Hier besprak ik de Een bezielde schavuit, de biografie van Jacob van Lennep, een boek waar ik met heel veel plezier aan terugdenk. Niet alleen heeft Mathijsen de zaken omtrent zijn leven en werk goed uitgezocht, maar ze heeft ze ook nog zo beschreven, dat je het leest als een spannend boek.
En nu heeft ze een biografie van Betje Wolff geschreven: Een vrije geest. Het uitzonderlijke leven van Betje Wolff.
Toen ik me wat serieuzer met de literatuur bezig ging houden, laten we zeggen vanaf 1980, was Piet Buijnsters de man van de achttiende eeuw. Toen hij in 1980 de Sara Burgerhart van Wolff en Deken uitbracht in twee mooie delen, heb ik die onmiddellijk gekocht. Pas onlangs heb ik de boeken weggegeven aan iemand bij wie ze meer toekomst hebben. Maar ik was toen wel meteen gegrepen door het boek en door de auteurs. En ik hield natuurlijk de publicaties van Buijnsters in het oog.
Maar toen hij in 1984 de biografie van Wolff en Deken uitbracht, las ik die weer niet. Daar heb ik na zoveel jaren geen verklaring voor.
Emobiografie
Mathijsen heeft natuurlijk dankbaar gebruik gemaakt van het werk van Buijnsters, maar ze heeft ook veel nieuwe informatie boven water gehaald. Ze richtte zich alleen op Betje Wolff (en dus niet ook op Aagje Deken), al komt Aagje natuurlijk ook veel voor in het levensverhaal van Betje. Bovendien wilde Mathijsen een 'emobiografie' noemen. Ze legt uit wat ze daarmee bedoelt:
(...) ik schrik er niet voor terug te proberen de gevoelens op te roepen van deze uitzonderlijke vrouw. Ik haal ze uit brieven en uit haar werk, en vaak moet ik ook gissen, maar in elk geval interpreteer ik, meer dan eerder gedaan is. Ik probeer te lezen wat ónder de geschreven letters staat.
Hoe dat werkt, laat Mathijsen al meteen zien, bij het begin van de proloog:
Naast haar stond de man die ze pas veertien dagen kende en met wie ze in ondertrouw gegaan was. Vanaf de boot zag ze Vlissingen kleiner worden. Er stond een zuidwestenwind en het was koud, die tweede november 1759. Het vroor niet, maar ze moesten nog ver en er was regen en noordenwind in aantocht. Eerst moesten ze over water, door de Westerschelde, de Noordzee op. Alles was haar vreemd, het reizen, het afscheid van haar familie, de man die zoveel ouder was dan zij en die er in zijn donkere domineespak nog ouder uitzag dan hij al was.
Dat zou het begin van een roman kunnen zijn, maar het gaat over Betje Wolff, die Vlissingen ontvlucht na haar avontuur met de vaandrig. Ze is 21 en gaat trouwen met een man van 52 jaar oud. Hoe oud was een man van die leeftijd in die tijd? Hoe zag hij eruit? Had hij zijn tanden nog? Hoe rook hij? Dat zijn de vragen die Mathijsen stelt en meteen komen de personen dichterbij, zien we hen voor ons (en ruiken we hen ook een beetje).
Matthijs Gargon
In juli 1755, op haar zeventiende verjaardag, was Betje ervandoor gegaan met een jonge militair, de vaandrig Matthijs Gargon. In mijn hoofd was dat een kort avontuur geweest, misschien vergelijkbaar met dat van Jacob van Lennep en Doortje Ringeling. Mathijsen haalt een nieuwe bron boven water waaruit blijkt dat de twee waarschijnlijk zeker een maand samen zijn geweest.
De vader van Betje heeft het verzoek gedaan aan de schepenbank van Vlissingen (op 23 augustus 1755) om hem te laten beschikken over het aandeel van Betje in de erfenis van haar moeder, zodat zij dus niet meer bij haar geld zou kunnen. Op 9 september worden Betje en Matthijs door de kerkenraad onder censuur gesteld, wat bijvoorbeeld inhoudt dat ze niet meer mogen aangaan aan het Heilig Avondmaal.
De censuur wordt voor Betje pas op 1 mei 1756 opgeheven en die van Matthijs pas op 17 december 1757. Het moet een enorme vernedering zijn geweest voor Betje. Met dat in het achterhoofd is het beter te snappen dat ze zich later zo zal afzetten tegen de orthodoxen, de fijnen, die trouwens ook voorkomen in De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart. Tante Hofland zei tegen Broeder Benjamin: ''t is niet altyd het effen wegje, Broêrtje'. Dat was het voor Betje dus ook niet.
Hoezeer dit alles haar aangegrepen heeft, vertelt ze in een brief uit 1770:
Met een hart, gescheurd tot aan den wortel toe, en wiens wonde na tien jaren treurens, nog niet nalaat somtyds eens te bloeden, heb ik de verrukkingen eener jeugdige liefde betaalt.
Betje Bekker trouwt dus met dominee Wolff en ze gaan wonen in De Beemster. Betje legt zich toe op het schrijven. Al in een vroeg werk, Bespiegelingen over den staat der rechtheid (1765) spreekt ze zich uit over de positie van de vrouw. Vrouwen kunnen ook dichteressen, schilderessen, wiskundigen of filosofen worden. Ze hoeven hun talenten niet te verstoppen. Een vrouw heeft de vrijheid én de plicht om zich te ontdoen van het juk der mannen. Dat zijn voor die tijd uitzonderlijke uitspraken. Buijnsters noemde het dan ook 'een feministisch manifest'.
Agressieve periode
De jaren 1772 -1777 worden door Mathijsen 'de agressieve periode' genoemd, waarin Betje verschillende publicaties het licht doet zien, waarin ze zich scherp uitlaat en die ook weer scherpe reacties uitlokken. De menuet en de domineespruik (1772) staat in mijn boekenkast, maar van veel andere geschriften had ik zelfs niet gehoord, zoals van De onveranderlyke Santhorstsche geloofsbelydenis (1772), terwijl dat gewoon in DBNL te vinden is.
De Brieven van Constantia Paulina Dortsma (1776) wordt door Mathijsen tot Betjes beste werken gerekend en ook dat kende ik niet. Ik heb nog veel te lezen.
Soms komt de biografe ineens met haar eigen gedachten tussen het levensverhaal van Betje door. Die tekst in het blauw afgedrukt. Een voorbeeld:
Waar haalde Betje de moed vandaan om zo op te treden? Geen vrouw in de literatuur van voorgaande of volgende eeuwen durfde zo tekeer te gaan als zij deed. Anna Bijns misschien. Maar wie durfde het aan om een heel belangrijk deel van de bevolking zo rechtstreeks in hun overtuigingen aan te vallen? De agressieve periode noem ik dit tijdvak in haar leven en ik kan niet anders dan er met grote bewondering over te schrijven.
Daarna beschrijft ze nog hoe ze Betje voor zich ziet: een klein vrouwtje in een afgetimmerde, koude zolder van de pastorie. En hoe ze maar doorging met haar 'mokerslagen op het betonnen vat van het geloof'. Ze krijgt veel kritiek, maar haar man, dominee Wolff, neemt het wel openlijk voor haar op.
Als hij overlijdt verandert de positie van Betje. Als zijn lichaam nog boven de aarde staat, komen de boedelbeschrijvers al om een lijst te maken van alles wat er in huis is.
Betje heeft intussen contact met Aagje Deken en samen gaan ze wonen in De Rijp. Van 1782 tot 1788 wonen ze in Beverwijk. In die tijd (1782) wordt de Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart gepubliceerd.
Patriottisme
Mathijsen schetst uitgebreid hoe in die tijd het patriottisme zich ontwikkelt en welke positie Wolff en Deken daarin hebben. Dat er ook in Sara Burgerhart een tegenstelling is tussen de echte burgerij (Abraham Blankaart) en de verloederde aristocratie (de heer R.), was nog nooit tot mij doorgedrongen.
Sara Burgerhart heeft succes, maar het succes van het overige werk is beperkt. Ik heb me nooit gewaagd aan de lezing van werken als Historie van den heer Willem Leevend (1784 - 1785, acht delen) en Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut (1793 - 1796, zes delen). Ik heb indertijd wel Lotje Roulin gelezen, dat uit Willem Leevend is gehaald, maar eerlijk gezegd is me daar weinig van bijgebleven.
Wolff en Deken vluchtten, onder druk van de politieke toestand, naar Frankrijk, waar ze best een tijd verbleven, van 1788 tot 1797. Daarna kwamen ze weer terug. Ik moet daarbij altijd denken aan de korte roman Rivierlandschap in de winter (1989) van Theun de Vries, die een goed beeld geeft van een patriot die terugkeert en hoe de omgeving daarop reageert.
Hoe Wolff en Deken het daar gehad hebben in Frankrijk, heb ik me eigenlijk nooit afgevraagd. Hoe kwamen ze aan geld? Hoe voorzagen ze in hun levensonderhoud? Wat merkten ze eigenlijk van de Franse Revolutie? Mathijsen reconstrueert het zo goed mogelijk. Betje was een fanatiek briefschrijfster, maar juist uit die tijd is er nauwelijks correspondentie overgeleverd. Hun geld hebben ze in bewaring gegeven, maar uiteindelijk zullen ze het nooit meer terugzien. Als ze terugkeren is hun positie niet te benijden.
Behoeftige omstandigheden
En dan is er nog de laatste periode, 1797 - 1804. Het tweetal leeft in behoeftige omstandigheden en Betje is gedwongen vertaalwerk te doen, om nog wat te verdienen.
Hier krijgen we weer een gedeelte in het blauw:
Dit is het moment dat de biograaf stokt. De ellende van die twee zieke, moegestreden vrouwen die moeten bedelen bij vrienden die hun weelde gekend hebben, grijpt me aan. Mijn keel schroeft zich dicht, mijn borst voelt zich zo bedrukt dat ik moeizaam ademhaal. Al die ellendige momenten uit het leven van Betje komen naar boven: de moeder die te vroeg sterft, de uitsluiting in Vlissingen, de aankomst in de Beemster bij de vijandige dochter en het huis dat rook naar de vorige bewoonster, de aanvallen van de kwaadaardige stijven, de stervende dominee, de vlucht naar Frankrijk, het bedrog van de vriend die het kapitaal verslond, de schamele terugtocht, en dan nu - kokhalzen van het vertalen...
En dan wordt Betje ook nog ziek, wat ook voor Aagje zwaar is. Zij ziet (en hoort) haar vriendin lijden. Begin 1804 schrijft Aagje daarover in een brief waarin ze uitlegt waarom ze geen gedicht voor een almanak kan leveren.
De deerniswaerdigen toestand mijner dierbaare vriendin, die niet beschreeven kan worden, die men, om er zich eenig begrip van te kunnen vormen moet bijwoonen, liet mijn geest niet vrij om gereegeld te denken of te schrijven, dan schreeuwd zij uuren agter een van woedende kramppijnen in de Borst en Maag, waar zich de meeste zenuwen bevinden en men dus het allergevoeligst is, dan heeft zij heevige zenuwkoortsen die een etmaal duuren, dan doodelijke benauwdheden, dan de kramp op de Long waardoor zij een a twee uuren afmattend hoest, dan schreid zij heele daagen werktuichlyk, lijd de aakelijkste angsten, en heeft gewaarwordingen alsof zij inwendig van een onzichtbaar Wezen met koorden getrokken word, dikwijls slaapt zij in geen dri nagten, dikwijls schijnen alle krachten los te laaten. men voeld geen pols meer - zij koomd weer bij om dien zelfden cirkel van smarten op nieuw door te gaan, en dit heeft nu bijna, zonder rustige tusschenpoozingen, twee jaar en twee Maanden geduurd, dit lijden hebbe ik al dien tijd Dag en Nagt bijgewoonde, oordeel des, hoe veel lust mij overblijfd tot schrijven.
Op maandag 5 november 1804 overleed Betje. Aagje overleed op 11 november. Daarmee eindigt de biografie. Mathijsen sluit af, weer in het blauw: 'Amsterdam, 31 december 2023, 15.47. In tranen.'
Een vrije geest is een prachtige biografie, waarin we dicht bij Betje komen en veel informatie over haar krijgen. Heel veel heb ik ongenoemd gelaten. Bijvoorbeeld voor welke schrijvers ze waardering had (en hoe die waardering soms ook veranderde) en dat ze zich uitdrukkelijk uitsprak tegen slavernij en nog veel meer.
Maar dat geeft niet, want je moet gewoon de biografie zelf gaan lezen, geboeid raken door de levendige, dappere Betje, die zich niet terug liet schrikken, maar schreef wat ze wilde schrijven. En door de betrokkenheid waarmee Mathijsen ons Betje toont en natuurlijk door de stijl die zo helder is en zo lekker leest, zodat je soms het gevoel hebt dat je een roman leest in plaats van een biografie. Maar altijd ben je je ervan bewust dat het hier gaat om een echt mens, die veel moois geschreven heeft tijdens haar moeilijke leven. Laten we haar eren door veel van haar te (her)lezen en laten we Mathijsen eren door veel reclame te maken voor deze mooie biografie.
Hoi Teunis, een mooie bespreking. Ik heb "Sara Burgerhart" in 1997 gelezen, maar de leefwereld in dat boek beschreven, staat wel heel erg veel af van mijn eigen belevingswereld. Ik kon er niet zo veel mee. Groetjes, Erik
BeantwoordenVerwijderenJa, het is echt een roman uit een andere tijd, Erik, maar voor die tijd heel bijzonder. En de biografie is schitterend.
Verwijderen