De bespreking van de novelle Sapuru van Rijke de Wolf stond in Bloknoot nr. 2, mei 1992 hetzelfde nummer als waarin mijn bespreking van de dichtbundel van P. van Klaveren te vinden was.
Verder stonden in dat nummer gedichten van René van Loenen, Koos Geerds en Ria Borkent. Dirk zwart interviewde Geerds en verder was er veel over Hein de Bruin (1899 - 1947): een biografische schets, herinneringen aan hem (door Hans Barendregt), de gedichtencyclus De brief en brieven waarin die genoemd wordt, een beschouwing over Het ingekimde land en gedichten van Henk Knol, Anton Ent en Lenze L. Bouwers over De Bruin. Het is nog steeds wel een mooi nummer, eigenlijk. Jammer dat ik net een mok thee omstootte en het blad maar gedeeltelijk kon redden. Hopelijk valt het mee.
Over de novelle van Rijke de Wolf was ik niet zo tevreden. Wat betreft taalfoutjes was ik indertijd wel erg pietepeuterig en ik had daarvoor natuurlijk de uitgever verantwoordelijk moeten houden en niet de auteur. Waarschijnlijk was ik indertijd nog veel frikkeriger dan ik nu ben.
Ik zal hem pijlen, wah!
De novelle waarmee Rijke de Wolf debuteert, heet Sapuru. Volgens het achterplat speelt het verhaal zich af in een dorp op Irian Jaya, maar belangrijk is dat niet. Niets in het boek wijst erop dat het verhaal zich hier zou moeten afspelen. Het dorp, dat verder geen naam draagt, is blijkbaar ooit in aanraking geweest met ontwikkelingshulp. Er heeft een verpleeghulp gewoond, maar die is alweer weg en de polikliniek waar hij gewerkt heeft, is intussen vervallen. Het feit dat er een dorp is, waarin huizen staan, is trouwens al een ontwikkeling. Daarvoor woonde iedereen in boomhuizen in het bos.
Sapuru wordt in het dorp geboren. Nog voordat hij een jaar oud is, overlijdt zijn moeder, Lenayol, ten gevolge van mishandelingen door haar man. Sapuru wordt opgenomen in een ander gezin. Na verloop van tijd moet hij dat weer verlaten en dan schuift hij door naar een ander echtpaar. Dat herhaalt zich enkele keren. Sapuru roept steeds weerstand op (hij heeft een bijna onstilbare honger, waardoor hij veel steelt en hij is niet zindelijk), maar er werpen zich ook altijd beschermers voor hem op. Zo scherpt hij door zijn komst tegenstellingen aan.
Naast de verhaallijn van Sapuru, kunnen we de lijn van de wraak volgen. Goyare, Lenayols oom, wil zich wreken op Sapuru's vader, die Lenayol immers gedood heeft. Bovendien heeft hij haar broer laten doden, die er met een van zijn vrouwen vandoor was gegaan. Goyare wil niet direct Sapuru's vader aanpakken, omdat die te veel invloed heeft. Uiteindelijk doodt hij, per ongeluk, Sapuru.
Zo rechttoe rechtaan als ik het nu weergegeven heb, vertelt De Wolf het verhaal niet. Sapuru is verdeeld in zeven hoofdstukken, die weer onderverdeeld zijn in totaal tweeënvijftig kortere stukjes. Die korte stukjes dragen als titel de naam van degene door wiens ogen we alles waarnemen. Zo wisselt het vertelperspectief bijna per bladzijde. Dat is een aardige structuur, als is die zeker niet nieuw. Arthur van Schendel bijvoorbeeld, structureerde al in 1938 op deze manier De wereld een dansfeest. Deze vorm is heel geschikt om bijvoorbeeld misverstanden te tonen: twee personen geven beiden hun visie en de lezer ziet hoe ze elkaar verkeerd begrijpen. Zo knoopt de oude vrouw Bindu een draagnet voor Sapuru, maar ze kan, omdat ze stervende is, niet meer duidelijk maken voor wie ze het net bedoeld heeft. De vrouw aan wie ze het geeft, denkt dat Bindu het aan haar kind wil geven.
Het wisselende perspectief zorgt ervoor dat Sapuru van verschillende kanten belicht wordt. Hijzelf komt niet aan het woord. Al die meningen en waarnemingen leveren geen eenduidig beeld van de hoofdpersoon op. Soms is hij teruggetrokken en zwijgzaam, maar op andere momenten is hij geestig en welbespraakt. Dat geeft hem wel iets mysterieus en dat zal de bedoeling van de schrijver ook wel geweest zijn. Voor mij is Sapuru vooral ongeloofwaardig en niet alleen wat zijn karakter betreft. In zijn motorische ontwikkeling is Sapuru achter bij wat er van kinderen van zijn leeftijd verwacht mag worden. Hij loopt bijvoorbeeld niet. Maar dan ineens (sim sala bim!) kan hij rennen! Dat is natuurlijk onzin.
Het tekenen van karakters is trouwens geen sterke kant van de schrijver. Alleen de oude vrouw Bindu en Goyare overtuigden mij. Het zijn beiden mensen die wat buiten de gemeenschap staan. Bindu bereidt zich voor op haar dood, die tot haar verdriet niet in het bos maar in het dorp plaats zal vinden. Aan het eind van haar leven wil ze nog een draagnet voor Sapuru maken en daar is ze heel gedreven mee bezig. Uiteindelijk bereikt het net zijn bestemming niet, zoals hierboven al verteld is. Goyare woont niet in het dorp. Hij hecht sterk aan tradities en is ervan overtuigd dat de voorouders het wonen in het dorp nooit zouden goedkeuren. In elk hoofdstuk heeft hij het laatste woord. Zo kan hij het hele boek door preluderen op de noodlottige afloop.
Er komen nogal wat personen aan het woord en veel van die personen lijken op elkaar. Soms probeert de schrijver een personage te karakteriseren door zijn taalgebruik maar meestal mislukt dat. Sapuru's vader lijkt me een onbehouwen man die alleen denkt aan zichzelf, aan zijn positie. Zinnen als 'Ha, een zoon!' en 'De schoft. Gepijld moet hij . Gepijld zal hij!' passen in zijn mond; Sapuru's vader spreekt met uitroeptekens. Maar dit kan hij nooit gezegd hebben: 'Vannacht waren hier twee familieleden van Ane. Ze wilden zich op Frenelun wreken; ze leefden altijd al in onmin met die familie. Vanzelfsprekend wil ik dat ook, nou en of, ik laat me Ane niet zomaar ontnemen. Maar wat mij betreft is een flinke betaling ook bevredigend.' Zo'n laatste zin hoort bij een verzekeringsadviseur, niet bij Sapuru's vader.
De stijl is hét zwakke punt van Sapuru. Wat er ook aan aardigs te vinden mag zijn in dit boek, het valt allemaal weg tegen de omslachtige formuleringen, het absolute gebrek aan zeggingskracht. Sommige gedeelten hadden zonder meer geschrapt moeten worden.
Terwijl we gemeenschap hadden, snuffelde een hond aan mijn been. Ik gaf het beest een snelle trap. 'Wat doe je!' vroeg Waliare. 'Niks, ik joeg een hond weg.' We lachten zachtjes.
Zo'n passage zou niemand gemist hebben.
De Wolf houdt er blijkbaar van twee keer hetzelfde te zeggen: '... kreeg ik tegen mijn verwachtingen in niet eens een hoestbui' ('tegen mijn verwachtingen in' en 'niet eens'). 'Gek genoeg heb ik toch geen hekel aan Sapuru zelf' ('gek genoeg' en 'toch'). Op die manier verdwijnt alle spanning uit een zin.
Hoe je verwijswoorden moet gebruiken, is de schrijver ook niet helemaal duidelijk. Hij laat ze nogal eens verwijzen naar iets wat niet genoemd is. 'Zindelijk is het bepaald nog niet. Nalio zorgt daar nog steeds voor.' Bedoeld wordt: voor het opruimen van de ontlasting. 'Daarom (...) schoof (ik) mijn handen onder zijn lijf en trok hem daar weg.' Niemand weet waar. 'Binnenkort zal ze weer bevallen. Benieuwd hoe het met deze zal gaan.' Waarschijnlijk betekent 'deze' zoiets als 'dit kind'.
Ook naar regelrechte taalfouten hoeven we niet te zoeken: 'lidteken', 'bananekam', 'bij hun in de schuld' of zinnen als 'Na mijn ogen uitgewreven te hebben, bleken de zonnestralen weer even fel als voordien.' Zonnestralen die ogen uitwrijven? Deze samentrekking is ook fraai: 'Tot drie keer toe was ik de dorpsstraat op en neer gelopen en hem dus driemaal voorbijgekomen'. Als ik dat laatste stuk nu eens voluit schrijf: Tot drie keer toe was ik hem dus eveneens driemaal voorbijgekomen.
Als ik lees dat een verbinding losgekoppeld wordt, dat iemand ontdooit ten opzichte van iemand anders, dat Sapuru de tanden in zijn lippen heeft staan, dat twee vrouwen Sapuru urenlang vastbinden (spartelt hij zo tegen?), dan kan ik niet eens meer lachen om al die fouten. Ik erger me aan de slordigheid waarmee dit vrij oppervlakkige boek geschreven is. Wah!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten