vrijdag 18 oktober 2024

Tusschen Leie en Schelde (Cyriel Buysse)


Er zijn veel schrijvers van wie ik meer zou willen lezen, maar meestal staan er praktische bezwaren in de weg tussen droom en daad. Van Cyriel Buysse heb ik al veel gelezen, maar de man had zo'n enorme productie, dat er altijd wel wat te lezen overblijft. Zijn Verzameld werk beslaat zeven delen dundruk van elk zeker twaalfhonderd bladzijden. Eigenlijk zou ik elk jaar een werk van deze schrijver willen lezen, maar daar komt het blijkbaar niet van. In 2020 besprak ik hier De roman van den schaatsenrijder (1893) en in 2021 De zwarte kost (1898). Daarna liet ik het werk van Buysse rusten. 

Nu heb ik de verhalenbundel Tusschen Leie en Schelde (1904) gelezen en ik heb meteen weer zin in meer. In de bundel staan vier verhalen, waarvan er twee vrij lang zijn (langer dan vijftig bladzijden): 'De steunpilaren der 'Ope van Vrede'' en 'De Bedevaart naar Sint-Cornelius-Ten-Hove' en twee wat kortere: 'Het roomwitte koetje' en 'Paatros'. De hele bundel is te vinden op DBNL,

De steunpilaren der 'Ope van Vrede'

Alle verhalen spelen zich af in een dorpse omgeving. In het openingsverhaal is de plaats van handeling een café, De Ope van Vrede, met een vrij grote gelagkamer, waar Sietje achter haar naaimachine zit als het nog rustig is. Een voor een komen al vroeg de vaste klanten binnen, altijd in dezelfde volgorde, elkaar afwisselend: meneer Van Laaberen, meneer Valère, Guust Boetjes en meneer Van Fleteren. In de avond zijn ze terug en spelen met zijn vieren kaart. Ze zijn de steunpilaren van het 'staminee'. 

Maar ze zijn ook allemaal opdringerig en proberen een kusje te stelen bij Sietje, die probeert hen vriendelijk van het lijf te houden. Het zijn, zeker voor een hedendaagse lezer, ongemakkelijke passages. Ook al blijven de mannen en Sietje vriendelijk, de vier mannen gaan duidelijk over een grens. 

Intussen verloopt de tijd. De oude tante, die 's avonds bij de kachel tussen de bezoekers zit, overlijdt en Sietje lijkt steeds meer gecharmeerd van Philemon, de plaatselijke smid. Als De Ope van Vrede gesloten is in verband met het overlijden van tante, wijken de bezoekers uit naar de concurrent aan de andere kant van de straat, De Nieuwe Hope van Vrede, hoewel dat echt een mindere zaak is. 

Schuivende verhoudingen

Niet de hele inhoud van het verhaal hoeft uit de doeken gedaan te worden, maar het is interessant om te zien hoe in het begin de verhoudingen vast lijken te liggen. Elke klant heeft overdag zijn vaste tijdstip om het café te bezoeken en ieder weet welke positie hij bekleedt: de een wordt aangesproken met meneer, de ander niet. Langzaam beginnen de verhoudingen te verschuiven en dan is het evenwicht weg. 

Er zijn geen opzienbarende gebeurtenissen, maar Buysse laat duidelijk zien hoe spanningen in een dorpsgemeenschap kunnen ontstaan, hoe er zaken aan het schuiven gaan en hoe dan toch het evenwicht weer hersteld wordt. De steunpilaren keren terug naar hun vroegere stamcafé, ook al is Philemon er nu en is er een nieuwe hond. 

Wel voelden zij dat zij heel veel verloren hadden, maar toch niet zóóveel, dat wat nog overbleef niet meer der moeite waard was. 

Het roomwitte koetje

Tragisch is het verhaal 'Het roomwitte Koetje' over een arbeider, Cleve, die zo graag een koetje zou willen en ook een bepaalde koe op het oog heeft, het roomwitte koetje. Boer Trooster wil hem de koe ook wel verkopen, tegen gunstige voorwaarden, maar Cleve durft het lange tijd niet aan. Uiteindelijk krijgt hij het koetje, maar dan is zijn zoontje al omgekomen bij een race met boerenpaarden, georganiseerd door Trooster. 

Het verhaal wordt voorgepubliceerd in Groot Nederland, een tijdschrift dat opgericht was door Willem Gerard van Nouhuys. Naast hem bestond de redactie uit Louis Couperus en Cyriel Buysse. In die tijd kon je nog in de krant lezen wat de inhoud van de verschillende literaire tijdschriften was. Daarbij kan natuurlijk niet alles genoemd worden, maar het verhaal over het koetje werd vaak wel vermeld. 

De Bedevaart naar Sint-Cornelius-Ten-Hove

Het indrukwekkendst vind ik het 'De Bedevaart naar Sint-Cornelius-Ten-Hove'. Liza moet al vroeg haar bed uit omdat haar vrienden, Felhoen, Binus en Fitriene, haar komen halen. Ze gaan op bedevaart naar Sint-Cornelius-Ten Hove, en dat is uren lopen. Onderweg steken ze even aan bij Liza's moeder, die wel wat voorbede kan gebruiken: er heerst een ziekte onder haar konijntjes; ze gaan een voor een dood. 

Liza is een vroom meisje dat erg teleurgesteld is als ze ziet dat er niet zoveel devotie komt kijken bij de bedevaart. Het is al aardig commercieel geworden en in de plaats zelf is er een soort kermis. Het is schrijnend om te zien hoe haar idealen botsen op de werkelijkheid en je voelt al aan dat het nog veel erger zal worden. Zeker als Felhoen met haar alleen de terugweg wil afleggen. 

Buysse had een goed gevoel voor maatschappelijke posities. Weliswaar was hij de zoon van een fabrikant, maar al in vroege werken als Het recht van den sterkste (1893) en De biezenstekker (1894) laat hij zien dat hij goed wist wat er leefde bij mensen uit de lagere sociale lagen. In het verhaal over de bedevaart spreekt de onmacht van Liza, vanwege haar positie en omdat ze een vrouw is. Ze heeft haar lot maar te dragen. 

Paatros

Ook in 'Paatros' is er een verstoring van de gewone gang van zaken. Alle kinderen van de oude De Meester zijn ongehuwd gebleven. Als vader het heeft over zijn zonen Remi en Petrus, zegt hij Raami en Paatros, vandaar de titel, die verwijst naar de jongste zoon, even in de veertig. Die gaat iedere zondag met de trein naar Gent, al weet niemand wat hij daar doet. 

Dan verdwijnt Paatros voor enkele dagen en het hele dorp is in opschudding. Als Paatros weer thuiskomt, blijkt hij zijn tijd bij de vrouwen doorgebracht te hebben. En dan blijkt hij ook nog geen spijt te hebben. 

Tussen Leie en Schelde

De titel van de bundel verwijst naar de streek waar de verhalen zich afspreken. Wie op de kaart gaat zoeken zal echter een plaats als Sint-Cornelius-Ten-Hoven niet vinden. Men gaat er tegenwoordig van uit dat Buysse in zijn hoofd een bedevaart naar Machelen had, maar dat hij geen problemen met de rooms-katholieke kerk wilde en daarom de locatie vaag hield. De informatie daarover vond ik hier

In die tijd meanderde de Leie. Op de kaart is nog te zien hoe er 'losse' bochten in het landschap liggen. In het verhaal over de bedevaart beschrijft Buysse het landschap:

Voor hun voeten, in de diepte, lag daar plotseling de Leie, in kalme kronkelingen glinster-slingerend, door het groene land. Juist onder de kerk en het afdalend, met frissche lindekens beplante kerkhof maakte zij een bruske, breede bocht, en langs den oever lag daar 't andere gedeelte van het dorpje, met al zijn witte en groene en blauwe en roze huisjes als 't ware lachend zich weerspiegelend in het kalme, heldere water, terwijl wijd daar over heen de rijk-vruchtbare streek zich uitstrekte tot in het vaag-wegblauwende nevelverten, met breede groene en gouden vlakten van weiland en koren, met groote boerderijen omringd door boomengroepen als eilandjes in een zee, en nog meer kleine, witte en groene en roze huisjes overal verspreid, en om en om in het verschiet de spitse of ronde of stompe kerktorentjes der omliggende dorpen. Een zachte frischheid woei verkwikkend op de rivier, die hier en daar met haar grillige kronkelingen in den rijpen rijkdom van 't gewas verloren ging en er dan verder weer uit opdook, als 't ware in breede en lange plassen, glinester-spiegelend tusschen al dat goud en groen, onder den wolkeloos-blauwen zonnehemel. 

Voor hedendaagse lezers is dit misschien een wel erg uitgebreide beschrijving. Tussen het weergeven van de gebeurtenissen en de levendige dialogen, beschrijft Buysse verschillende keren de omgeving. In deze beschrijven laat Buysse merken hoe lief hem het landschap is. 

Over het algemeen zijn de beschrijvingen niet heel lang. Ze houden het verhaal niet op en je blijft met je gedachten bij de personen in het landschap of de personen die het landschap aanschouwen. 

De titels van de vroege verhalenbundels verwijzen allemaal naar de streek, de natuur, het seizoen: Uit Vlaanderen (1899), Te lande (1900), In de natuur (1905), Lente (1907). Alleen Van arme mensen (1901) is een uitzondering. 

Herhaald beeld

In het citaat worden grote boerderijen temidden van bomengroepen genoemd, 'als eilandjes in een zee'. 'Het roomwitte Koetje' begint met de beschrijving van het huisje van Cleve en daarbij wordt dezelfde vergelijking gebruikt:

Laag en klein onder een groepje hooge populieren, geelachtig-wit gekalkt, met groene vensterluikjes en rood pannendak, stond Cleve's huisje aan het kruispunt van vier blonde zandwegen, eenzaam midden in de wijde korenvelden....
Het lag er als een eilandje in volle zee. Effene, teer-groene zee in het voorjaar, als een meer zonder rimpelingen; grijs-groene zee vol deiningen en golven in de hooge, door den wind bewogen Juni-halmen; stil-brandend gele zee van rijpen rijkdom onder het felle zonneblauw de Juli- en Augustushemelen.... Omheen, als verre steile kusten, waren de donkere boomentransen van de horizontlijn. 

Buysse was er blijkbaar niet vies van een beeld twee keer te gebruiken. Over het algemeen vind ik Buysses stijl helder en visueel, maar de werkelijke kracht van zijn romans en verhalen zit hem in het psychologisch inzicht dat je krijgt in de figuren. Die figuren blijven je bij, of het nu de verzuurde zus van de pastoor is in Het ezelken (1910) of de man die bang is dat van zijn oom niet alleen de bezittingen geërfd heeft maar ook zijn aandoening ('t Bolleken - 1906). En uit deze bundel zullen we ons Sietje met de vier steunpilaren herinneren; Cleve, die zo graag een koetje wil; Liza, die zo ruw geconfronteerd wordt met de werkelijkheid; en Paatros, die zich niet conformeert aan de familie. 

Eerder las ik maar weinig verhalen van Buysse. Maar in mijn boekenkast staan, naast het Verzameld werk, bijvoorbeeld Stemmingen (1911), De twee pony's (1919) en Uit de bron (1922), dus ik kan nog even vooruit. 

Eerder schreef ik over:

dinsdag 15 oktober 2024

De vermoeide vorst (Kim Duchateau / Noël Slangen)


Het zal wel een afwijking zijn, maar ik volg de politiek in België. Afgelopen zondag was het daar weer spannend: gemeenteraadsverkiezingen. De leider van de N-VA (Nieuw-Vlaamse Alliantie), Bart De Wever, was de grote winnaar in Antwerpen en maakte zijn tocht door de menigte, met zijn vingers het V-teken makend, achter een standaard met een adelaar, die door zijn zoon gedragen werd. SPQA stond erop, wat doet denken aan het SPQR van de Romeinen, waarbij nu de R vervangen is door de A van Antwerpen. 

De speech van De Wever was misschien net wat minder geïnspireerd en minder enthousiast dan in juni, toen de opluchting groter was: het Vlaams Belang was kleiner gebleven dan verwacht. Dat De Wever de deur naar die partij stevig dicht had gehouden, had gewerkt. In Nederland zette Dilan Yeşilgöz de deur naar de PVV op een kier en de rampzalige gevolgen daarvan zijn bekend. 

De Wever

Mogelijk was De Wever afgelopen zondag vermoeid; hij heeft nogal wat op zijn bordje liggen. Zo was hij niet alleen lijsttrekker en kandidaat burgemeester voor Antwerpen, maar ook formateur voor een nieuw federaal parlement en dat is nog een hele klus. Die klus is voor het Vlaamse parlement al geklaard: er is een regering van N-VA, Vooruit (socialisten) en CD&V (christen-democraten), met twee keer zoveel vrouwelijke ministers als mannelijke. 

De Wever is de hoofdpersoon in een satirische strip, De vermoeide vorst, waarvoor politiek analist en columnist Noël Slangen de tekst leverde en Kim Duchateau (bekend van Esther Verkest) de tekeningen. De vorst is moe. Hij heeft al heel lang 'een afspraak met de geschiedenis' maar het komt er maar niet van. Gaat dat onafhankelijke Flandria er nog wel komen?

Conner Rousseau en Frank Vandenbroucke
Gelukkig is daar King Connah (Conner Rousseau, voorzitter van Vooruit), met wie hij mogelijk een verbond kan sluiten. Intussen wordt er buiten de muren van het kasteel geprotesteerd met mestkarren, aangevoerd door de gildemeesters Bruins (Jo Brouns) en Hildegard (Hilde Crevits), twee kopstukken van het CD&V, ministers in de nieuwe Vlaamse regering. 

Bedreigingen

Maar zij zijn niet de enige bedreiging. In het bos schuilen de Belangese barbaren (Vlaams Belang), die met een katapult een infiltrant in het paleis brengen: Dries van Kortenhoven (Dries Van Langenhoven, bekend van Schild & Vrienden). En dan is er ook nog het rode leger van Heden Houw (Raoul Hedebouw, PVDA). Dat bestormt uiteindelijk de poort met een stormram (met aan de voorkant de kop van Stalin). 

Dan zijn er nog de monsters in de kelder van het paleis, al houden die zich koest: Kinderopvangcrisius, Begrotingstekortos, Ineosus, Bushalafgeschaftus en de Chinese draak van Filipus De Winter. En natuurlijk het enorme gat in de begroting, waarin iemand zomaar kan verdwijnen. Vranke Theo (Theo Francken, N-VA) zit veilig opgesloten in de kerker. Ze hebben hem vast moeten ketenen omdat hij steeds de poort openzette voor de Belangese barbaren. 

De vorst heeft het maar moeilijk. En op King Connah kan hij ook al niet rekenen. Die heeft de wijnkelder ontdekt en is stomdronken. Een bezoek aan het café 't Hemelrijk in Sint-Niklaas, leidde indertijd tot het aftreden van Conner Rousseau, al is hij intussen weer helemaal terug. 

Delacroix

De Vrijheid leidt het volk

Er is wel hoop, op het laatste plaatje. Daar zien we degene die we in de werkelijkheid kennen als Filip, de koning van België, maar die in de strip een eclairbakker is. Deze koekebakker leidt samen met zijn dochter (prinses Elisabeth, hertogin van Brabant) het volk. De dochter, ontblote borst, zoals op het bekende schilderij van Delacroix, zwaait met een vlag met daarop een opgestoken middelvinger. 

Uiteindelijk blijkt de hele geschiedenis een nachtmerrie van de vermoeide vorst te zijn geweest, maar als de vorst wakker is, wacht op hem -Tadaa!- King Connah en kan het hele verhaal opnieuw beginnen. 


Vlaamse politiek

De vermoeide vorst is een heerlijke strip voor wie een beetje de Belgische en met name de Vlaamse politiek kent. Het gemiddelde Nederlandse publiek zal niet de doelgroep zijn. De kracht van de strip zit hem niet in een stevige verhaallijn, maar in de verwijzingen naar de werkelijkheid. 

Slangen neemt die Vlaamse politiek flink op de hak: Ben Weyts (voormalig minister van onderwijs, huidige Vlaamse minister van Begroting en Financiën, Vlaamse Rand, Onroerend erfgoed en Dierenwelzijn) is de nar; Jan Jambon (schildwacht Hesp, leider van de vorige Vlaamse regering) kan alleen maar dommig 'Dinges' zeggen; Melissa Depraetere (Vlaamse minister van Wonen, Energie en Klimaat, Toerisme en Jeugd, voorzitter van Vooruit toen Conner Rousseau niet beschikbaar was) is een baby; de leider van het CD&V, Sammy Mahdi, is opgesplitst in twee personen: de ridders Sammy Enerzijds en Sammy Anderzijds; Conner Rousseau is een enorme ijdeltuit.

(Nagenoeg) afwezig

Hoewel er meer dan tachtig Bekende Vlamingen te herkennen zijn, hebben niet alle politici de strip gehaald. Caroline Gennez (Vlaamse minister van Welzijn en Armoedebestrijding, Cultuur en Gelijke Kansen) ontbreekt bijvoorbeeld, evenals haar voorganger Wouter Beke (CD&V). Vincent van Quickenborne (Open VLD) wordt alleen in een terzijde genoemd: hij zou zo goed luchtfluit kunnen spelen. Als je niet weet waarnaar dat verwijst: google de naam van de minister in combinatie met 'plasincident' of 'luchtgitaar'. 

De Waalse politici (George-Louis Bouchez, Charles Michel, Elio Di Rupo, Paul Magnette, Laurette Onkelinx) spelen slecht zijdelings een rol. De nadruk ligt op de Vlamingen. 

Veel bekenden spelen een figurantenrol, zoals de comedians Alex Agnew, Jeroen Leenders en William Boeva en ook Herman Brusselmans, Bart Peeters, Kuifje, Lambik, Samson en Gert. Zelfs Hugo Claus wordt tot leven gewekt. Ook de beide scheppers van de strips krijgen een cameo. 

Achter in het album krijgen we als extraatje nog wat schetsen en een handig namenregister waarin de werkelijke namen staan van de mensen die geportretteerd zijn, in volgorde van verschijning. Daarmee kun je iedereen wel opsporen. Zo kende ik ik Liesbeth Homans (N-VA) niet. Ze blijkt drie maanden lang minister-president van de Vlaamse regering geweest te zijn. Ook Peter de Roover (raadsheer De Jatter) was mij onbekend, net als Els Van Doesburg (Dame Doeschburcht) en ik wist ook niet dat die twee een stel zijn. Maar vanaf nu zijn ze me bekend. 

Traditie

De vermoeide vorst staat in een traditie. Ik moest meteen denken aan Bij ons in het dorp (1977) van Peter van Straaten, dat verscheen in de tijd van Joop den Uyl, Dries van Agt en Hans Wiegel. In 1981 publiceerde Van Straaten De kruistocht van Dries de Betonne. Pest in 't paleis (1983) van Guido Van Meir en Jan Bosschaert noemt Noël Slangen als zijn voorbeeld. Die strip ken ik helaas niet. In 1986 verscheen Peter van Straaten De Janboel.

Het is mooi dat Slangen en Duchateau de politieke satire weer leven ingeblazen hebben. De vermoeide vorst is een vrolijke strip waarin politici te kijk worden gezet. Soms scherp, maar ten diepste vriendelijk. Niet voorkomen in deze strip lijkt me erger dan er een rol in spelen. Wie niet voorkomt in De vermoeide vorst doet er kennelijk niet toe. 

De vermoeide vorst is een fraai commentaar op de huidige Vlaamse politiek. En over een aantal jaren bladeren we de strip met vertedering door en halen herinneringen op aan de tijd toen Bart De Wever een vorst was, maar die onafhankelijkheid van Vlaanderen werd niks. Rousseau dacht dat hij koning was, maar hij was de enige die hem zo zag. Met Vlaams Belang wilde niemand samenwerken en die stormloop van de PVDA stelde uiteindelijk ook niet veel voor. Dat waren tijden!

vlnr: Theo Francken, Sammy Mahdi, Ben Weyts, Jan Jambon, Bart De Wever, Zuhal Demir, Peter De Roover, Conner Rousseau


maandag 14 oktober 2024

Lichter dan ik (Dido Michielsen)

Er is veel belangstelling voor de koloniale tijd, vooral voor het toenmalige Nederlands-Indië in de negentiende en de twintigste eeuw. Wie even zoekt, vindt de studies die er verschenen zijn. Een van de onderwerpen waarop de aandacht zich richt, is de njai. Een njai is een inlandse vrouw met wie een Nederlandse kolonist een relatie aangaat en bij wie hij vaak ook kinderen verwekt. Rechten hadden deze vrouwen meestal niet, al waren er ook wel Nederlanders die met een njai trouwden. 

In 2009 verscheen het boek De njai van Reggie Baay, dat nadrukkelijk aandacht vroeg voor deze vrouwen en die aandacht kwam er ook. Tien jaar later, in 2019 dus, publiceerde Dido Michielsen de roman Lichter dan ik, gebaseerd op het leven van de betovergrootmoeder van de auteur. In 2022 verscheen Engel en kinnari, een vervolg. Ik las Lichter dan ik en zag dat het de dertiende druk was, uit 2021. De roman is dus goed verkocht. 

Isah

In de roman staat het leven centraal van Isah, die opgroeit in de kraton, het vorstenverblijf in Djokja. Op een gegeven moment wordt ze zich ervan bewust dat niet iedereen gelijk is. Een van haar vriendinnetjes, Karsinah, blijkt een prinses en zij kan doen wat ze wil. Aan haar raakt Isah haar aapje kwijt, zonder dat ze dat kan voorkomen. 

Als Isah gedwongen dreigt te gaan worden tot een gearrangeerd huwelijk, loopt ze van huis weg. Ze is dan zestien jaar oud.  Ze trekt in bij een Nederlandse militair, Rudolph Gey van Pittius (Gey), die haar weliswaar niet slecht behandelt, maar ze blijft een bediende. Hij geeft haar de naam Isah; daarvoor heette ze Piranti. Ze krijgt van hem twee dochters, Pauline en Louisa.

Kindermeisje

Als Gey naar Nederland vertrekt om te trouwen, verliest Isah haar positie. Ze heeft niets waar ze op terug kan vallen. Wel probeert Gey het nog allemaal 'netjes' te regelen. De kinderen komen in huis bij een vriend, Arnaud, die ze erkent, maar ze krijgen wel een andere achternaam, zodat ze later niets van hem zullen erven. Isah kan bij Arnaud en zijn vrouw Lot in dienst komen als kindermeisje, op voorwaarde dat ze niet aan haar kinderen zal laten merken dat hun moeder is. 

Voor Isah is het schrijnend dat ze wel in de buurt van haar kinderen kan zijn, maar dat ze niet hun moeder kan zijn. De kinderen van Arnaud, en ook die van haarzelf, staan in huis in de hiërarchie boven Isah en als de kinderen ouder zijn, is er geen kindermeisje meer nodig en wordt Isah ontslagen. Zo verliest ze haar dochters uit het oog. 

Pas jaren later start ze de zoektocht naar haar kinderen, die dan al gehuwd zijn. 

Raamvertelling

Het verhaal van Isah is een raamvertelling: Isah zou haar levensverhaal in 1910 verteld hebben aan Tjanting Wiggers, een inlandse die met een Nederlander is getrouwd. Isah was toen de zestig al gepasseerd. In het eerste hoofdstuk, dat fungeert als een voorwoord, vertelt Tjanting hoe dat in zijn werk is gegaan. Dat is allemaal nogal schools opgeschreven. Je hebt niet het idee dat de roman al echt begonnen is. Het zou ook het voorwoord van een andersoortig boek kunnen zijn, dat non-fictief is. 

Die twee kanten blijven wel een beetje in de roman zitten. Dat is ook niet zo vreemd, want het leven van haar betovergrootmoeder zetten Dido Michielsen aan tot schrijven. Het is duidelijk dat ze met Lichter dan ik niet alleen het doel heeft om een goed verhaal te vertellen, maar ook om informatie te geven over de positie van een njai in de tweede helft van de negentiende eeuw en van de ontwikkelingen die er toen waren. Een voorbeeld daarvan is de opening van het Suezkanaal (1869).  Daardoor werd de route van Nederland naar Nederlands-Indië een stuk korter. Een van de gevolgen daarvan was dat er veel meer Nederlandse vrouwen naar de kolonie kwamen.

Wat kan Isah weten?

Maar we kijken wel het hele boek door de ogen van Isah en dan is het niet zo geloofwaardig dat die alle jaartallen en soms zelfs alle data paraat heeft. Ze weet precies haar geboortedatum, de datum van een grote aardbeving en van het zilveren kroningsfeest van koning Willem III. Als ze in Batavia is, weet ze vanaf wanneer de elektrische tram daar rijdt en als ze een standbeeld ziet, weet ze meteen wie er afgebeeld is. Op zulke momenten wordt Isah aan de kant geduwd door de schrijfster. 

We zitten in het hoofd van Isah en kennen dus haar gedachten en gevoelens. Dat betekent dat we ons goed kunnen inleven. Michielsen heeft ervoor gezorgd om zo'n beetje alles expliciet te maken, waardoor er weinig te raden overblijft. Daar lijdt de roman wel onder. 

Maar toch kreeg Lichter dan ik me wel te pakken. Michielsen legt goed uit hoe een koloniaal huishouden in die tijd georganiseerd was en vooral welke rol de njai daarin heeft. Isah is de moeder van kinderen van Gey, maar als er bezoek is, moet zij bij de deur blijven staan om te kunnen bedienen wanneer dat nodig is. Ze is hoofd van de huishouding, maar heeft eigenlijk geen enkel recht. Ze is volkomen afhankelijk van wat Gey beslist, haar positie is uiterst wankel. 

Als we dat met hedendaagse ogen bezien, zit daar veel onrechtvaardigheid in. Het is moeilijk voor te stellen dat het ooit vanzelfsprekend was om op die manier met mensen om te gaan. Michielsen vertelt alleen maar het verhaal en het pijnlijke van de positie van Isah is voor iedereen duidelijk. In die zin werkt de romanvorm uitstekend. Isah blijft je bij. 

Personages

Zij heeft een gelaagd karakter, want bij de andere personages minder het geval is. Het jeugdvriendinnetje Karsinah blijft heel lang alleen maar een kreng. Pas als zij gaat trouwen, krijgt ze ook iets tragisch mee. Lot, die met Arnaud getrouwd is, krijgt wel verschillende kanten mee, maar heel erg diep gaat dat allemaal niet. Misschien is dat ook niet zo erg: je concentreert je als lezer op Isah en op haar positie in de verschillende huishoudens (en in de maatschappij). 

Lichter dan ik is geen literaire toproman, maar het is een boek dat prettig leest en dat een goed beeld geeft van de positie van een njai. Het duurde even voordat ik me mee liet voeren door het verhaal, maar het personage Isah is goed getekend en zal me zeker bijblijven. 

Nawoord

Om het levensverhaal van Isah te completeren, schrijft Tjanting een nawoord dat gedateerd is 1919. Ze beschrijft daarin dat Isah in 1917 is overleden, op zevenenzestigjarige leeftijd. Tjanting wil het levensverhaal van Isah schrijven, voor dier nakomelingen. 

Als volbloed Javaanse bevind ik me in een vergelijkbare positie, alleen word ik gewaardeerd en zien zelfs mijn schoonzoons me als de Javaanse oermoeder, terwijl Isah onzichtbaar werd gemaakt. Daar moest ik iets aan doen. Ik bedacht dat er één manier is om de kans te vergroten dat Isahs nakomelingen hun eigen voorgeschiedenis ooit onder ogen krijgen: haar verhaal als boek laten publiceren. 

Hier klinkt de stem van de auteur wel erg door die van de verteller heen. Romantechnisch is dat een manco, maar het laat ook zien hoe noodzakelijk de auteur het vindt om deze geschiedenis te vertellen en als je het boek uit hebt, kun je je dat goed voorstellen. 


Eerder schreef ik over:
Het mooiste meisje aan boord (J.W. Beijerinck), waarin een njai een cruciale rol speelt. 

Misschien ben je ook geïnteresseerd in de bespreking van Reis naar het vaderland in de verte van Beb Vuyk. 

donderdag 10 oktober 2024

Jesse Owens, Miles and miles (Gradimir Smudja)



Een van de bekendste sporters uit de atletiekgeschiedenis is Jesse Owens (1913 - 1980). Hij verbeterde verschillende wereldrecords binnen een uur en won op de Olympische Spelen van 1936 vier gouden medailles (100 m, 200 m, 4 x 100 m, verspringen). Sommige van zijn records bleven jaren staan. 

Ook als je weinig van sport weet, ken je waarschijnlijk de naam Jesse Owens wel. Maar wat weet je verder van hem? Je kunt hem nu leren kennen door een strip waarin zijn leven verteld wordt, Jesse Owens, Miles and miles, door stripmaker Gradimir Smudja. Al eerder dook die in andere levens: Van Gogh, Mozart en Bob Dylan. 

Essej Snewo

De strip over Jesse Owens is licht van toon, wat vooral ook komt door de verteller, een banjospelende kat, die zich Essej Snewo noemt (Jesse Owens achterstevoren) en zich beschouwt als broertje van Jesse. Hij lijkt op een bard die het leven van een beroemd persoon bezingt. Tegelijkertijd is hij een soort engelbewaarder: als Jesse op jonge leeftijd door een slang gebeten is, verdrijft Essej de dood en Jesse geneest. 

Op deze manier haal je natuurlijk de fictie binnen de biografie. Maar een leven kan ook een goed verhaal zijn. Dat het jongetje Jesse in zijn jeugd vaak op de vlucht moest slaan voor een gans zal niets te maken hebben met zijn latere carrière als hardloper, maar als er in een biografie over verteld wordt, komt het wel in dat teken te staan. In hoeverre al die anekdotes uit de jeugd kloppen, is niet na te gaan. Zo lijkt het een nogal sterk verhaal dat hij ontsnapt zou zijn aan een krokodil, die in het water natuurlijk veel sneller is dan een mens. Maar in een goed verhaal past het wel. 

KKK

In Jesse Owens, Miles and miles krijgen we ook een beeld de zware omstandigheden waarin het gezin Owens verkeert. Het werk in de katoenplantages bijvoorbeeld, maar ook de activiteiten van de KKK, waarin nota bene een rechter een kwalijke rol speelt. In een rechtszaak tegen een verdachte van kleur, bestaat de hele jury uit mensen met witte puntmutsen op. Dat zal niet letterlijk zo gebeurd zijn, maar het maakt wel duidelijk dat je als verdachte geen enkele kans hebt. 

Jesse blijkt een uitzonderlijk talent te hebben, wat wordt onderkend door een man die hem gaat trainen. Op 25 mei 1935 doet Owens mee aan belangrijke wedstrijden, hoewel hij lichamelijke klachten heeft. In een uur tijd verbetert hij het record op de 100 yards, het verspringen, de 200 yards en de 220 yards horden. Of hij werkelijk vijf meter achter de startlijn begon, weet ik niet. Dat lijkt weer erg op een sterk verhaal.  In 1936 mag hij mee naar de Olympische Spelen.

In alles heeft hij het moeilijker dan de witte sporters, zowel qua budget als qua trainingsmogelijkheden. Bij overtocht per schip mag hij niet op het dek waar de andere sporters zijn. 

Olympische Spelen

Bij de Spelen in Berlijn sluit hij vriendschap met een concurrent, de Duitser Luz Long. De Spelen in 1936 werden ook gebruikt als propaganda voor het nazisme. Het zou voor Hitler mooi geweest zijn als uitsluitend arische sporters de medailles gewonnen zouden hebben, maar Owens gooide roet in het eten. Hitler en Goebbels worden door Smudja belachelijk gemaakt door de manier waarop ze afgebeeld zijn, wat ook voor andere nazimilitairen geldt: eigenlijk zijn het karikaturen. 

Het sprookje dat Hitler Owens geen hand wilde geven, komt gelukkig niet voor in de strip van Smudja. Hitler gaf aanvankelijk alleen de Duitse sporters een hand. Hij kreeg te horen dat hij alle sporters een hand moest geven of geen enkele. Toen koos hij voor het laatste. 

De elementen uit Owens jeugd komen terug op de Spelen als de onzichtbare Essej bijvoorbeeld een gans loslaat, waardoor Owens de gouden medaille voor verspringen behaalt. Dat is natuurlijk niet gebeurd, maar het verhaal wordt zo wel rond gemaakt. 

Terug in Amerika

Jesse Owens heeft in Berlijn zijn land vertegenwoordigd, maar in Amerika ontvangt Franklin D. Roosevelt alleen de witte atleten. Pas jaren later zou Gerald Ford Owens ontvangen en hem de Medal of Freedom toekennen. 

Na de Spelen heeft Owens nog meer dan veertig jaar geleefd. Dat wordt door Smudja vrij beknopt verteld. Hij geeft ons wel een inkijkje in het familieleven, maar de nadruk ligt op Owens als atleet. 

Wie Jesse Owens, Miles en miles leest, krijgt een aardige indruk van het leven van een iconische atleet. Het introduceren van een vertellende kat is een vondst. Die maakt het verhaal licht en zorgt er ook voor dat het swingt. Niet voor niets bestaat een jazzbandje louter uit katten. 

Essej Snewo is onzichtbaar, maar Hitler ziet hem wel. Dat komt goed uit, want Hitler is bijgelovig en dan is een zwarte kat een slecht voorteken. Op deze manier speelt Smudja met de werkelijkheid. 

Het tekenwerk van Smudja is dik in orde. De inkleuring is fraai, met weinig gebruik van wit, waardoor tekeningen vaak vrij 'vol' overkomen. De tekeningen staan mooi in dienst van het verhaal. 

Titel: Jesse Owens, Miles and miles
Tekst en tekeningen: Gradimir Smudja
Vertaling: Dieter Van Tilburgh
Uitgever: Silvester Strips
2024, 128 blz. € 34,95 (hardcover, stofomslag)

dinsdag 8 oktober 2024

Schatpakkers (Pieter Koolwijk)

Er is een tijd geweest dat ik de Kinderboekenweek geruisloos aan me voorbij liet gaan, maar de laatste jaren koop en leen ik geregeld een kinder- of jeugdboek en dan vind ik het ook leuk om het Kinderboekenweekgeschenk te lezen. De laatste acht jaren miste ik het maar een enkele keer. Een lijst met links naar de besprekingen plaats ik onderaan. 

Dit jaar schreef ik over De vuurman van Anton Quintana en over het prachtige Neem nooit een beste vriend van Erna Sassen. Intussen heb ik nog twee jeugdboeken ter lezing klaarliggen: van Tjibbe Veldkamp en Sjoerd Kuyper. 

Het geschenk voor de Kinderboekenweek is dit jaar geschreven door Pieter Koolwijk. Van hem besprak ik ooit Gozert (2020),  een grappig en tragisch boek. Goed gedaan. De twee vervolgdelen. Luna (2021) en Missie afbreken (2021) las ik dan weer niet. Maar Schatpakkers heb ik meteen gelezen. 

Sleutel kwijt

Nevin, een meisje uit groep zeven, wordt door haar vader naar buiten gestuurd, omdat ze te veel 'achter' schermen zit. Ze is daar boos over en neemt de autosleutel mee naar buiten, zodat haar vader niet naar het stadion kan. 

Ongelukkigerwijs belandt de sleutel in een putje en ze kan zien dat een blauw handje de sleutel pakt. 'Ooo... Schat!' hoort ze en weg is de sleutel. Gelukkig wil iemand haar helpen, Bec, een meisje uit groep 6. Bec weet heel veel van dieren en laat slakken over haar regenjas kruipen. Daar wordt ze mee gepest. Haar bijnaam is Bec Slakkendrek. 

Bec roept de hulp in van een zwijgzame jongen uit groep 8, Davy, die domme Davy wordt genoemd, maar die dat helemaal niet is. Samen met Nevin gaan ze naar een leegstaande fabriek, de 'scheldfabriek'. Daar blijken heel veel wonderlijke wezentjes te huizen. Het is maar de vraag of Nevin haar schat terugkrijgt. 

Schatpakkers is een leuk boek, dat lekker vlot leest. Je gaat gemakkelijk mee in het onwaarschijnlijke verhaal. Achteraf vraag je je wel af of die schatpakkers in de werkelijkheid van het verhaal bestaan of dat ze alleen in het hoofd van Nevin bestaan, maar op die vraag hoeft niet per se antwoord gegeven te worden.

Meeloper

Op de school van Nevin wordt nogal gepest. Nevin is niet de ergste pester, ze is een meeloper. De wezentjes doorzien haar en zeggen haar precies hoe ze is. Dat is nogal confronterend. 

De vrienden van Nevin zijn nauwelijks echte vrienden. Als je je aanpast, mag je meedoen, maar als je een fout maakt, word je uitgelachen. Bec en Davy helpen Nevin, ze durven hun eigen gang te gaan en trekken zich niet zoveel van anderen aan. Door hen leert Nevin zien hoezeer ze zichzelf in de andere groep geweld moet aandoen. 

In Schatpakkers komen verschillende onderwerpen aan de orde waar je een goed groepsgesprek over zou kunnen houden. Bijvoorbeeld over het feit dat Nevin veel gamet. Wat ze meemaakt in de scheldfabriek blijkt veel spannender te zijn dan wat ze in een game beleeft. Maar ook over wat vriendschap betekent of hoe het je kan lukken om jezelf te blijven kun je verder praten. 

Uiteindelijk liggen de boodschappen er misschien net te dik bovenop, waardoor het boekje ook iets prekerigs krijgt. Maar kinderen nemen dat misschien wel graag op de koop toe, want Schatpakkers is ook gewoon een lekker leesboek. 

Eerder schreef ik over:

2023 Ravi en de laatste magie

2022 Waanzinnige boomhutverhalen

2021 Tiril en de toverdrank

2020 De diamant van Banjarmasin

2019 Haaientanden

2018 De eilandenruzie

(2017 Kattensoep)

2016 Oorlog en vriendschap

maandag 7 oktober 2024

De wonderlijke avonturen van Meester Prikkebeen (Rodolphe Töpffer / Pieter-Paul Jansen)

Het eerste stripverhaal! Zo wordt Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen altijd genoemd. Het is een vertaling van Histoire de Monsieur Cryptogame (1845) van RodolpheTöpffer (1799 - 1846). Töpffer was een Zwitserse leraar, auteur en schilder, die wel beschouwd wordt als de eerste stripmaker. Dat klopt niet helemaal: al in 1808 maakte Willem Bilderdijk voor zijn zoontje de strip Hanenpoot.

Het duurde een tijdje voordat het boek over monsieur Cryptogame in het Nederlands verscheen, maar in 1858 was het dan zover. J.J.A. Goeverneur (1809 - 1899), die zich ook wel Jan de Rijmer noemde, zorgde voor de Nederlandse tekst. Goeverneur was niet alleen een bekend literator, maar hij schreef ook versjes voor kinderen. Regels als 'Toen onze Mop een Mopje was', 'In een groen, groen, groen, groen knollen-knollenland' en 'Roodborstje tikt tegen 't raam, tik tik tik' zullen bij een deel van de bevolking nog steeds min of meer bekend zijn. 


Cover van de eerste uitgave in het Nederlands

Töpffer vertelde het verhaal van monsieur Cryptogame in tekeningen. Onder de tekeningen schreef hij vrij korte teksten. Goeverneur maakte van die tekeningen en teksten een verhaal, verteld in strofen van zes regels. Daarbij bewerkte hij wel het verhaal. Hij liet een aantal tekeningen weg en greep ook in in het verhaal. 

Vlinderjacht

Bij Töpffer gaat het verhaal als volgt: monsieur Cryptogame is een verwoed vlinderverzamelaar en het liefst zit hij de hele dag met zijn netje achter vlinders aan. Maar zijn verloofde Elvire wil dat hij nu eens met haar gaat trouwen. Dat benauwt Cryptogame zo, dat hij vlucht. Hij wil naar Amerika. 

Elvire gaat hem echter achterna en dan volgen er dolle avonturen, waarbij Cryptogame een tijdje in het binnenste van een walvis verkeert en hij trouwt met Pieternel, van wie hij later weer gescheiden wordt, zodat hij denkt dat ze overleden is. Veel dwaze verwikkelingen waarover op lichte toon verhaald wordt. Uiteindelijk komt het goed. 


Bij Goeverneur wordt monsieur Cryptogame meester Prikkebeen en van de verloofde Elvire maakt hij Prikkebeens zus Ursul of Ursula. Dat is een vreemde ingreep en het is ook niet goed te zien waarom die nu nodig was. Het verhaal wordt er zeker gekunstelder door. Bij Töpffer blijft Cryptogame vluchten voor zijn verloofde, omdat hij niet met haar kan trouwen. Hij is immers in het geheim al getrouwd met Pieternel en hij kan niet met twee vrouwen trouwen. Dat deel van het verhaal moet aangepast worden, want zuster Ursula heeft immers helemaal niet de bedoeling om met Prikkebeen te trouwen. 

Advertentie in de Leeuwarder Courant van 14 juli 1865
Er wordt wel gezegd dat Goeverneur het boek gekuist heeft en dat hij geweld uit het boek gehaald heeft, maar dat laatste is zeker niet het geval. Er worden nog heel wat mensen opgehangen, bijvoorbeeld. Maar dat Ursula in de harem van een oosterse vorst terechtkomt heeft Goeverneur overgeslagen. 

Op de markt

In de zomer van 1865 kwam Reizen en avonturen van mijnheer Prikkebeen, in de versie van Goeverneur, in de handel. En het bleek goed te verkopen. Er staan enkele exemplaren in mijn kast, maar daar word ik niet veel wijzer van. In de ene wordt vermeld dat het de zesentwintigste druk betreft, maar niet in welk jaar het boek is uitgekomen. In Delpher vind ik dat de vijfentwintigste druk in 1978 verscheen. In het andere exemplaar in mijn boekenkast worden druk noch jaartal genoemd. 

Advertenties

Het boek kost vijftig cent en dat zal wel een schappelijke prijs zijn geweest. In een advertentie in de Leeuwarder Courant van 14 juli 1865 zijn de andere boeken die aangeboden worden allemaal duurder. 

Het nieuws van den dag, 12 juli 1877
Wie in Delpher gaat zoeken op 'mijnheer Prikkebeen' vindt in de negentiende eeuw vooral advertenties en die blijven van tijd tot verschijnen. Herdrukken zijn vaak wel duurder: ƒ 1,25 en ƒ 0,90. Er is blijkbaar steeds een markt voor het wonderlijke verhaal van Prikkebeen. 

Het verhaal zoals Goeverneur het vertelt, is geestig. Niet alleen door de verwikkelingen, maar ook door wat Goeverneur eraan toevoegt. Bijvoorbeeld in de laatste twee regels van deze strofe, onder een plaatje van Prikkebeen die net uit zijn bed is, slaapmuts nog op, nachthemd nog aan:

Vroeg, voor dag en dauw al staat
Hij weer voor zijn bed paraat,
Brommend: ''k Ben nieuwsgierig al, 
Want vandaag ik vangen zal.'-
Prikkebeen, ik raad je man,
Trek toch eerst je broek maar an!
Goeverneur maakt er ook een heel Nederlands verhaal van. Zo leest Prikkebeen de Haarlemmer Courant,
Leeuwarder Courant, 10 oktober 1882

drenkelingen worden opgepikt door het Rotterdamse schip Fortuin en als men aan land komt, wordt 'Wien Neêrlands bloed' gezongen. 

Niet voor niets noemde Goeverneur zich Jan de Rijmer: het verhaal is vaardig berijmd. Op metrum en rijm is weinig aan te merken. Daarbij maakte Goeverneur het zichzelf niet gemakkelijk. Hij gebruikt alleen mannelijk rijm, waardoor elke regel op een beklemtoonde lettergreep moet eindigen. Slechts een enkele keer ontbreekt er in een regel een lettergreep. Het verhaal leest vlot, de overgangen tussen de plaatjes zijn logisch. 

Zoals Goeverneur niet scrupuleus was in het ingrijpen in de tekst, neemt hij af en toe ook de vrijheid om de volgorde van de tekeningen wat aan te passen. 

Voor wie nieuwsgierig is geworden: de eerste uitgave in het Nederlands is digitaal in te zien.

Prikkebeen in de Top 40

Het verhaal van Prikkebeen werd door deze berijming bekend in Nederland. Boudewijn de Groot zong, samen met Elly Nieman, over Meester Prikkebeen. De tekst was geschreven door Lennaert Nijgh. Die laat Prikkebeen de dagen van december op zijn hoed prikken. In het verhaal van Töpffer prikt de hoofdpersoon vlinders op zijn hoek. In 1968 reikte het nummer tot de negentiende plaats in de Top 40. 

In 1973 scoorde Rob de Nijs een hit met 'Dag Zuster Ursula': 'Dag vader en dag moeder, dag zuster Ursula / Ik zie het hier niet zitten, ik ga naar Amerika.' De tekst is van Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh. Het nummer zal twaalf weken in de Top 40 staan, met als hoogste plaats nummer drie. Ook Prikkebeen wilde naar Amerika en hij hoopte daarbij af te komen van zijn zuster Ursula. 

Het Parool van 10 november 1979

Gerrit Komrij

In 1980 komt er een nieuwe Nederlandse uitgave van Prikkebeen, in de bewerking van Gerrit Komrij: De zonderlinge avonturen van Primus Prikkebeen. Het verhaal wordt strook voor strook voorgepubliceerd in Het Parool. 

Bij Goeverneur zijn de illustraties houtsneden, Komrij grijpt terug op de oorspronkelijke pentekeningen van Töpffer, maar snijdt de onderschriften weg. De tekst is niet verdeeld in sextetten, maar in strofen van vijf regels. 

Komrij zal veel lol beleefd hebben aan de bewerking. Die is speels en gaat ver in het experimenteren met enjambementen. Een enkel voorbeeld:

Prik gaat naar bed. Om elke boom
Ontwaart hij plots een astronom-
Isch aantal vlinders. In zijn droom
Bezit hij een gezichtsvermogen
Van soms wel achtendertig ogen. 
De absurde kanten van het Prikkebeenverhaal brengt Komrij duidelijk naar voren. Door herhalingen brengt hij samenhang aan. De volgende zin komt verschillende voor: 
'Het wemelt, ' denkt hij, 'hierbeneden
Van louter raadselachtigheden.'
En ook dit zinnetje komt een paar keer terug:
Opknopen, daar heeft de abbé
Een broertje dood aan. En de pee
Ook over in. 
Komrij vindt het leuk om hedendaagse elementen in te brengen. Elvire brengt Prikkebeen niet alleen een gloeiend hete thee, een warme grog en cognac, maar ook 'Een kopje dampend nescafé'. 


De uitgave van Komrij is in een wat groter formaat dan die van Goerverneur, zodat de tekeningen goed uitkomen. De tekst is op sommige plaatsen wat gewrongen, maar Komrij redt zich er meestal goed uit. Hier en daar is wel wat aan te merken. Zo laat hij Prikkebeen 'soms wel eens' een brief schrijven en in dezelfde strofe zit er antimetrie in het woord 'hemeltjelief'. Maar dat laatste is inhoudelijk te verantwoorden. 

Het Parool, 19 november 1979

Töpffer wil nog wel eens abrupt overstappen naar een volgende scène. Komrij zorgt er dan voor dat het verhaal goed te volgen is. Hij voegt dan uitleg toe:
Een storm brengt menigmaal de klad
In 't reisschema van een fregat.
Zo valt het te verklaren dat
Zij 't kaperschip uit Algerije
Vol ijspegels voorbij zien glijen. 

Pieter-Paul Jansen

Intussen is ook de uitgave van Komrij alweer vergeten, al zou de tekst volgens mij nog steeds meekunnen. Bij uitgeverij Personalia is er onlangs een compleet nieuwe uitgave uitgebracht, met een nieuwe berijming, door Pieter-Paul Jansen.

In de inleiding wordt korte metten gemaakt met de vorige uitgaven: de houtsneden bij Goeverneur zouden stijf zijn, wat nog wel meevalt, lijkt me. En Komrij gebruikte wel de originele tekeningen van Töpffer, maar zonder de onderschriften. In deze uitgave zijn die terug, zoals het hoort. 

Bovendien vinden we achterin een transcriptie van de Franse tekst, met een vertaling. Dat is prachtig. Nu kunnen we het originele verhaal van Töpffer lezen en zelf zien wat de bewerkers eraan hebben toegevoegd. De teksten van de Zwitser zijn nogal beknopt. Om er een echt verhaal van te maken, moet je zelf elementen toevoegen, wat bewerkers behoorlijk wat vrijheid geeft. De Franse uitgave kun je overigens hier inzien. 

Aardigheidjes

Bij de berijming heeft Jansen wat aardigheidjes: 'wat heel ziel- en treurig is'. Net als Komrij herhaalt hij zinnetjes, die als een soort running gag fungeren: 'Wordt hij alweer beter? Nee.' Ook hij maakt verbindingen met het heden:

Opwarming van het klimaat
Komt voor Prik en Dik te laat.

Sommige rijmen zijn goed gevonden en doen origineel aan:

Tussen haring, kabeljauw en
Al wat potvissen verstouwen. 

Of:
Hij merkt -help!- dat ze niet vies is
Van een huiselijke crisis. 

Dat is allemaal heel aardig, maar Jansens berijming schiet ook heel vaak tekort. Mogelijk komt dat mede doordat hij zich weinig ruimte gunt. Goeverneur vertelde zijn verhaal in strofen van zes regels, Komrij in die van vijf en Jansen heeft zich tot doel gesteld alles te vertellen in strofen van vier regels, kwatrijnen dus, waarvan de regels ook nog eens vrij kort zijn. Dat lukt niet altijd goed. Soms moet hij zo proppen, dat hij vervalt in een soort telegramstijl, die niet prettig leest. 

Moeite met het metrum

Jansen heeft op heel veel plekken moeite met het metrum. Al op de eerste pagina wisselt hij van verleden naar tegenwoordige tijd, zonder dat daar een andere noodzaak voor lijkt te zijn dan dat 'trouwt' nu eenmaal een lettergreep minder heeft dan 'trouwde'. Tot die noodgreep moet hij verschillende keren overgaan. 

Soms zondigt Jansen tegen het metrum, ook als dat gemakkelijk te verhelpen zou zijn. 

Zij wil Prik geprikkeld maken
Door zijn jaloersheid te raken. 
Hier had het woord 'jaloezie' het probleem opgelost. 
Hoe zij ook reanimeert
En haar stijve Prik masseert,
Hoeveel zorg zij ook biedt,
Komt hij alweer bij? Dus niet. 

Hier komt de derde regel een lettergreep tekort. Correct zou zijn: 'Hoeveel zorg zij hem ook biedt'. Of moet hier 'zorg' uitgesproken worden als 'zorreg'?

Stoplappen

Vaak werkt Jansen met opvulwoorden. In een van de citaten hierboven is 'help!' zo'n woord, al vind ik het daar niet storend. Op andere plaatsen doet het gebruik van dit soort woorden onmachtig aan:
Ursula springt -Hie-ie!", fel -
Van jaloersheid uit haar vel
Of:
In de rug, o, van die vis

En ook nog:
"Eh, dag zuster Ursula!"
"Wat een toestand, ja, ja, ja."

Storrem en dollek

Merkwaardig is dat sommige lettergrepen, of een lettergrepige woorden, (elk, storm, dolk, balk, kurk, hulp, warm, werk) gelezen moeten worden als tweelettergrepig om binnen het metrum te passen (ellek, storrem, dollek, ballek, kurrek, hullep, warrem, werrek). Van elk een regel met een voorbeeld:
Elk ding in elke vorm
Giert een storm hoogste klas
En mag met zijn dolk spelen
Oei, het gras is kurkdroog
Dik rent met zijn balk, want
Stukken stof voor hulpkreet
Nel houdt Mops goed warm vast
'k Heb gewerkt als een paard
De regels heb ik uit hun context gerukt en hebben onderling geen verband. 

Eigenaardigheden

Er zijn wel meer eigenaardigheden. Af en toe schrijft Jansen drie sterretjes, alsof hij zichzelf censureert " ('Gáf die *** een watjekouw!'). De noodzaak lijkt me niet aanwezig. Of is ook dat een makkelijke oplossing?

En dan heb ik het nog niet over een woord als 'kapselhaar' of dat Jansen 'rijk' laat rijmen op 'huwelijk', kinderen 'cum laude' laat leren, dat hij schrijft 'rechts de eenden' terwijl ze aan de linkerkant te zien zijn, of dat iemand een arm 'bemant' als hij een arm geeft.  

Kortom, de berijming van Jansen schiet op veel punten tekort. Hier was een strenge redacteur nodig geweest. Die had dan ook het voorwoord van Herman Roozen kunnen corrigeren. Daarin staat namelijk dat deze berijming gebaseerd is op 'de originele teksten van Goeverneur', wat juist niet het geval is. Het goede is dat Jansen juist teruggaat op de oorspronkelijke tekst van Töpffer. 

Tegenover deze uitgave van het verhaal van meester Prikkebeen sta ik wat ambivalent. Aan de ene kant is het mooi dat het verhaal beschikbaar is in een nieuwe uitgave in hardcove, dat de originele tekeningen met onderschrift gebruikt zijn en dat de Franse tekst getranscribeerd en vertaald is. Maar de berijming had beter overgelaten kunnen worden aan iemand die zich beter thuisvoelt in de poëzie. Hopelijk kan een nieuw publiek er een beetje doorheen lezen. 

Titel: De wonderlijke avonturen van Meester Prikkebeen
Tekst: Robert Janssen / Rodolphe Töpffer
Tekeningen: Rodolphe Töpffer
Uitgever: Personalia
2024, 120 blz. € 19,95 (hardcover)

donderdag 3 oktober 2024

De duistere orde, Jack Pott boek 6 (Willem Ritstier / Minck Oosterveer)

De tekenaar Minck Oosterveer (1961 - 2011) heeft vooral samengewerkt met scenarist Willem Ritstier. Het leverde series op als Zodiak en Nicky Saxx, die opnieuw worden uitgegeven, in kleur, en ook een deel van Storm, De banneling van Thoem (2011). De bedoeling was dat dat een serie zou worden, De kronieken van de buitenring. Door de plotselinge dood van Oosterveer is het bij dit ene deel gebleven. 

De serie Jack Pott is ook een product van het tweetal. Eerlijk gezegd kende ik de strip niet. Het is de eerste dagstrip die Oosterveer tekende, voor het Algemeen Dagblad. De verhalen zijn opnieuw uitgegeven door Uitgeverij Kippenvel in zes delen, hardcover, oblong. Daarvan las ik het laatste deel. Het verhaal, De duistere orde, verscheen van 7 augustus 1993 tot en met 17 maart 1994 in de krant. 

In de problemen

Jack Pott is een gokker, die naast zijn gokcapaciteiten niet zoveel bijzondere eigenschappen lijkt te hebben. Maar bang is hij niet en dat komt goed uit, want hij raakt nogal eens in moeilijkheden. 

In De duistere orde is hij bij het pokeren in de problemen gekomen, maar hij weet te ontkomen. Hij is een beetje slaperig, als hij in een auto over een verlaten weg rijdt. Ineens steekt er vrouw voor zijn auto over. Als hij haar in veiligheid wil brengen, wordt hij uitgeschakeld door twee monniken. Uiteindelijk kan hij nog net meegenomen worden door de motorrijdster Bjinkha.

Ze woont samen met haar vader, een arts. De twee vertellen dat het dorp, waarin nog geen driehonderd mensen wonen, beheerst wordt door een groep monniken. Niemand kan het dorp uit en vreemdelingen die in het dorp komen, overleven het niet. De dorpelingen worden in bedwang gehouden met dreiging van een ernstige ziekte, waarvoor het geneesmiddel alleen bij de monniken te verkrijgen is. 

Samen met Bjinkha gaat Jack Pott op onderzoek uit. Ze willen het klooster binnendringen om (de formule van) het geneesmiddel te ontfutselen. Of dat lukt, is te lezen in De duistere orde

Het verhaal met de monniken heeft wel een afronding, maar er wordt ook nog wat opengelaten, zodat er een nieuw avontuur zou kunnen beginnen. Daar is het niet meer van gekomen. Het Algemeen Dagblad wilde niet meer een dagelijkse vervolgstrip. Oosterveer en Ritstier begonnen daarna bij de Telegraaf met Zodiak en later Nicky Saxx. 

Interview

Dat vertelt Willem Ritstier in het interview dat voor in deze uitgave is opgenomen. Daarbij staat ook nog een extra tekening van Minck Oosterveer bij. Achterin krijgen we als extraatje enkele opnieuw getekende stroken. Oosterveer maakte die toen het verhaal uitkwam in albumvorm, in 1995, waarvan ook de covertekening in de uitgave van Kippenvel is opgenomen. 

Het scenario vertoont enkele onwaarschijnlijkheden. Zo is het niet zo geloofwaardig dat een beperkt groepje monniken ervoor kan zorgen dat niemand uit het dorp ontsnapt. Uiteindelijk weet je hoe het zit met de besmetting van het dorp, maar de vraag is of dat voor de hand ligt. Dat gaat alleen op als het complete dorp voor de watervoorziening afhankelijk is van de rivier. 

Eigenlijk zijn het kleinigheden, waar alleen kniesoren op letten. Tijdens het lezen laat je je meevoeren door het verhaal, dat spannend is. Ritstier moest ervoor zorgen dat er aan het eind van elke strook iets verteld wordt waardoor de lezer verder wil lezen. In het interview vertelt de scenarist dat hij tijdens het schrijven vaak nog niet wist hoe het verhaal af zou lopen. Dat kan tot losse eindjes leiden. 

Tekeningen

De tekeningen van Oosterveer zijn zoals we gewend zijn: met vrij forse, soepele lijn getekend. Hij hield niet van het tekenen van honden en katten en daarom zorgde Ritstier ervoor dat die er niet in voorkwamen. Oosterveer tekende graag aantrekkelijke vrouwen. Bjinkha is een sterke vrouw, mede bepalend voor het verloop van het verhaal. Vaak gaat ze losjes gekleed en zelfs als ze een mannenpij draagt, zijn haar benen goed zichtbaar. Vreemd genoeg zien we de mannenbenen niet, wat de vraag oproept of man en vrouw wel hetzelfde model pij dragen. 

Maar goed, dat is de voorkeur van Oosterveer, die nog meer de lichamelijkheid van vrouwen zou benadrukken in Zodiak, mede op verzoek van de Telegraaf.

Het oblongformaat waarin de strips zijn uitgegeven past uitstekend bij de krantenstrip. Op elke pagina staan twee stroken. De tekeningen komen goed uit en zijn groter dan ze oorspronkelijk in de krant waren. De uitvoering in zwart-wit werkt goed. Oosterveer werkt met aardig wat zwartvlakken zodat de afzonderlijke tekeningen 'gevuld' overkomen. 

De bladzijden zijn niet genummerd, wat niet gebruikelijk is, maar erg is het ook niet. 

Ik neem aan dat de strip niet opnieuw geletterd is. Dat betekent ook dat de oorspronkelijke fouten zijn blijven staan ('gejuigd', 'heeft overleeft') en ook in het interview staat een enkele niet kloppende zin: 'Opvallend detail zijn het diepe decolleté'.

Daar kun je over struikelen, maar belangrijker is dat Jack Pott weer in zijn geheel beschikbaar is. Het is mooi dat een uitgeverij dat project op zich heeft genomen. Met dit zesde deel is de serie compleet. De oplage is beperkt, dus wie alle zes de albums wil hebben, moet niet te lang wachten. 

Serie: Jack Pott
Deel 6: De duistere orde
Scenario: Willem Ritstier
Tekeningen: Minck Oosterveer
Uitgeverij: Kippenvel
2024, 108 blz. € 20,00 (hardcover)

woensdag 2 oktober 2024

De vuurman (Anton Quintana)


 Het leven hangt van toevalligheden aan elkaar. In de bundel Nu ik er nog ben beschrijft Dick Matena hoe Anton Quintana (1937 -  2007) met hem op de vuist gaat. Voordat ik dat las, had ik jaren niet aan Quintana gedacht. Vlak daarna zag ik diens jeugdboek De vuurman liggen. Ik nam het mee en las het. 

In 1982 las ik De bavianenkoning, waarmee Quintana de Gouden Griffel won. Een mooi boek over een jongen die opgroeit tussen de bavianen. Pas jaren later, mogelijk pas na de dood van de schrijver, las ik Het Boek van Bod Pa (1995), een van de beste jeugdboeken die ik ooit las. 

Bod Pa is een blinde, kleine man, maar ook een geweldige zwaardvechter. Hij wordt altijd vergezeld door een wolf en een raaf. Bod Pa wordt de leermeester van Perregrim, die sukkelt met zijn been. Prachtig weet Quintana een fascinerende wereld op te roepen, waarin veel geheimzinnig is, waarschijnlijk ook door de mysterieuze Bod Pa. In 2000 verscheen een vervolg, De hemelruiter, ook een goed boek, maar voor mijn gevoel haalt het het niet bij Het boek van Bod Pa. 

Buitenstaander

In alle boeken is de hoofdpersoon een buitenstaander, die zich moet bewijzen tegenover zijn omgeving. Dat zou zijn grond kunnen vinden in het leven van Quintana: hij heeft zijn vader nooit gekend, zijn moeder overleed toen hij tien jaar oud was, hij kampte met lichamelijk ongemak, ging zwerven door Europa en belandde nog een tijdje in Spanje in een gevangenis, nadat hij opgepakt was als landloper. Hij heeft een tijd lang een soort van rivaliteit ervaren met zijn tweelingbroer, André Kuyten. Die overleed in 1979. 

Bod Pa is een mentor voor Perregrim en in de vuurman is de vedelaar Dujardin dat voor Michiel van Geleen. Zo'n mentor zou je ook kunnen zien als een vervangende vader. Dujardin verklaart pas na verloop van tijd welke betrokkenheid hij heeft bij de dood van Michiels vader. 

Onvrede

Maar in het begin heeft Michiel nog niet veel te maken met Dujardin. Het is 1743 en in Zuid-Limburg heerst de honger. Veel regen, mislukkende oogst, broodprijzen die omhoog vliegen, veepest, een langdurige en strenge winter. Brandhout en turf zijn onbetaalbaar geworden en er is een verbod op sprokkelen. En dan zijn er ook nog overstromingen. Geen wonder dat er onvrede is. 

Er gaan verhalen over de nachtrijders, die later bokkenrijders genoemd zullen worden. Michiel krijgt zijdelings met hen te maken, nadat hij zijn baan van boerenknecht is kwijtgeraakt. Men biedt hem aan om mee te doen, maar hij meent dat het niets voor hem is. Hij wordt vuurman in de mijn. In een pas uitgehakte mijn moet hij naar binnen om het grauwgas te laten ontploffen, gevaarlijk werk. 

Als een brand

Later zal hij toch bij de nachtrijders komen, al is het eigenlijk tegen zijn zin. Uiteindelijk wordt hij zelfs de leider. Maar het aantal groeit zo sterk, dat hij er nauwelijks meer controle over heeft. Iemand zegt tegen hem:
Je hebt een bende gesticht zoals je een brand sticht. En nu begint het uit de hand te lopen. Nu komen de rijders van alle kanten, als vlammen die telkens ergens anders oplaaien. Vuurman was je in de mijn, vuurman ben je gebleven. Wie zal deze brand voor je blussen. Waar gaat het om, Michiel? Is het puur machtsvertoon? Wil je zo graag dat iedereen bang voor je is? 
De rijders zijn een soort Robin Hoods, die zich verzetten tegen degenen die de macht hebben. De rijken, de geestelijken, de bestuurders. Maar de sancties zijn zwaar en geregeld worden er nachtrijders terechtgesteld. Zeker sinds Dillenbourg, de beul van Aken, is gearriveerd. Vroeg of laat zal Michiel zo'n terechtstelling niet kunnen ontlopen. 

Ik zou Het boek van Bod Pa moeten herlezen om te beoordelen of De vuurman van hetzelfde niveau is. Ik vermoed dat het daar iets onder blijft, maar het is wel goed geschreven. Binnen enkele bladzijden ben je helemaal in de achttiende eeuw, in het zuiden van Limburg. En je leeft helemaal mee met Michiel, die eigenlijk niets met de bandieten te maken wil hebben, maar die uiteindelijk niet om de rol heen kan die hem wordt opgedrongen. 

Het boek is voor 12+ staat er op de rug. Voor jongere kinderen lijkt het me inderdaad niet geschikt. De zinnen zijn niet eenvoudig en het verhaal is bepaald niet lieflijk. De jonge lezer wordt geconfronteerd met het harde leven van toen. Een zoet of positief slot zit er ook niet in bij zo'n soort roman.

Underdogs

Quintana had oog voor de buitenstaander en dat is Michiel ook wel. Hij wijkt duidelijk af van de andere nachtrijders. Verder schrijft Quintana vaak over groepen die het minder getroffen hebben. Lang geleden las ik een interview met hem, waarin hij vertelde over de groep mensen die we toen 'indianen' noemden. Die hadden al zijn sympathie. Toen hij (als jongere?) over hen gelezen had, sloeg hij de hakken onder zijn schoenen uit. Als de indianen geen hakken onder hun schoeisels hadden, wilde hij dat ook niet. Het is het enige wat me uit dat interview is bijgebleven. Geen idee waar en wanneer ik het las. 

De nachtrijders behoren ook tot die onderliggende partij. Ze zijn de machtelozen, die uiteindelijk toch een zekere macht blijken te hebben. Maar voor hoelang? Op den duur trekken de machtigen aan het langste eind.  
'Mijn recht is recht,' zuchtte de schout, 'al is het zo krom als een spijker.'
Daardoor zijn die rijders voor de lezer sympathiek. Ze komen in opstand tegen het maatschappelijke onrecht en zelfs als ze daarbij over de schreef gaan, kun je daar wel enig begrip voor opbrengen. 

Prijzen

De vuurman kwam uit in 1987, tussen De bavianenkoning (1982) en Het boek van Bod Pa (1995) in. Het eerste boek werd bekroond met de Gouden Griffel, het laatste met De Woutertje Pieterseprijs en de Gouden Uil. In 1988 verscheen de tweede druk van De vuurman en in 1997 de derde, geheel herziene druk. Wat Quintana bij die druk gewijzigd heeft, is me onbekend, maar ik heb die derde druk gelezen. 

Het was prettig om weer eens wat van Quintana te lezen, een schrijver waar ik lang geen aandacht aan besteed heb. Ik ben ook wel nieuwsgierig geworden naar De vossenhater (1996) en naar Padjelanta (1973). Voorlopig heb ik nog heel veel andere boeken liggen waar ik ook zin in heb, maar Quintana is opnieuw in mijn belangstelling gekomen.