hier.
Hoe die fabriek eruitzag, wist ik wel: van tijd tot tijd mocht ik mee met de melkrijder. Ik weet niet meer precies met welke. De namen die ik (met dank aan mijn broer en mijn moeder) nog of weer weet, zijn: Besseling, Schenkhof, Hommerson en Hartelo. Ik zal wel met Schenkhof of met Hommerson mee geweest zijn.
Ik mocht dan een groot deel van de rit achter op de vrachtwagen. Ik schoof de melkbussen die de melkrijder op de vrachtwagen zette, wat weg, zodat hij ruimte had voor de volgende bussen. Toen ik een jaar of twaalf was, zal ik ook wel de melkbussen van de vloer van de laadbak omhoog gezet hebben, boven op de onderste laag bussen.
Bij de melkfabriek werden de bussen op een lopende band gezet. De deksels moesten van de bussen af en aan een haakje boven de bus gehangen worden. Soms klemde een deksel en kreeg de melkrijder het deksel er maar met moeite af. Hij nam een ander deksel, en sloeg daarmee het klemmende deksel omhoog.
De melkbussen werden leeggegoten in grote bakken, waarbij de melk meteen gewogen werd. Ik snapte nooit hoe men op de fabriek precies kon weten hoeveel melk welke boer aanleverde en ook nog van welke kwaliteit die was. Het was altijd mooi als je eerste kwaliteit melk kon leveren. Er werd gelet op 'reinheid' en 'celgetal'. Of was het 'kiemgetal'? Ook werd er gekeken wat het vetgehalte was. Eerste klas was goed, tweede klas kon ermee door, maar als je derde klas had, was het niet best. Dat laatste is bij ons niet veel voorgekomen.
De lege bussen werden uitgewassen, de melkrijder deed de bestellingen in de melkbussen (als het besteldag was), laadde ze weer op zijn wagen en daarna begon de rit in omgekeerde richting. Thuisgekomen sprong ik van de vrachtwagen af en dan was het avontuur ten einde. Ik vermoed dat ik rond het middaguur gemiddeld wel weer thuis was: ik kan me niet herinneren dat ik brood meenam.
De melkbussen hebben het nog een heel tijdje volgehouden, maar zo rond 1980 moesten ze plaatsmaken voor de melktank, waarin de melk ook meteen gekoeld kon worden. Ik denk dat die tank twee keer per week geleegd werd, maar zeker weet ik dat niet.
Later, ik was al getrouwd en had al kinderen, kreeg ik van mijn vader een melkbus, waarmee ik erg verguld was. Hij stond jaren in de gang, totdat hij door de buurman geleend werd, voor het carbidschieten. Ik kreeg hem nooit terug, vergat ernaar te vragen en raakte hem kwijt. Intussen ben ik al drie keer verhuisd. In het halletje staat weer een melkbus, waarin sjaals, wanten en plastic tassen bewaard worden. Het is een heel andere melkbus dan die van vroeger, maar ik doe het er maar mee.
Helemaal verdwenen zijn de melkbussen niet. Ze fungeren nog hier en daar als plantenbak en met oud en nieuw worden ze nog steeds gebruikt. Nu worden niet meer de deksels weggeschoten (te gevaarlijk) maar een bal. Dat zal nog wel een aantal jaren doorgaan. Tot het verboden wordt. Of totdat er geen carbid meer te krijgen is. Wie weet, maken we dat nog mee.
Melk blijft niet vanzelf goed. Als de melk niet opgehaald werd, moest hij gekoeld worden. Bij 'het oude huis', waar wij tot halverwege 1969 woonden, hadden we 'koelringen', die aangesloten werden op de tuinslang. De ringen konden ook onderling gekoppeld worden. Ze werden om de halzen van de melkbussen gelegd en het koude kraanwater werd door de slang en dus door de ringen gestuwd. Volgens mij zaten er kleine gaatjes in de ringen, waardoor er beetjes koud water langs de bussen stroomden. Of beredeneer ik dat nu, achteraf?
In het begin zal het niet zo gegaan zijn. Toen hadden we immers alleen maar een pomp en geen kraan. Bij 'het nieuwe huis' stond achter het huis een koelbak. Die stond altijd voor minimaal de helft vol water. De wanden aan de binnenkant waren groenig en bruinig en glibberig. Toch plonsden we er als kinderen op een zomerse dag er wel eens in in onze onderbroek. Een zwembroek kreeg ik pas toen ik naar de middelbare school ging en zwemles kreeg.
Soms hadden de melkbussen zo lang in de zon gestaan, dat de melk in een of meer bussen zuur was geworden. Dan kwam die bus weer vol terug uit de fabriek. Mijn moeder karnde dan de melk en maakte zelf boter. Die was altijd een beetje zurig, maar wel lekker.
Een dag in de week kon aan de melkrijder de bestelling meegegeven worden. Ik geloof dat dat op dinsdag was. Er waren twee soorten bonnetjes: kaasbonnen en productenbonnen. Van tijd tot tijd bestelden mijn ouders een stuk kaas, van ongeveer 2,5 kilo. Die werd door de melkrijder in een lege bus gelegd. Wat er allemaal op de productenbonnen aangekruist kon worden, weet ik niet meer. Ik heb het idee dat mijn ouders die alleen gebruikten om filters te bestellen voor in de 'temmes', het melkzeef. Die filters noemden we 'watten'. Als de melk niet snel genoeg doorliep, moest er 'een nije wat' in de temmes. Er waren ook wel ongeduldige boeren die de temmes een paar centimeter optilden en dan weer neer lieten komen op de bovenkant van de melkbus, in de hoop dat de melk dan beter doorliep. Dat zal bij ons ook wel eens gebeurd zijn.
Het bonnetje met de bestelling werd klemgezet tussen de deksel en de melkbus. Voor karnemelk hoefden we geen bonnetje in te vullen. We kregen per week standaard een halve melkbus karnemelk, vijftien liter. Of overdrijf ik nu? Zou het maar tien liter geweest zijn?
Ik denk dat die tien of vijftien liter vaak wel op ging, al was het maar doordat wij verschillende keren per week karnemelkse pap aten. Mocht er wel wat over zijn, dan ging dat restje naar de varkens, die er dol op waren.
Mijn vader, staande in de staldeur, temmes in de hand. 1976 |
De melkrijder kwam met de vrachtwagen, op vaste tijden. Soms moesten we ons haasten om op tijd de koeien gemolken te hebben, zodat we de melkrijder niet misten. In de zomer, als de koeien op de uiterwaarden liepen, zetten we de melkbussen wel aan de weg bij Ome Wout. Die had een verhoging gemaakt, waarop de melkbussen konden staan. Noemden we dat toen een vlonder? Het zou kunnen. Voor de melkrijder was dat prettig: dan hoefde hij niet zo hoog te tillen. Een volle bus woog meer dan dertig kilo.
Elke boer had zijn eigen busnummer. Wij hadden 1980, een nummer als een jaartal. Dat kwam mooi uit: ons telefoonnummer was 1890. Als we met een stel boerenzonen van toen bij elkaar gaan zitten, hebben we zo alle busnummers weer naar boven gehaald, vermoed ik. Later werden de bussen opnieuw genummerd. Toen kregen we 1931 en nog weer later 71931. Toen werd er ook met tape een gekleurde band rond de hals van de bus gelegd. Wij hadden donkergroen.
De melkfabriek was van Coberco. Dat stond ook te lezen op de bus, op de band rond de 'schouders'. We hadden ook nog wel oude bussen, waarop een vorige naam van de fabriek stond: Vecomi (Verenigde Coöperatieve Melkinrichtingen, tot 1970). Of nog ouder: Camiz (Coöperatieve Arnhemse Melkinrichting en Zuivelfabriek, tot 1965). Voor de geschiedenis van de melkfabriek: klik hier.
Hoe die fabriek eruitzag, wist ik wel: van tijd tot tijd mocht ik mee met de melkrijder. Ik weet niet meer precies met welke. De namen die ik (met dank aan mijn broer en mijn moeder) nog of weer weet, zijn: Besseling, Schenkhof, Hommerson en Hartelo. Ik zal wel met Schenkhof of met Hommerson mee geweest zijn.
Ik mocht dan een groot deel van de rit achter op de vrachtwagen. Ik schoof de melkbussen die de melkrijder op de vrachtwagen zette, wat weg, zodat hij ruimte had voor de volgende bussen. Toen ik een jaar of twaalf was, zal ik ook wel de melkbussen van de vloer van de laadbak omhoog gezet hebben, boven op de onderste laag bussen.
Bij de melkfabriek werden de bussen op een lopende band gezet. De deksels moesten van de bussen af en aan een haakje boven de bus gehangen worden. Soms klemde een deksel en kreeg de melkrijder het deksel er maar met moeite af. Hij nam een ander deksel, en sloeg daarmee het klemmende deksel omhoog.
De melkbussen werden leeggegoten in grote bakken, waarbij de melk meteen gewogen werd. Ik snapte nooit hoe men op de fabriek precies kon weten hoeveel melk welke boer aanleverde en ook nog van welke kwaliteit die was. Het was altijd mooi als je eerste kwaliteit melk kon leveren. Er werd gelet op 'reinheid' en 'celgetal'. Of was het 'kiemgetal'? Ook werd er gekeken wat het vetgehalte was. Eerste klas was goed, tweede klas kon ermee door, maar als je derde klas had, was het niet best. Dat laatste is bij ons niet veel voorgekomen.
De lege bussen werden uitgewassen, de melkrijder deed de bestellingen in de melkbussen (als het besteldag was), laadde ze weer op zijn wagen en daarna begon de rit in omgekeerde richting. Thuisgekomen sprong ik van de vrachtwagen af en dan was het avontuur ten einde. Ik vermoed dat ik rond het middaguur gemiddeld wel weer thuis was: ik kan me niet herinneren dat ik brood meenam.
De melkbussen hebben het nog een heel tijdje volgehouden, maar zo rond 1980 moesten ze plaatsmaken voor de melktank, waarin de melk ook meteen gekoeld kon worden. Ik denk dat die tank twee keer per week geleegd werd, maar zeker weet ik dat niet.
Later, ik was al getrouwd en had al kinderen, kreeg ik van mijn vader een melkbus, waarmee ik erg verguld was. Hij stond jaren in de gang, totdat hij door de buurman geleend werd, voor het carbidschieten. Ik kreeg hem nooit terug, vergat ernaar te vragen en raakte hem kwijt. Intussen ben ik al drie keer verhuisd. In het halletje staat weer een melkbus, waarin sjaals, wanten en plastic tassen bewaard worden. Het is een heel andere melkbus dan die van vroeger, maar ik doe het er maar mee.
Helemaal verdwenen zijn de melkbussen niet. Ze fungeren nog hier en daar als plantenbak en met oud en nieuw worden ze nog steeds gebruikt. Nu worden niet meer de deksels weggeschoten (te gevaarlijk) maar een bal. Dat zal nog wel een aantal jaren doorgaan. Tot het verboden wordt. Of totdat er geen carbid meer te krijgen is. Wie weet, maken we dat nog mee.
Ik blijf erbij dat van jouw blogs over vroeger een prachtig boek te maken valt, Teunis!
BeantwoordenVerwijderenDat hoor ik graag, Coen.
Verwijderen