Boeken over poëzie heb ik altijd graag gelezen. Mij schieten nu bijvoorbeeld enkele werken van Herman de Coninck (De vliegende keeper, Over Marietje van de bakker) van Rutger Kopland (Het mechaniek van de ontroering, Mooi, maar dat is het woord niet) en van Willem Wilmink (Koen, maak je mijn schoen? Waar het hart vol van is, Goedenavond, speelman). En ook De geheimen van wikke en dille (1988) van Wiel Kusters. Ik denk dat ik al viel voor de titel.
Ik besprak de bundel in 't Kofschip, zeventiende jaargang nr. 1 (januari-februari 1989). Daarvoor had ik al van Kuster Raad van Alfabet (1987) gelezen, een boekje met korte stukjes, waarin dichters gerangschikt zijn op alfabet. Onlangs had ik het nog in mijn handen en verbaasde me erover dat er nauwelijks een vrouw in voorkomt. Wat ik aan poëzie van Kusters gelezen had, weet ik niet precies meer. In ieder geval Een oor aan de grond (1978) en mogelijk ook Hoofden (1981).
In het stukje dat ik schreef over Kusters staan veel tikfouten. Die heb ik er - hoop ik- uit gehaald. Onderaan stond Herveld, 13 augustus 1988, blijkbaar de datum waarop ik het stukje schreef. Maar zoiets werd nooit opgenomen in het tijdschrift. Waarom het er toen wel bij stond, is me een raadsel.
Verder stond er in dit nummer van 't Kofschip van mijn hand alleen nog een korte bespreking van De vrolijke eenzaamheid van Koen Vermeiren. Eigenlijk is het meer een signalering. Ik zal die krielstukjes een keer bij elkaar vegen.
De rest van het tijdschrift heb ik wel gelezen. Dat kan ik zien aan het commentaar dat ik met potlood in de marge schreef. Bij een gedicht van Paul Possemiers: 'aardig', bij een gedicht van Mieke Vandromme alleen maar een dikke min, bij een gedicht van Job ten Gode, waar op elke regel maar een enkel woord staat: 'heel / erg / slecht', bij een gedicht van Ietje Liebeek-Hoving: 'nietje'.
Bij gedichten van Bert Deben schreef ik 'flutterdeflut' en bij een gedicht van Leopold Vermeiren: 'Lucebert gelezen? Slecht hoor.'
Er stond veel poëzie in dit nummer. De gedichten van Edith Oeyen vond ik blijkbaar slecht. Van de drie gedichten kregen er twee een min, van haar naam maakte ik KnOeyen. Het laatste gedicht op de pagina:
Vuur
Je speelt met vuur
zeg je.
Nee,
zeg ik
ik ben vuur
en wacht
tot jij mij blust
Daaronder schreef ik 'brand maar op'.
Bij de recensies maakte ik alleen een aantekening bij een zin van Ferry Tielens is zijn recensie van Vastgenageld aan de eeuwigheid van Ina Stabergh.
Tielens is nogal weg van Staberghs poëzie. Hij schrijft:
Verder is me opgevallen dat Ina Stabergh inspiratie put uit het werk van Judith Herzberg en M. Vasalis. Doch... beide dichteressen hebben niet het beeldende vermogen van Ina Stabergh
In deze zin heb ik twee tikfouten verbeterd. Maar het gaat me natuurlijk om het feit dat Tielens Stabergh boven Herzberg en Vasalis plaatst (en meteen daarna een slecht gedicht van Stabergh citeert dat hij 'prachtig' vindt). Ik schreef erbij: 'Ach, meneer Tielens'.
Maar nu naar De geheimen van wikke en dille!
Solidair met de poëzie
In 1986 publiceerde Wiel Kusters zijn mooie dissertatie over Gerrit Kouwenaar, De killer. Drie jaar eerder verscheen Een tuin in het niks, vijf opstellen over Kouwenaar. Ook in De geheimen van wikke en dille speelt Kouwenaar een belangrijke rol. Het boek begint en eindigt met deze dichter en het titelstuk is voornamelijk aan hem gewijd.
De geheimen van wikke en dille bevat kronieken, kritieken en essays die Kusters de afgelopen jaren in verschillende kranten en tijdschriften publiceerde. Daarin krijgen natuurlijk ook andere dichters dan Kouwenaar ruimschoots aandacht.
In deze bundel komen de stukken soms beter tot hun recht dan toen ze in de krant gepubliceerd werden. Ik herinner me dat ik indertijd niet zo tevreden was over Kusters' bespreking in NRC Handelsblad van een bundel van Lloyd Haft; ik vond dat niet de bundel besproken werd, Kusters stelde slecht één gedicht aan de orde. In dit boek lees ik Kusters' artikel heel anders: niet als een recensie, maar als een stuk over een gedicht.
Sommige artikelen kregen vorig jaar al een aanzetje in
Raad van alfabet, een bundel korte besprekingen van gedichten. De aantekeningen over de vaderfiguur in sommige gedichten van Remco Campert en over 'o, als ik dood zal, dood zal zijn' van Leopold zijn nu verder uitgewerkt.
Doordat Kusters goed thuis is in de poëzie, legt hij heel gemakkelijk verbanden. Zo snort hij voor het titelstuk een stel gedichten op waarin het kruid wikke voorkomt en hij laat zien dat wikke altijd verbonden wordt met verdwijnen.
Altijd is Kusters spiritueel, altijd bereid om ook sprongen te maken die op het eerste gezicht soms vreemd lijken, maar die achteraf op de lezer altijd als verantwoord of zelf als voor de hand liggend voorkomen. Een voorbeeld hiervan is het artikel waarin hij de overeenkomst laat zien tussen Leopolds Christusverzen en 'Om mijn oud woonhuis peppels staan' enerzijds en Wuthering heights anderzijds.
Kusters wil altijd meedenken met de dichter, met het gedicht. Hij geeft dan ook een keer een kat aan iemand die 'Droogstoppelige' vragen aan een gedicht stelt. Kusters is solidair met de poëzie en wil de gedichten zelf het woord laten doen. Als (de door hem bewonderde) Kees Fens over een gedicht van Gilliams schrijft dat het maar geen poëzie wil worden, doet Kusters alle moeite om het gedicht toch een kans te geven.
Het is werkelijk een plezier om de artikelen van Kusters te lezen, vooral omdat ze zo spannend zijn. De lezer volgt Kusters op zijn speurtocht door de poëzie. Daarbij houdt onze gids er behoorlijk de gang in, maar iedereen die dat wil zal hem gemakkelijk kunnen volgen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten