dinsdag 10 maart 2015

H.H. ter Balkt (1938 - 2015) overleden


Het kraakt in het woud van de literatuur: de woudreuzen vallen: nog niet zo lang geleden Leo Vroman en Gerrit Kouwenaar, en nu Ter Balkt. Een groot dichter, daarover is geen twijfel.

Na mijn middelbare-schooltijd probeerde ik wat greep te krijgen op de Nederlandse literatuur, door veel te lezen. Veel romans, verhalenbundels en gedichtenbundels, maar ook veel over literatuur. Mijn boekhandelaar in Zetten bewaarde de kranten waar een boekenbijlage bij zat en die haalde ik dan op zaterdag op. In enkele artikelen kwam ik een dichter tegen met een  opmerkelijke naam: Habakuk II de Balker.

De naam Habakuk zei me wel wat: dat was een profeet uit het Oude Testament. Wij rijmden wel eens: 'Maleachi, waarom lach-ie? Habakuk zijn broek is stuk. Daniël, die maakt hem wel.' Ik zou zo gauw niet weten wat er in het bijbelboek Habakuk staat. Habakuk is een van de kleine profeten, met niet zo'n vrolijke boodschap, vermoed ik.

Niet alleen de naam van de dichter, ook de titels waren opmerkelijk: Uier van het oosten (1970) bijvoorbeeld en De gloeilampen, de varkens (1972). Ooit nam ik een afgeschreven bundel uit de bibliotheek mee: Oud gereedschap, mensheid moe (1975), ongetwijfeld omdat ik het een mooie titel vond. Voorin was een briefje geplakt met een erratum.

Het titelgedicht staat voor in de bundel. De eerste strofe:
Oud gereedschap ver van huis
bedenkt geen rondeel om te klagen.
Oud gereedschap huilt niet in het donker
Het gereedschap wordt een persoon; je kunt je ermee identificeren. Achteraf bedenk ik dat ik ook door de gedichten getroffen zal zijn, omdat ik opgroeide op een boerderij waar nog veel oud gereedschap was. We hadden bijvoorbeeld een 'harkmachien', waarmee mijn vader op kleine stukjes land (het weitje achter ons huis, bijvoorbeeld) het hooi op 'kitsen' reed. De harkmachine was vroeger door een paard getrokken. Het gevaarte was zo omgebouwd, dat het achter de trekker kon. Maar er moest wel iemand op zitten die op tijd de rij kromme tanden omhoog haalde. Dat mocht ik doen.

Bij mijn oom stond nog een vorkjesschudder, die ik ook nog wel eens in bedrijf heb gezien. De vorkjes leken op de schoppende pootjes van een dier.
Het waren apparaten uit een vervlogen tijd, waar eigenlijk niemand meer mee werkte. Ze hadden nog ijzeren wielen zonder luchtbanden en daarmee zullen ze door mijn hoofd gereden hebben toen ik de gedichten van Ter Balkt las over de eg, de hooikeerder, de slijpsteen.

In het titelgedicht staat dat het oude gereedschap geen rondeel bedenkt om te klagen. Maar de bundel eindigt wel met een rondeel:
Oud gereedschap mensheid moe
zwierf door de zeeën en de landen
stem- en roemloos als kontrabande
oud gereedschap mensheid moe,
zonk onder voetstap en haaietanden
sloot nerf en handvat, handgreep toe
oud gereedschap mensheid moe
stierf toegetakeld onder stranden
onder velden, pleinen, onder toe-
gesloten ogen, schedels, handen
werd ingemetseld achter wanden
als Suster Bertken droef te moe,
oud gereedschap mensheid moe.  
Zo'n rondeel zingt en als je het een paar keer gelezen hebt, krijg je het niet meer uit je kop. De volgende bundel die ik van Ter Balkt kocht, ook tweedehands, was Waar de burchten stonden en de snoek zwom (1979). Daarna keek ik lang niet naar Ter Balkt om en dat was vreemd. Zijn werk kreeg goede kritieken en ik las die geïnteresseerd. Waarom kocht ik die bundels niet? Ik kan het niet meer nagaan.

Ik ging Ter Balkt pas weer uitgebreid lezen toen de dikke, blauwe verzamelbundel uitkwam: In de waterwingebieden . Daarover moest ik schrijven voor het Nederlands Dagblad. Ik las de bundel langzaam, van voren naar achteren en dompelde me onder in de poëzie. Gedichten om met je laarzen aan doorheen te lopen: je ruikt ze, je voelt de modder aan je laarzen trekken. Vaak loop je buiten, als je door Ter Balkts gedichten loopt en altijd wordt er een beroep gedaan op al je zintuigen.

Als ik mij goed herinner, schreef ik boven mijn stuk 'De turfrook van weleer'. Dan moet ik dit gedicht geciteerd hebben:
Hymne aan de turfrook van weleer
Smeulende turf in veenland, turfrook traag
stromend over de gewassen, joeg nachtvorst
weg van de grond, licht van de nog lege maan.
Opdat de brullende koude niet kwam. Mooier,
wasdom te bereiken dan snel eindigen, of 't
om stemmen gaat of om leeuwen. Groei verder,
zoete lathyrus, fonkelende kool. Nachtvorst
verkilt ons, wij missen de bleke schildwacht.
Het gras tekent 'Gij zijt gruwelen': helgroen
vlammend braille aan de hemel; turfrook uit
een wit jaar in bladeren, beenderen overgegaan.
Verloren zoon van de gelovige eeuwen, teister
oud zout mijn tafel. Duist en ruige windhalm
spelen in het schoppenaas Daal af, veldleeuwerik.
Het is een van de laaglandse hymnen, die Ter Balkt later nog veel meer zou schrijven. Bij het overtikken en overlezen ben ik opnieuw onder de indruk van de grote gebaren. Ter Balkt schildert pasteus, met minder hoeven we het niet te doen.

Door het lezen van In de waterwingebieden  was het mij weer eens duidelijk geworden hoe goed Ter Balkt was. Ik schreef hem een briefje en kreeg een aardige brief terug. Die zal wel ergens in een doos zitten; goed bewaard, onvindbaar.

Een jaar of tien geleden zag ik Ter Balkt. Ik was naar Landgraaf gereden, omdat daar een stel dichters zouden voorlezen. Jane Leusink, bijvoorbeeld. En Ilja Leonard Pfeijffer, van wie ik toen alleen nog maar Het geheim van het vermoorde geneuzel gelezen zal hebben. Remco Campert, die me erg zenuwachtig leek, wat ik niet snapte. Die man hoefde toen al niets meer te bewijzen. Maar hij las mooi.

En Ter Balkt dus. Hij kwam moeilijk het podium op, ging achter het spreekgestoelte staan en greep zich eraan vast, alsof hij moest voorkomen dat hij om zou vallen. Maar toen begon hij te lezen! Met een stem als een bronzen klok, die de hele zaal platblies. Als ik aan Ter Balkt denk, denk ik natuurlijk het eerst aan zijn poëzie, maar meteen daarna aan die man op dat podium.

De laatste tien jaar heb ik weinig van Ter Balkt gelezen. Zijn verzamelde gedichten (Hee hoor mij ho simultaan op de brandtorens, 2014) heb ik niet gekocht. Ik had geen enkele reden om het werk ongekocht te laten en toch is het gebeurd. Zo gaat dat blijkbaar.

Ter Balkt is al die jaren gestaag door blijven schrijven. In de loop van zijn leven heeft hij heel wat prijzen gekregen. Prijzen die genoemd zijn naar Jan Campert, Herman Gorter, Henriëtte Roland Holst, Charlotte Köhler, Karel de Grote, Constantijn Huygens. En de P.C. Hooftprijs, in 2003. Ze waren verdiend en iedereen gunde hem de eer en het plezier ervan.

Er zullen geen nieuwe gedichten meer toegevoegd worden aan het oeuvre van Ter Balkt, niets aan te doen. Wat er is, is veel en goed. Ter Balkts stem zal blijven klinken in al die gedichten.

Nog een gedicht, omdat je nooit genoeg gedichten van Ter Balkt kunt lezen. Over een dode:
Toen wij oom Gerrit ten grave droegen 2
't Graan van december geoogst
Knikkende halmen van de bushaltes
Aar van de stationsklok: 12 korrels
In de taxi tikkelt de meter als ijzel
Ze hebben wegwerpsneeuw gestrooid
uit de wolk als een staalfabriek rokend
Met hoofden als mesheften roert
de familie met apostel-lepels door
de ooievaarwitte koffie; 't kerkhof
blaast een treurzang op de kazoo
van zijn sparren; zoals de oostenwind
op 't melkachtig steen van de graven
O neergestorte tarwe, o loze aren
van al wie op de dorsvloeren lucht,
lucht indronk maar 't was ijzerkaf
Je ijskoude kleren in je kast, oom
Gerrit, de scheepsmotoren door jou
gezandstraald brommen in de zeeën
Maar die zang van de sparren, dat
lied dat ze zongen, jou achterna -
zo verdwijnen, dat niet, ach zo niet


Foto Ter Balkt: eerlijkefoto.nl

1 opmerking: