maandag 20 april 2020

Nog pas gisteren (Maria Dermoût)


Als ik iets niet gelezen heb, meen ik me te moeten verontschuldigen: je kunt niet alles lezen. Toch, er zijn auteurs die een leven lang gezwoegd hebben, mooie boeken hebben geschreven, gestorven zijn en daarna vervaagd zijn. Hun werk lezen en erover praten is de enige manier om ze nog een beetje zichtbaar te houden.

Nooit eerder las ik iets van Maria Dermoût (1888 - 1962). Ik kende haar naam, ik wist dat ze 'Indische' boeken schreef en die zag ik voorbijkomen in de pockets van de Salamanderreeks. Lang geleden interviewde ik Marcel Möring. Die noemde haar, vanwege haar stijl. Toen zal ik gedacht hebben dat ik toch eens een boek van haar moest lezen. Het heeft nog meer dan vijfentwintig jaar geduurd voordat ik dat daadwerkelijk deed.

Ik las Dermoûts debuut: Nog pas gisteren. Geschreven in 1943, omgewerkt in 1945/1946, lees ik op Wikipedia. De roman werd gepubliceerd in 1951 en werd nog datzelfde jaar herdrukt. Het verkocht goed en werd in het Duits en het Engels vertaald.

Kolonialisme

Het speelt zich af in Nederlands-Indië en dat is tegenwoordig meteen een probleem, omdat het kolonialisme een probleem is. Ergens een vlag planten en dan zeggen dat het land van jou is, is ook vreemd. Een volk onderwerpen, omdat je dat land wilt exploiteren deugt niet. Natuurlijk niet.

Toen Maria Dermoût Nog pas gisteren publiceerde, speelde dat allemaal minder. De 'Indische' literatuur was een thematisch exotische tak van de Nederlandse literatuur. De lezers kenden Multatuli, Couperus, Daum, Augusta de Wit. Hella Haasse moest een groot deel van haar oeuvre nog schrijven, maar Oeroeg (1948) was al verschenen. De setting van een land dat zeer verschilt van het Nederlandse landschap zal aangesproken hebben en natuurlijk het geheimzinnige dat de schrijvers eromheen geweven hebben.

Ook veel later hebben mensen de Indische boeken met die blik gelezen. De koloniën waren zelfstandig geworden, maar in het hoofd van de lezers zat nog de atlas van Nederland waarin Nederlands-Indië en Suriname nog stonden. Ik zie mezelf nog gebogen over die kaart van Suriname, kijkend naar de naamloze rode en zwarte puntjes daarop. Rood waren 'nederzettingen' van 'indianen', de zwarte stipjes duidden aan waar de 'bosnegers' woonden.

De Indische romans las ik, zonder een oordeel te hebben over het kolonialisme. Dat betekent natuurlijk dat ik dat als vanzelfsprekend accepteerde. Het is onmogelijk om op die manier deze romans te lezen. Zoals je ook niet meer de kinderboeken kunt lezen over de Tweede Wereldoorlog, waarin alle Nederlanders helden en alle Duitsers schurken waren, of de cowboyboeken, waarin alle indianen wreed waren (op de goede uitzondering na).

Riek

Terug naar Nog pas gisteren. Hoofdpersoon is het meisje Riek (Frederieke), dat in Nederlands-Indië leeft. Haar vader heeft een suikerfabriek. Het gezin leeft in een groot huis, dat niet bijzonder mooi is, maar wel een marmeren vloer heeft, met een ingelegde ster.

Meteen loop je als lezer tegen de koloniale verhoudingen aan. Er is een beo in huis die Maleis praat. Als vader aan het eind van werkdag thuiskomt:
'Kom, kom, trek de schoenen uit van meneer, gauw, gauw, trek de schoenen uit van meneer, gauw-gauw-gauw!' Hij praatte Maleis. Papa lachte, de tweede huisjongen trok hem zijn schoenen uit, en nam ze mee om ze te kalken, de helmhoed ook; mama gaf papa zijn sloffen aan, en dan gingen zij naar binnen. De beo keek hen na. 
Een paar bladzijden verder komen we de wasman tegen.
(...) die had een jonge vrouw erbij genomen, niet in zijn huis op het erf natuurlijk, daarbuiten in het dorp, dan schreeuwden zij zo, iedereen kon het horen. Schreeuwen, dat was nergens goed voor! 
Oerip, de bediende is degene die Riek van dichtbij meemaakt.
Oerip klom weer in de wagen, zij zat tegenover Riek en mama op de kleine bank, als zij ging zitten zei zij, 'vergeving mevrouw.' Dat hoorde zo.
Als ze met de trein reizen, reizen Riek en mama eerste klasse en Oerip derde klasse.

De grote juffrouw

Riek is nog maar een meisje, maar ze wordt wel 'de grote juffrouw' genoemd en de bedienden behandelen haar dan ook met een zekere omzichtigheid en met respect. Het is vanzelfsprekend dat de inlandse kinderen het veld moeten ruimen als de grote juffrouw moet baden.

Het zijn observaties en je kunt zeggen dat er al een oordeel zit in het observeren van juist deze zaken.  Of dat zo is, weet ik niet.

In de eerste helft van het boek lijkt het leven paradijselijk. Maar langzaam komt er de dreiging in. Er zijn huwelijksproblemen (bij tante Nancy) en er zijn onlusten. Er zijn rietbranden, terwijl de suikerfabrikant het moet hebben van de opbrengst van zijn suikerriet.
Riek hoorde wel dat de grote mensen er samen over spraken, dat de 'bevolking' ontevreden was, dat er misschien wel oproer komen zou. 
Die dreiging deed me denken aan een boek met een heel ander decor: Ierse nachten van Simon Vestdijk. Ook daar lijkt het tijd geworden dat de oude verdeling van de macht hardhandig veranderd wordt.

Fantasie

Riek leeft in een paradijselijke wereld, maar ze merkt al dat het paradijs niet eeuwig is. Ze is op een leeftijd waarop niet alles aan haar verteld wordt, maar waarop ook niet alles haar ontgaat. De enige manier waarop ze haar ideale wereld in stand kan houden is haar fantasie. In haar verbeelding maakt ze een reis en daarbij kan ze tante Nancy, die intussen weg is, gewoon weer ontmoeten.

Uiteindelijk blijkt de beste oplossing dat Riek naar Nederland gaat. Ook Maria Dermoût was van 1900 tot 1905 in Nederland om daar naar school te gaan. Nog pas gisteren eindigt met:
Er was zoveel: behalve de mensen, ook het andere dat zij liefhad - haar plaats op aarde tot nu toe -, het grote huis met de witmarmeren vloer, en de zwarte ster, en de gouden vogels op de tochtdeuren, de groene ommuurde tuin, alle bomen, alle bloemen, -de berg-, de Lawoe achter het tuinmuurtje. Alle andere bergen, de hele rij, ze kende ze nu alle goed uit haar hoofd.
Java en zijn blauwe bergen, en de blauwe zee er omheen. In het noorden de Javazee, in het Zuiden de Zuidzee, links straat Soenda, rechts straat Madoera, zoals het stond op de kaart in de leerkamer.
Zij moest tijd hebben om het alles te verliezen.
Volwassen worden is misschien meestal verdreven worden uit het paradijs. Riek laat ook nog het land achter zich waaraan ze goede herinneringen heeft. Dat land zal zich voorlopig nog alleen in haar hoofd bevinden. In haar verbeelding kan ze het ongeschonden houden. Intussen zal er, achter haar rug om, van alles veranderen. Het kan niet anders.

Zintuiglijk

Dermoût schrijft zintuiglijk, waardoor de Indische omgeving goed opgeroepen wordt. Er zit ironie in de kleine tussenzinnetjes ('Mama was niet groot en een beetje dik, dat was jammer.') Als lezer snap je net iets meer dan het meisje Riek en je weet dat toch nog heel veel je ontgaat van wat er werkelijk aan de hand is. Dat houdt je bij het verhaal. Net als Riek wil je graag snappen wat er aan de hand is.

De grote roman van Maria Dermoût is De tienduizend dingen (1955), die ook zeer in het buitenland geprezen is. Op een site die samengesteld is door haar kleindochter Maria de Bruyn Ouboter is meer over de schrijfster te lezen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten