Op zoek naar informatie over het lager onderwijs in Herveld (zie vorige bijdrage) stuitte ik op een bericht in de Arnhemsche Courant van 26 maart 1924. Onder het kopje 'Raad van State' wordt een aantal koninklijke besluiten genoemd waarvan voorlezing gedaan is in 'de Dinsdag gehouden vergadering van de Raad van State, afdeeling voor de Geschillen van bestuur.'
Een van de besluiten gaat over een beroep van de heer G.J.A.B. te Andelst, voormalig hoofd van openbare school Veldzicht in Herveld. Hij is, bijna een jaar eerder, door de raad van de gemeente Valburg ontslagen en is daartegen in beroep gegaan bij Gedeputeerde Staten. Toen die zijn beroep ongegrond verklaarden, zocht hij het hogerop. Maar ook bij de Raad van State kreeg hij nul op het rekest.
Wat was er voorgevallen? De Arnhemsche Courant meldt het als volgt:
Hetzelfde bericht staat die dag ook in de Provinciale Geldersche Courant en een dag later in Het Vaderland, De Maasbode en de Nieuwe Rotterdamsche Courant.
Het hoofd van de openbare school heeft dus de onderwijzeres meermalen omhelsd en op de schoot genomen. Dat is blijkbaar een 'ongeoorloofde relatie'. Het hoofd was namelijk getrouwd.
Per 1 april 1923 heeft het hoofd ontslag gekregen, weliswaar eervol, maar hij pikt het niet. In oktober van dat jaar zal de affaire uitgebreid in de kranten terugkomen onder titels als 'Een onderwijzeres omhelsd. Met ontslag bestraft', 'Wat het hoofd en de onderwijzeres niet mochten doen' en 'Minnekoozerij of Vriendschap?'
De 'ongeoorloofde relatie' dateert van het voorjaar 1922, het ontslag gaat in per 1 april 1923, maar dat besluit wordt pas door de gemeenteraad genomen op 26 juni 1923. De zaak komt in het nieuws als Gedeputeerde Staten het beroep van de hoofdonderwijzer ongegrond verklaren en hij besluit in beroep te gaan bij de Raad van State. Dan wordt alles uitgebreid uit de doeken gedaan in verschillende kranten in het koninkrijk, niet alleen in het Nieuwsblad van Friesland, Het Vaderland, Twentsche Courant Tubantia en Enschedesche Courant, het Algemeen Handelsblad en De Maasbode, maar ook in de Sumatra Post en de Indische Courant.
Gedeputeerde Staten vinden dat er al genoeg consideratie met het hoofd is geweest: 'met het oog op zijn gezin is het ontslag eerst eenige maanden later en toen op een termijn van 7 weken gegeven.'
Het schoolhoofd gaf overigens een heel andere lezing van de veronderstelde relatie.
Hij wees erop, dat deze niet mag worden opgevat in den zin, die men gewoonlijk daaraan hecht en dus geen gevolgen heeft gehad en dat deze verhouding is ontstaan, doordat hij aan de onderwijzeres een in haar oog grooten dienst bewees, ten gevolge waarvan zij hem spontaan om den hals vloog. Dit geschiedde echter niet in het bijzijn der kinderen, doch toen de kinderen gingen spelen. Eén der leerlingen kwam terug en zag wat geschiedde. De hoofdonderwijzer ontkent ten stelligste, dat hij in de klas in het bijzijn der kinderen de onderwijzeres meermalen heeft omhelsd en op den schoot genomen.Dat lezen we in verschillende kranten, bijvoorbeeld in het Nieuwsblad van Friesland: Hepkema's Courant van 26 oktober 1923.
Het hoofd wijst erop dat zijn school bovendien op dat moment een eenmansschool is, 'zoodat hij geen onderwijzeres meer kan omhelzen.'
Namens het hoofd spreekt de rechtskundige raadsman mr. M. Oppenheimer uit Den Haag, die opmerkt dat niet alleen het hoofd, maar ook de onderwijzeres ontkent.
Tusschen appellant en de onderwijzeres bestond een vriendschap, die niet erg gewenscht is, vooral niet in een kleine plaats, der erkent pleiter gaarne. Toen de school leeg was, hebben zij elkaar een bewijs van sympathie gegeven. Dit is gezien en overgebracht aan den burgemeester. Toen had er een behoorlijk onderzoek moeten worden ingesteld. Gedep. Staten hebben het verzuim, om ook de ouders en de kinderen over de klachten te hooren, niet goedgemaakt. Zij hebben de zaak nog erger gemaakt en gezegd dat hij haar “meermalen voor de klas omhelsd en op den schoot heeft genomen”. Hoe komen Ged. Staten aan dit materiaal? Pleiter vraagt een hernieuwd onderzoek.De onderwijzeres is overgeplaatst. 'Bij dezen maatregel had het moeten blijven', volgens de raadsman. 'Wat is er nu nog voor reden om den man te ontslaan, te meer daar de ouders zeer gesteld zijn op het aanblijven van het hoofd.'
De zaak is niet degelijk onderzocht, volgens Oppenheimer. Dat lezen we in de Sumatra Post van 10 december 1923.
De ontslagbrief aan den hoofdonderwijzer is feitelijk de eenige basis van de procedure. In dien brief staat niets anders, dan dat de heer B. ontslagen is om hem bekende redenen. Dit stuk, als basis van het proces, kwam wel uit de lucht vallen, maar de uitdrukking “om u bekende redenen” laat zeer veel ruimte.Staatsraad mr. De Vries geeft nog wel een verklaring voor dat gebrekkige onderzoek: als men bij hernieuwd onderzoek in de zaak aan het roeren gaat, is de mogelijkheid niet uitgesloten dat er nog meer feiten aan het licht komen, 'wat voor den betrokkene nog nadeeliger zou zijn'.
Op zekeren dag had in het dorp een invasie van autoriteiten plaats. De hoofdinspecteur, de inspecteur en een schoolopziener hebben toen zoowel het hoofd als de onderwijzeres een verhoor afgenomen. De indruk, die dit verhoor op de heeren heeft gemaakt, vormt nu het eenige materiaal voor de “bewijsvoering”. Van een proces-verbaal, een door appellant geteekend stuk, is geen sprake.
In zijn schrijven aan Gedep. Staten betoogt de inspecteur, dat de heer B. bekend zou hebben.
Uit geen enkel stuk blijkt echter, dat hij en de onderwijzeres werkelijk de genoemde feiten hebben bekend. In deze quaestie schijnt nog niet het noodige licht. Pleiter vraagt dan ook een hernieuwd onderzoek, waarbij den appellant ook behoort te worden toegestaan zich te doen bijstaan. Waarom Ged. Staten dit niet gedoogen, is spr. een raadsel.
Volgens Oppenheimer wordt een verder onderzoek niet gevreesd. In Hepkema's Courant staat abusievelijk dat zo'n onderzoek niet gevraagd wordt.
Uit de reactie van De Vries is duidelijk dat het hoofd niet geloofd wordt. Hij is veroordeeld op wat misschien wel het verhaal van een enkele leerling is. Die zal niet zelf naar de burgemeester gelopen zijn. Als het verhaal via via bij de burgemeester gekomen is, is er grote kans dat het verhaal intussen flink is aangedikt.
Het kan natuurlijk zijn dat het hoofd en de onderwijzeres stiekem een relatie hadden, maar uit de krantenberichten blijkt dat niet. In ieder geval kon een getrouwd man ontslagen worden, zij het eervol, als hij op zijn minst de schijn wekte dat hij 'een ongeoorloofde relatie' had met een onderwijzeres.
Die onderwijzers is zonder pardon overgeplaatst en raadsman Oppenheimer vindt dat blijkbaar best: 'Bij dezen maatregel had het moeten blijven'. Met vrouwen kon je schuiven, blijkbaar. Het zou nog decennia duren voordat de motie Tendeloo zou worden aangenomen (1955), waarna vrouwen in overheidsdienst niet meer automatisch ontslagen konden worden als ze gingen trouwen. Opmerkelijk is dat al in 1910 een commissie is ingesteld die moest onderzoeken of onderwijzeressen niet konden aanblijven als ze gingen trouwen, volgens het Rotterdamsch Nieuwsblad van 15 augustus 1910.
Maar in de jaren twintig keek blijkbaar niemand er vreemd van op toen de onderwijzeres werd overgeplaatst. Sterker nog: aan haar lot besteedt geen enkele krant verder enige aandacht.
Het hoofd is op alle niveaus in het ongelijk gesteld. Of deze heer B. nog lang in het onderwijs werkzaam is geweest, is niet duidelijk. Zoals in de vorige bijdrage al vermeld is besluit de gemeente op 3 mei 1923 om de openbare school op te heffen. Gedeputeerde Staten besluiten op 7 november 1923 hun goedkeuring aan dat besluit te onthouden. Hiertegen gaat de gemeente in beroep. Dat beroep werd op 23 augustus 1924 behandeld, volgens De Maasbode van 9 september 1924. Uiteindelijk wordt de school toch gesloten. Bij Koninklijk besluit wordt het het besluit van Gedeputeerde staten vernietigd.
Het besluit van de gemeente wordt genomen in mei 1923 en de ophef over het hoofd en de onderwijzeres ontstaat, als we afgaan op de krantenartikelen, pas in oktober 1923. Zouden de omhelzingen uiteindelijk toch geleid hebben tot het sluiten van de school?
In ieder geval had de school rond die tijd nauwelijks leerlingen.
Op 12 januari 1924 heeft de school nog elf kinderen van wie negen leerplichtig zijn. Bij het begin van het nieuwe schooljaar (op 1 april 1924) komen er geen leerlingen bij, zodat er geen eerste klas gevormd kan worden.
Na het Koninklijk besluit kon de gemeente de school sluiten en kon men de hele affaire achter zich laten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten