vrijdag 30 mei 2025

Uitverkoren. Hoe Nederland aan zijn zelfbeeld komt (Saskia Pieterse en Janneke Stegeman)

 
Dat typisch Hollands vingertje, 
daar gaat het weer omhoog. 
Met een parmantig slingertje 
onderstreept het het betoog. 
Zo begint een lied van Seth Gaaikema, jaren zeventig van de vorige eeuw. Het gaat over een typisch Nederlandse eigenschap: het belerend aan anderen uitleggen waarom zij het toch werkelijk fout hebben. Waar komt dat toch vandaan? Waarom vinden wij onszelf vrijer, toleranter, vooruitstrevender, verstandiger en wat niet al dan mensen in andere landen, dan andere culturen? In welke soepketel zijn wij ooit gevallen en waarmee zijn wij doordrenkt?

Daarover hebben zich Saskia Pieterse en Janneke Stegeman gebogen. De resultaten van hun zoektocht lees je in Uitverkoren, Hoe Nederland aan zijn zelfbeeld komt. 

Witheid

Voor hun onderzoek zijn de auteurs teruggegaan tot in de zeventiende eeuw. Ze laten zien hoe onze samenleving doortrokken was van Witheid. Wit heeft niet alleen te maken met wat we vroeger 'blank' noemden, maar met een wereldbeeld waarin de Europese mens centraal staat en tot norm is gemaakt. Bovendien was er een machtspositie, waarbij dat Witte wereldbeeld opgelegd kon worden aan anderen. De samenleving was (en is) daarvan doortrokken, wat bijvoorbeeld blijkt uit de geschiedschrijving of uit hoe bij ons een wereldkaart eruitziet. Eurocentrisme is overal terug te vinden.

Dat heeft Witheid een soort vanzelfsprekendheid gegeven, waarvan mensen het al lastig vinden als het bevraagd wordt en als mensen vragen om je er bewust van te zijn dat wat voor jou een gegeven is, voor anderen pijnlijk kan zijn. Dat het zelfs uitgesproken racistisch en excluderend is. 

Over het kolonialisme en Nederlands niet bepaald fraaie rol daarin is al veel geschreven. Toch is er bij velen nog een soort trots op dat koloniale verleden. Zelfs in 2006 nog riep de toenmalige premier, Jan-Peter Balkenende, op tot een hernieuwde 'VOC-mentaliteit'. 

Calvinisme

In Uitverkoren wijzen Pieterse en Stegeman op een verband met het calvinisme. In de zeventiende eeuw waren de calvinisten in de minderheid. J.J. Woltjer kwam in 1994 (De plaats van de calvinisten in de Nederlandse samenleving, De zeventiende eeuw, jrg. 10) tot de conclusie dat in 1620 hooguit eenvijfde van de Nederlandse bevolking daartoe gerekend kan worden. Maar de invloed kan toch groot geweest zijn. 

Pieterse en Stegeman voeren heel wat bronnen aan. Aanvankelijk geven ze veel aandacht aan de opvattingen van de predikant Godefridus Udemans (1581 - 1649), maar even later blijkt hij maar een van de velen is die zich op een soortgelijke manier uitlieten.

Wat waren de opvattingen van de calvinisten? De auteurs bespreken per hoofdstuk een eigenschap die op 'de Nederlander' wordt geplakt: vrij, tolerant, uitverkoren, welvarend, verlicht en democratisch. Daarbij lopen ze ook door de tijd, van de zeventiende eeuw tot aan Abraham Kuyper (1837 - 1920). 

Protestantisme en kolonialisme blijken met elkaar verbonden, evenals protestantse suprematie en Witte suprematie. Als je vindt dat heidenen bekeerd moeten worden, ga je er al van uit dat jouw geloof het ware is. 

Vrijheid

Vrijheid stond hoog in het vaandel geschreven van de Republiek in de zeventiende eeuw. Hoe is dan toch kolonialisme en slavernij ooit te verontschuldigen geweest? Er werd betoogd dat Nederland een taak had te verrichten en dat het kolonialisme ook ten gunste van de gekoloniseerden kwam. Al was het natuurlijk wel een ander slag mensen, een ander 'ras'. Zelfs als ze zich bekeerden tot het christendom. Udemans:
Nochtans beken ik dat, als zij al bekeerd zijn, er iets in de natuur van de Indianen is wat walgelijk is voor onze Natie, te weten haar aangeboren zwarigheid [zondigheid] en vuilheid, zodat de kinderen die uit zulke vrouwen voortkomen geen rechte Nederlanders zijn, maar Mestiezen, en lijkend op gele Moren. 
Binnen het calvinisme was er wel kritiek op de slavernij (bijvoorbeeld door de predikanten Smytegeld en Hondius), maar het betreft hier uitzonderingen. Hondius was bovendien niet tegen slavernij, maar tegen hoe de Nederlanders daarmee omgingen. 

Het begrip slavernij werd ook geestelijk gebruikt. Mensen die zich nog niet bekeerd hebben, de heidenen, zijn slaaf van de zonde. Dat is een kijk vanuit protestantse suprematie, die gemakkelijk raciale trekken krijgt en tot Witte suprematie wordt. 

Tolerantie

Dat tolerantie gepredikt wordt, is ook verbonden met het geloof. Joden moeten bijvoorbeeld toegelaten worden tot de Republiek, want hun bekering kan alleen maar tot stand komen als ze in aanraking komen met de ware religie. De auteurs verwijzen hierbij naar Hugo de Groot, van wie ik eigenlijk (op het verhaal van de boekenkist na) alleen maar wist dat hij zich met het zeerecht beziggehouden. 

Tolerantie gaat altijd uit van hiërarchie. De dominante groep kan tolerant zijn voor groepen die minder macht hebben. De calvinistische minderheid baseerde haar plek boven aan de hiërarchie op de overtuiging dat zij de ware religie beleed. 
Het werk van theologen als Hoornbeeck droeg zo bij aan de opvatting dat de niet-christelijke, niet-Europese mens minderwaardig was. Een tegenstelling tussen ware religie en lagere vormen van religie zoals afgoderij en vormen van 'heidendom' speelde in dat proces een belangrijke rol - en stond nooit los van fysieke, etnische en culturele kenmerken. 

Uitverkoren

In het Oude Testament, de Joodse Bijbel, is het volk Israël het uitverkoren volk. Maar de Joden hebben het verbruid en eigenlijk is Nederland het geestelijke Israël. In mijn jeugd heb ik predikanten wel over de band tussen God, Nederland en Oranje (een drievoudig snoer dat niet licht verbroken wordt) horen preken. 

Pieterse en Stegeman laten zien dat de opvattingen van de calvinisten zich niet alleen uitstrekten tot de joodse godsdienst, maar ook tot de Joden als groep. Gisbertus Voetius (1599 - 1676):
de Joden [zijn] de ellendige slaven van hebzucht, lust, gulzigheid, trots, leugens, onrechtvaardigheid, haat, afgunst en wraak, en al hun rechtschapenheid is niets anders dan een vleselijke ijver, een afschuwelijke hypocrisie; al hun zogenaamde goede werken zijn blinkende zonden; hun geloof, religie en vroomheid is enkel doen-alsof en een masker voor blindheid, trouweloosheid, atheïsme en epicurisme, afvalligheid, magie en bijgeloof, godslastering, haat tegen God, vleselijke, slaafse aanbidding. 

Welvaart

Geld verdienen was niet vies in de ogen van de calvinisten, maar je materiële belangen moeten wel de geestelijke dienen. Met dat in het achterhoofd is het niet verwonderlijk dat er nu een stroming is die het welvaartsevangelie verkondigt: als je maar het goede geloof hebt, zal het je ook materieel goed gaan. 

Jan Pieterszoon Coen was niet alleen bezig met het veiligstellen van economische belangen (bijvoorbeeld met het gewelddadig overnemen van het gezag op de Banda-eilanden). Hij stond ook een christelijke volksplanting voor, waarbij het christelijke gezin model stond. Ook aan de slavernij ligt een soort gezinsmodel ten grondslag, waarbij de slavenmeester als 'vader' fungeerde. 

Verlichting

In de loop van de tijd verandert er wel het een en ander. De orthodoxie verliest in de loop van de achttiende eeuw aan invloed. Dat wil niet zeggen dat Nederland zich niet meer ziet als een uitverkoren natie, maar dat de gedachte van superioriteit nu meer gebaseerd worden op een verlicht protestantisme. Verlichte protestanten zouden meer dan anderen beschikken over het vermogen tot democratisch zelfbestuur. 

Ook nadat in 1848 in Nederland de grondwet is ingevoerd, blijven de bestaande verhoudingen in stand. De 'inboorlingen' worden opgenomen in het Nederlandse huisgezin, maar wel als kind, dat natuurlijk opgevoed moet worden en nog niets te zeggen heeft. Pieterse en Stegeman:
We zien de verlichting vaak als de doorbraak van de overtuiging dat alle mensen gelijk zijn. Wie kritisch kijkt ziet iets anders. Juist de progressieve ontwikkelingen in die periode maakten het mogelijk om protestantse en Witte superioriteit schokbestendig de moderniteit in te tillen. In staat tot zelfbewustzijn en daarom universaliteit waren onder de streep alleen Europese protestanten. 
In het laatste hoofdstuk, 'Democratisch' is er veel aandacht voor Abraham Kuyper en zijn kijk op kolonialisme en de positie van de Joden. Racisme en antisemitisme worden ontkend, maar blijken wel degelijk aanwezig. 

Seculier

En nu? Nederland is een seculier land, maar men grijpt nog steeds terug op de 'joods-christelijke cultuur'. Het zelfbeeld van Nederland noemen Pieterse en Stegeman 'chronisch positief'. De overtuiging dat wij verder zijn dan andere landen is een protestantse erfenis. We dachten al eeuwen geleden zo, toen gebaseerd op de gedachte dat 'wij' het ware geloof hadden. Nu gaat het niet meer om het geloof, maar de superioriteitsgedachte is gebleven. Anderen die nog niet zo ver zijn als wij, krijgen te maken met ons typisch Hollands vingertje. 

Saskia Pieterse en Janneke Stegeman leggen in Uitverkoren bloot hoe enkele structuren in onze maatschappij in de loop der eeuwen ingesleten zijn en dat het calvinisme daarbij een bepalende factor is geweest. Hoe die opvattingen van een minderheid zo breed ingang hebben gevonden, zou nog een keer duidelijk gemaakt moeten worden. Ook kun je je afvragen in hoeverre andere invloeden bepalend zijn geweest, maar dat valt misschien niet binnen het bestek van dit  boek. 

Duwtje naar bewustwording

Ik denk dat Uitverkoren vooral belangrijk is als duwtje naar bewustwording. Wat zo diep ingeslepen is in onze samenleving, zal ook invloed hebben op ons, ook als we dat niet weten of niet willen. Als we daarop gewezen worden, kan ons dat helpen zicht te krijgen op hoe we zijn, als maatschappij en als individu. 

Pieterse en Stegeman laten zien dat mensen als Frits Bolkestein, Paul Scheffer en Mark Rutte de islam buiten Europese cultuur plaatsen of die zelfs als bedreiging daarvan zien en dat islamofobie (als je dat zo moet noemen) ook een raciale dimensie heeft:
We hebben in dit boek laten zien dat racisme nooit exclusief over het lichaam gaat, en dat religie juist wel steeds een rol speelde in de racialisering van lichamen. Wie inzicht heeft in die geschiedenis ziet dat 'ras' altijd óók, religie, cultuur, geografie, taal en meer omvatte. 
Ik ben bepaald geen historicus en ik kan niet beoordelen in hoeverre Pieterse en Stegeman doorschieten. Mogelijk doen ze dat, maar de vraag is of dat erg is, als dat tot gevolg heeft dat we serieus aan het denken worden gezet over de maatschappij waarin we leven en over hoe die zo geworden is. En natuurlijk over onszelf. 

donderdag 29 mei 2025

Afgestoft: Biotoop (Lenze L. Bouwers)

Poëzie! Deze keer een recensie uit de eerste jaargang van Bloknoot, toen het blad nog een eenmansonderneming was van Dirk Zwart. Later zouden Tjerk de Reus, René van Loenen, Jac. Schaeffer en ik in de redactie gevraagd worden. In nummer 3 (november 1992) recenseerde ik Biotoop van Lenze L. Bouwers. 

In 1985 had Bouwers de bundel Rondelen gepubliceerd, gevolgd door nog enkele bundels met rondelen en ook wel sonnetten, als mijn geheugen me niet bedriegt. Hij dichtte vaardig, maar ik had de indruk dat hij ook wel snel tevreden was en dat met wat meer aandacht de gedichten beter hadden gekund. 

Het nummer van Bloknoot bevat gedichten van Guillaume van der Graft, René van Loenen en van Lenze L. Bouwers. Verder is er een stuk van Michiel van Diggelen over Henk van Randwijk, van Henk van der Ent over Kopland en Dirk Zwart schrijft over Multatuli als godloochenaar en hij werpt de vraag op of 'christen-auteurs' miskend worden. 

Bloknoot blijkt wel heel erg een mannenwereldje. Er is een stuk van Elisabeth Schaeffer en een recensie van een bundel van Inge Lievaart, maar de rest is geschreven door en over mannen. Daar reken ik voor het gemak ook Marieke Jonkman bij, een pseudoniem van Henk van der Ent. 


Het raspaard wit en jij erop

Strakke versvormen, zoals rondelen en sonnetten, vragen behoorlijk wat van de techniek van de dichter. Die moet niet alleen een gedicht schrijven dat voldoet aan de eisen die de vorm stelt, maar hij moet er ook nog voor zorgen dat de lezer niet meer kan zien hoeveel moeite hem dat gekost heeft. De vorm moet vanzelfsprekend lijken en dat betekent dat hij niet overdreven veel aandacht mag vragen. Bij een lichaam mag het geraamte ook niet aan de buitenkant zitten.

Een dichter als Lenze Bouwers zal zich dat allemaal wel bewust zijn. Hij bedient zich al bundels lang van strakke vormen en ook zijn laatste bundel, Biotoop, vormt wat dat betreft geen uitzondering. 

Dat Bouwers weet hoe hij een strakke vorm minder hoekig moet krijgen, blijkt uit de manier waarop hij het rijm hanteert. Hij gebruikt dat consequent, maar door de vele enjambementen dringt het zich absoluut niet op.

Ook het metrum masseert hij wat weg, door het niet altijd even streng toe te passen. Een kwaadwillende lezer zal suggereren dat Bouwers slordig is of het technisch vermogen mist om het metrum consequent vol te houden en misschien heeft die lezer zelfs gelijk. Belangrijker lijkt me dat Bouwers over het algemeen zinnen schrijft (of ze nu metrisch zijn of niet) waarvan het ritme redelijk natuurlijk is. 

Maar soms is in de gedichten nog duidelijk te zien dat Bouwers heeft moeten worstelen met de vorm. Dan schrijft hij zinnen waarin de woorden een vreemde volgorde hebben ('De droomwereld uit haalt hem de zoemtoon'; 'maar raden kunnen onderdanen'). Hij gebruikt opvulwoorden als hij een lettergreep tekort komt ('Ja, wespen steken, honingbijen zoemen'; 'ja, en twijfel vreet in, is een gezwel') of hij gebruikt elisies als hij een lettergreep over heeft ('nijv're', 'n Ordinaire oorkruiper', 't brutale koor'). 

Dat doet nogal gekunsteld aan en dat is meteen van mijn belangrijkste bezwaren tegen veel van Bouwers' gedichten. Te vaak bezondigt hij zich aan krullendraaierij. Hij schrijft dan gezochte samenstellingen als 'fruitmandvitamines', 'oerwoudvechten' of 'openhaardvuurvlammentongentaal'. Een zwembroek noemt hij een 'schaambroekje' en als hij in een wachtkamer zit en het niet erg vindt om te wachten, noemt hij dat: 'De drift om aan de beurt te zijn is naar Rustoord verbannen'. Een zin als 'Voor therapeuten is de koning klant' is alleen om de woordspeling geschreven, vrees ik, evenals zulke regels: 'Wie veel verwacht kan niet oneindig gaan / op zoek naar muren, ligplaats, olielamp.' De woordspeling is hier: in verwachting zijn - veel verwachten, maar wat er letterlijk staat, is onzin. Waarom kan iemand die veel verwacht niet doorgaan met zoeken? Iemand die weinig verwacht zal juist eerder het zoeken staken. 


Wie nauwkeurig leest, zal bij Bouwers vaak slordige formuleringen aantreffen. 'Voor draagkracht ben ik als aardewerk broos' bijvoorbeeld. Bouwers bedoelt: ik ben broos als aardewerk en heb (dus) weinig draagkracht, maar 'ik ben broos voor draagkracht' is natuurlijk geen correct Nederlands. Het lijkt me dat zo'n taalfout voortkomt uit een gebrek aan concentratie, evenals zinsneden als 'een zojuist geposte brief, nog ongeopend', of 'drie lange dagen post'. Met zulke formuleringen had de dichter nog wel even mogen oerwoudvechten. 

Ook vind ik dat Bouwers te veel praat over dingen die hij moet laten zien. 't Wapperende openluchtbedrijf / nodigde me stil, te stil uit; beklemmend.' En: 'Ik praat tot de zwoele / stemming me eenzaam maakt.' De beklemming en de eenzaamheid moeten duidelijk worden uit wat de dichter laat zien, hij moet ze niet expliciet hoeven noemen. 

De gedichten waarin Bouwers concreet is, visueler schrijft, zijn dan ook meteen een stuk beter. Ik citeer 'Chemotherapie':

Je draagt een cap alsof je met de paarden
uit rijden gaat de zware lucht van dennen
in, op ruiterpaden in cadans rennen
blijft tot je afgemat voelt: hier, mijn aarde.

Maar je maatpyjamajas zonder tinten
is veel te luchtig voor vocht, felle wind
of zonnesteek. Het thermopeen bevindt
zich waar de ruimte groeit door blauwe linten. 

Je ziet de zwarte voerman op de bok. 
Je weet het raspaard wit en jij erop. 

De tweede strofe van dit gedicht is wat slapjes, met die 'maatpyjamajas' die dan ook nog te luchtig is voor zonnesteek, en met die thermopane, die het verkeerde geslacht heeft en fout gespeld is. Maar wat in de eerste strofe staat, zie je voor je en vooral de slotstrofe is heel beeldend. De dreiging van de zwarte voerman wordt geheel opgeheven door het bevrijdende witte raspaard. De vitaliteit die uit de slotzin spreekt, schuilt niet in de formulering, maar wordt veroorzaakt door het beeld dat de eerste strofe opgeroepen heeft. Daarbij komt, dat dit gedicht authentiek aandoet; je proeft de betrokkenheid van de dichter. 

Juist die betrokkenheid mis ik in veel gedichten in Biotoop. Bouwers dicht over van alles en nog wat en ik heb het idee dat hij een gedichtenbakker is die uit allerlei situaties wel een gedicht weet te maken op zijn routine. Dat kan best een aardig, maar nooit een goed gedicht worden. De basis van alle goede poëzie is altijd echtheid en die ontbreekt helaas nogal eens in deze bundel. 

woensdag 28 mei 2025

De spiegel van ons verdriet (Christian de Metter)

De omslagtekening van De spiegel van ons verdriet, van Christian de Metter, had me meteen te pakken: op de voorgrond een kraai op een paal. Je ziet hoe de nagels zich in het hout gezet hebben. Een kraai is altijd omineus: de dood kan niet ver zijn. Op de achtergrond een file. Auto's, maar ook een paard-en-wagen. Duidelijk is dat we ons op het platteland bevinden en dat het al van een tijd terug moet zijn. Ik moest meteen denken aan vluchtelingen en dat riep weer de gedachte op aan Storm in juni van Emmanuel Moyot. De vlucht bij De Metter lijkt een beetje sloom te gaan; van jachtigheid is geen sprake. Gelaten trekken de mensen weg. 

De achtergrondkleuren zijn geel, oranje en rood. Je ziet de weerschijn van het rood ook op de kraai. Dat zal wel brand zijn. Gecombineerd met de stoet vluchters roept het beeld al gauw de gedachte aan oorlog op, zonder dat die expliciet getoond wordt. Nog voor ik De spiegel van ons verdriet had geopend, was ik al geïntrigeerd. 

Louise

Van Christian de Metter las ik eerder twee andere boeken, net als dit gemaakt naar romans van Pierre Lemaitre. Ze begonnen met de Eerste Wereldoorlog en bewogen zich langzaam richting de Tweede. Dit boek, het derde van de serie, begint in 1940, aan de vooravond van WO II. Op de eerste tekening weerklinkt een schot en daarna wordt er een kreet geslaakt. In het donker rent een naakte vrouw in paniek de straat op. Ze wordt opgenomen in een ziekenhuis en blijkt Louise Belmont te heten en een onderwijzeres te zijn. 

Ze werkt in het weekend in een café-restaurant en ze is met een van de vaste gasten, dokter Thirion, meegegaan naar een hotelkamer en hij heeft zich voor haar ogen een kogel door het hoofd gejaagd. Daar blijkt een hele geschiedenis achter te zitten en Louise gaat die uitzoeken. 

Soldaten en een oplichter

Intussen staat de oorlog op uitbreken en we maken kennis met een groep soldaten in Fort Mayenberg, ergens aan de Maginotlinie. Een van hen is Raoul Landrade, die een rol zal gaan spelen in de zoektocht van Louise. 

Daarnaast maken we kennis met een charmante oplichter, die steeds in andere gedaante verschijnt: piloot, advocaat, priester. Een rechercheur, vlak voor zijn pensioen, Lecann, is hem op het spoor. Als de oorlog eenmaal uitgebroken is, komen in de chaos daarvan de levens van deze personen samen. 

Rustig tempo

Christian de Metter vertelt het verhaal in een rustig tempo. Dat werkt goed, zeker tegen de achtergrond van de gebeurtenissen die vol van onrust zijn. Het gaat niet om de spanning en zeker niet om het spektakel. De spiegel van ons verdriet draait om de mensen, die in de chaos hun weg moeten zien te vinden. Het zijn bepaald geen helden en Raoul Landrade heeft zeker onsympathieke trekjes. Maar dat zorgt er wel voor dat je het idee hebt dat je met echte mensen van doen hebt. 

Aan de ene kant heb je de geschiedenis: het uitbreken van de oorlog, mensen die voor het front uit vluchten. Maar in die geschiedenis zijn er mensen, met hun knulligheid, hun doortraptheid, maar ook met hun menselijkheid, hun hulpvaardigheid. En ieder heeft zijn eigen leven, dat hij zo goed mogelijk op orde tracht te houden of te krijgen en dat is al lastig genoeg. 

Donker en licht

Er is veel donkerte in De spiegel van ons verdriet. Als je door het boek bladert, zie je hoe donker veel van de tekeningen zijn ingekleurd. Het verhaal speelt zich af in een donkere tijd en dat de oorlog hard is en gruwelijk kan zijn, komt zeker ook in het verhaal terug. Toch is het geen somber verhaal. Het kwaad waart rond, maar het goede steekt ook overal de kop op en dat met een zekere vanzelfsprekendheid. Louise neemt bijvoorbeeld de zorg op zich van kinderen wier moeder is omgekomen. Daar hoeft ze eigenlijk niet over na te denken. 

Na het lezen blijft je niet de ellende bij, maar juist het positieve, dat er ook of juist in moeilijke tijden is. 

Titel: De spiegel van ons verdriet
Tekst en tekeningen: Christian de Metter
naar een roman van Pierre Lemaitre
Uitgever: Scratch Books
Vertaling: Toon Dohmen
2025, 180 blz. € 29,95 (hardcover)

Eerder schreef ik over:


dinsdag 27 mei 2025

Afgestoft: Bunkers bouwen (René Stoute)

Weer een oude recensie opgeduikeld. Deze stond in de vijftiende jaargang van 't Kofschip, nummer vier (september/oktober 1987). Nog geen dertig was ik toen. Ik voel de tijd fluiten door mijn haren. 

In dat blad stond ook nog een mini-recensie die ik schreef over een roman van Bert Decorte. Daar hoort een heel verhaal bij; dat zal ik nog een keer vertellen. Ik recenseerde verder De geur van de durian van Peter Andriesse. Dat stuk zal ook nog een keer met je delen. 

Verder: een interview met Frans Depeuter door Els van Gelder. Ik schreef er met potlood bij: 'aardig, vooral de tweede helft'. Over een essay over Ferdinand Vercnocke was ik blijkbaar minder te spreken: 'flut'.

Mijn eigen recensie valt me na zoveel jaar niet mee. Frikkerig, zelfingenomen misschien, met overdreven uitroepen als 'hoe flauw!' en 'hoe fout'. Dan deel ik ook nog een dikke onvoldoende uit. En dan dat pietepeurterige over een beknopte bijzin die niet helemaal gelukt is. Dat is eigenlijk gezeur. Maar goed, toen vond ik dat soort dingen blijkbaar belangrijk. 

Wel vond ik het leuk om terug te denken aan het werk van René Stoute (1950 - 2000), die later Renate Stoute heette. Bunkers bouwen was het eerste werk dat ik van hem las. Later las ik ook het debuut, Op de rug van vuile zwanen, dat veel bekender is geworden. Voor zover ik het kan beoordelen is het werk van Stoute in de mist verdwenen, wat toch jammer is. 

Gevangenisverhalen

In een bespreking van een boek van René Stoute begint de bespreker meestal met te vertellen dat Stoute debuteerde in 1982 met Op de rug van vuile zwanen. De bespreker vertelt vervolgens dat het boek toen nogal wat aandacht trok, omdat het zich afspeelt aan de zelfkant van de maatschappij, in de onderwereld, en dat dat een milieu is dat Stoute 'van binnenuit' kent; dat hij druggebruiker was en af en toe in de gevangenis belandde. 

Hoe lang besprekers hun Stoute-stukken nog op deze manier zullen blijven beginnen, weet ik niet. Toegevend aan mijn gemakzucht, doe ik gretig met hen mee, zoals u merkt. 

Intussen heeft René Stoute al zijn vierde boek geschreven, de verhalenbundel Bunkers bouwen. Het is trouwens het eerste dat ik van hem lees. 

Bunkers bouwen bevat zes verhalen, die alle min of meer met de gevangenis te maken hebben. Vier verhalen spelen zich geheel binnen de gevangenismuren af, in de overige twee komen ex-gevangenen voor. Laat ik er maar meteen bij vertellen dat die twee verhalen veruit de slechtste zijn. 

'Het ongenoegen van Carlos P.' wekte ook mijn ongenoegen. Wat een ongelooflijk gezeur! het verhaal bestaat gedeeltelijk uit een gefingeerd interview, waarin de verteller zijn mening over het functioneren van de hulpverlening aan harddruggebruikers kan ventileren. Dat mag best van mij, hoor, als er maar een beetje een acceptabel verhaal van gemaakt wordt. Dat is niet gebeurd. Het is een bijna eindeloos gelamenteer en gepreek, dat werkelijk niets weg heeft van een gestructureerd verhaal. 

'Werklust' is niet veel beter. Het gaat over een ex-gevangene, die een baantje aangenomen heeft bij een bedrijf dat 'vaak in het nieuws (is) wegens onfrisse praktijken in Derde Wereldlanden'. Hij doet zijn werk met veel tegenzin en daar komt bij, dat zijn vriendin ('zij') niet altijd tijd voor hem heeft. Ach, ach. 

Ook bij dit verhaal val ik over de slechte compositie. Het verhaal wordt aardig chronologisch verteld, maar er staat één flashback in van bijna vijf pagina's. Dat is behoorlijk lang voor een verhaal van maar zeventien bladzijden. Het verhaal komt hierdoor scheef te hangen, vind ik. Verder is het verhaal plotloos; zo vlak, dat het op werkelijk geen enkel moment boeit. 


'De hobbyclub' leest wat prettiger, er zit wat meer vaart in. Het speelt zich af in het Huis van Bewaring, waar regelmatig 'handvaardigheidstherapie' wordt gegeven. Op een dag komt het bericht dat deze therapie verzorgd zal gaan worden door studentes. Het idee dat er vrouwen zullen komen, verstoort de rust in de gevangenis. Een andere spanningsveroorzaker is de 'ontuchter' Kodak, die geminacht wordt door zijn lotgenoten. Stoute bouwt in dit verhaal de spanning aardig op, maar net als het leuk wordt, raffelt hij het snel af. O nachtkaars!

Zo, het ergste hebben we wel gehad. 'Blues voor Joshua' is weliswaar geen bijzonder goed verhaal, maar slecht vind ik het ook niet. Een neger stelt zich kandidaat voor de gedetineerdencommissie en voert een heuse verkiezingscampagne. Tegen alle verwachtingen in, wordt niet hij, maar een Chinees gekozen. Ieder denkt aan fraude door de directie. Dat is het verhaal en het wordt niet onaardig verteld. 

Nu wordt het onderhand tijd om mijn loftrompet uit het foedraal te halen, want de overige verhalen ('Warme chocolademelk' en 'Bunkers bouwen') vind ik -traraa!- echt een heel stuk beter. 

'Warme chocolademelk' vertelt ons over de gevangene meneer Padrie. (Ik moet toegeven dat ik het verhaal niet helemaal begrijp, maar dat vind ik niet zo erg). Meneer Padrie zit in de gevangenis en hij heeft last van geheugenverlies. Zo kan hij zich niet herinneren of hij zich opgegeven heeft voor de kerkdienst, of of hij 's ochtends wel op de luchtplaats geweest is. Maar af en toe komen er toch zomaar beelden uit het verleden bij hem op. Harmonische, warme beelden uit zijn vroegste jeugd en minder plezierige beelden, waarin er sprake is van 'transport'. 

Ik weet niet of het door het geheugenverlies komt, maar meneer Padrie heeft heel vaak een gevoel van desoriëntatie. Hij voelt zich nog het best als het stil is en als hij het besef heeft, dat hij in zijn omgeving thuishoort. Als het slecht gaat, als hij gespannen is, verkrampt hij, wat hij vooral merkt in zijn nek. 

Mooi sober en toch gedetailleerd vertelt Stoute ons wat meneer Padrie allemaal in de gevangenis meemaakt en hoe hij daarop reageert. Zoals ik al schreef, helemaal duidelijk is meneer Padrie niet voor mij, maar misschien is dat ook wel de bedoeling van Stoute en misschien boeit het verhaal mij juist daardoor wel. Het slot van het verhaal - niet echt een plot, maar ik verklap het toch niet - vind ik goed. Hier wordt schrijven over leed nu eens geen zieligdoenerij, wat in andere verhalen soms wel het geval is. 

Ook mooi vind ik het titelverhaal. Het is geschreven in een vorm die ik moeilijk benoemen kan. Stoute noemt het een dagboek, maar ook 'een brief die nooit geadresseerd zal worden'. 

De ik-figuur leeft in de gevangenis. Zo'n gevangenis is vergelijkbaar met een bunker, maar de titel heeft een diepere betekenis. In de gevangenis probeert de ik-figuur een gelijkmatig leven te leiden; anders gezegd: vrede te vinden. Daarvoor moet hij zich afsluiten voor de wereld buiten de gevangenis. Daartegen moet hij zich wapenen, bunkers bouwen. Buiten de gevangenis is het oorlog, daar zijn de elementen die de vrede verstoren. 

Het is voor de ik-figuur dan ook een ramp, als hij merkt dat hij dreigt ontslagen te worden uit de gevangenis. Hij moet de maatschappij in. Weg vrede! De structuur van dit verhaal is behoorlijk hecht. Hoeveel verhaallijnen er ook zijn, ze staan alle in dienst van het thema. Zo worden de onderlinge ruzies getekend als verstoringen van de vrede, het verhaal over de gevangene die met geweld in vrijheid moet worden gesteld laat de vijandigheid van de buitenwereld zien, en van de bibliothecaris, meneer Liem, wordt verteld: 'Hij is leeg, hij is thuis, het is goed zo.' Meneer Liem heeft de vrede blijkbaar gevonden; hij leeft in een volmaakte bunker. 

Twee goede verhalen, wegen die op tegen een stel slechte? Misschien. Ik ben in ieder geval blij dat ik ze gelezen heb. Toch krijgt de bundel als geheel van mij een dikke onvoldoende. 

Die onvoldoende wordt mede veroorzaakt door Stoutes stijl, die af en toe werkelijk een verschrikking is: 'De zotheid hier draagt een andere jas, een met in elke zak een bom, benevens vinnige scheutjes haat en ander voedsel voor het varken van de waanzin, dat nooit voldaan is en eeuwig blijft wroeten.' Beeld op beeld op beeld. Bovendien zijn de beelden gezocht en te divers om zo snel na elkaar gebruikt te worden. 

Of: 'Door de film van uw keuze in te vullen (...) zal de film met de meeste stemmen worden vertoond' Er staat dat de film zélf invult en dat zal wel niet de bedoeling zijn. Maar dan nog: als 'de film van uw keuze' niet ingevuld wordt, wordt dan 'de film met de meeste stemmen' niet vertoond? Welke dan?

Het is natuurlijk een beetje flauw van me om zo uitgebreid op twee dingetjes in te gaan, maar ze zijn werkelijk niet de enige. Celdeuren staan 'los' (blz. 65), een 'betonnen monster wiens(!) uren wankelen' (blz. 69); hoe fout! 'De briljante jongemannen knepen en passant even in de bereidwilige damesbillen alsof het zo hoorde, omdat in sommige milieus carrière en derrière nu eenmaal samengaan.' Hoe flauw!

Dat Stoute soms slecht schrijft, is wel duidelijk. Maar ik ben er ook van overtuigd dat hij beter kan. Ik wacht op een bundel met enkel verhalen van het niveau van 'Bunkers bouwen' en 'Warme chocolademelk'. 

maandag 26 mei 2025

19|91 (Tom Rijpert)

Mijn keuze voor sommige boeken kan ik moeilijk verklaren. Van sommige weet ik al bij voorbaat dat ik ze wil gaan lezen (de nieuwe Connie Palmen, bijvoorbeeld), wat overigens niet wil zeggen dat dat dan ook daadwerkelijk gebeurt, en voor andere lijk ik gedachteloos te kiezen. 

Van tijd tot tijd lees ik een jeugdboek. Omdat er heel veel goede Nederlandse jeugdboeken zijn en ook omdat het lezen van die boeken meer als ontspanning aanvoelt dan het lezen van veel andere boeken. Van die boeken geniet ik ook, maar er zit ook een element van 'werk' in. 

Over het meeste wat ik lees, schrijf ik hier, maar als mijn schrijven erg ver achter gaat lopen op mijn lezen, sla ik er wel eens eentje over. Zo heb ik nooit geschreven over het jeugdboek Films die nergens draaien van Yorick Goldewijk. Goed boek, trouwens. 

Op de stapel 'Nog te lezen' ligt Oevers van Ludwig Volbeda. Ik kocht het tegelijk met 19|91 van Tom Rijpert. Ik vermoed dat ik net het interview met Rijpert in De Grote Vriendelijke Podcast had gehoord toen ik de boekwinkel in stapte en dat ik het boek daarom heb gekocht. Geen spijt van gehad. 

Titel

Het lukt me niet de titel goed te noteren: de tweede negen moet eigenlijk in spiegelbeeld afgedrukt worden, zodat 91 het spiegelbeeld vormt van 19. Ik zal het dus eenvoudigweg hebben het over 19/91. 

19/91 is vooral een spannend boek. Als je je mee wilt laten slepen door een verhaal, dan is dit boek zeker een aanrader. De hoofdpersoon is het meisje Basha Berkel, dat net klaar is met groep 8 en na de vakantie zal beginnen in het voortgezet onderwijs. Eerst heeft ze nog een zomerkamp op Terschelling, waar ze weinig zin in heeft. 

Spiegelkinderen

Gelukkig ontmoet ze al snel een eigenwijs jongetje met een brilletje, Tibbe. We schrijven 2002, een spiegeljaar, net als 1991, het geboortejaar van Basha en Tibbe. Basha is ook nog geboren op 2 februari en Tibbe op 8 augustus. Ze zijn spiegelkinderen. 

Dat hele spiegelgedoe nam ik in het begin van het boek op de koop toe. Het deed me in de verte denken aan De torens van februari van Tonke Dragt, waarin 29 februari een belangrijke rol speelt. 

In 1991 is er, op het kamp op Terschelling een jongen verdwenen. Basha en Tibbe gaan op onderzoek uit en ze halen heel wat boven water: er blijken nog inscripties te vinden te zijn, het vogelwachtershuisje blijkt meer te bevatten dan je zou denken en er lopen meer mensen rond die indertijd de verdwijning van de jongen meegemaakt hebben dan ze dachten. 

Moord?

Ze komen steeds dichter bij een oplossing. Betreft het hier een moord? Is er wat meer aan de hand? Om dat te weten te komen, moet je 19/91 lezen. 

Bij De torens van februari was ik helemaal mee in de opzet van het boek en ook wat betreft de geheimzinnigheid. Bij 19/91 is de speurtocht spannend en het verhaal zit echt goed in elkaar, maar het hele gedoe met het spiegelen (en later dat met het al dan niet voortgaan van de tijd) beviel me iets minder, al is het wel nodig voor de ontknoping. Eigenlijk was het speuren van de kinderen me al interessant genoeg. 

Net noemde ik het al dan niet voortgaan van de tijd. Dat deed me tijdens het lezen denken aan de graphic novels van Marcel Ruijters, waarvan ik onlangs Alles hangt samen besprak. Daar is het altijd 1913. 

Veel van de inhoud van 19/91 moet ik onbesproken laten, omdat ik niets wil verklappen. Het boek is voor een belangrijk deel de ontraadseling van een mysterie. Of het oplossen van een misdaad. 

Proloog

Het boek begint met een proloog, waar Tibbe in zijn eentje de tijd aftelt. Nog even en hij moet iemand van de leiding wekken. 

Tik, tik, tik. Dertig seconden nog. Was het zijn schuld geweest? dacht hij voor de zoveelste keer. Als hij nooit over de zaak van de verdwenen jongen was begonnen, waren Basha en hij ook nooit hun onderzoek gestart. Maar die jongen was al elf jaar vermist! Tibbe had toch ook niet kunnen weten dat het zo zou aflopen? Het was een totaal onrealistisch verhaal... Hij gleed van het podium en sloop de zaal uit. De schrammen op zijn benen deden nog steeds pijn. 

Hij wekt inderdaad de leidster:

'Wakker worden,' fluisterde hij dicht bij haar oor. 'Wakker worden en niet schrikken. Ik moet je wat vertellen...' Hij slikte moeizaam. 'Het is weer gebeurd.'

En dan pas krijg je het verhaal van Basha, op de boot naar Terschelling en alles wat daarna volgt. De proloog zakt een beetje weg uit je geheugen, tot bijna het eind van het boek, als je beseft dat gebeurd is wat al aangekondigd was. 

Zoals gezegd: 19/91 is ongemeen spannend, maar het is ook het verhaal van een meisje dat zich wat ongemakkelijk voelt en dat straks wel naar het voortgezet onderwijs moet. Hoe redt ze zich daar nou weer! En van een andere jongen, een beetje een pestkop, moeilijk voor de leiding, de andere kinderen en voor zichzelf. Uiteindelijk blijkt hij natuurlijk niet zo'n rotzak te zijn. En van de kleine Tibbe, die een beetje op een kikker lijkt en die met zijn eigenwijsheid meteen je hart verovert.  

De zeven sleutels

Hiervoor heeft Rijpert  De zeven sleutels geschreven. Een boek dat zo dik is, dat het in twee delen is verschenen: Het pad van de roverkoning en Voorbij de val. Zeven poorten, met zeven sleutels. Elke poort heeft een bewaker en Kobold zal ze allemaal moeten verslaan als hij bij de schat van de Roverkoning wil komen. Dat zal ook best spannend zijn. 

Lees dus gerust iets van Tom Rijpert. Of van andere jeugdboekenschrijvers, want er is veel moois op dat gebied. Hieronder neem ik wat links op naar stukjes die ik daarover eerder schreef. Daar zit vast wat voor je tussen. Ik wil in ieder geval nog wat meer van Lydia Rood lezen en ik heb ook al eens in mijn hand gestaan met Mot en de metaalvissers van Sanne Rooseboom. En ook van oudere jeugdboeken heb ik nog heel wat op mijn lijsjte staan, zoals Lawines razen van An Rutgers van der Loeff. Keus genoeg. 

Enkele andere jeugdboeken waarover ik schreef:
Krekel (Annet Schaap)
Zonder titel (Erna Sassen)
De grote vloed (Sjoerd Kuyper)
De vuurman (Anton Quintana)
Lepelsnijder (Marjolijn Hof)
De tunnel (Anna Woltz)

vrijdag 23 mei 2025

In de witte stilte (Alie van Wijhe - Smeding)

In het huis van de literatuur zijn vele kamers. Sommige zijn ruim en bezoek loopt er in en uit, maar er zijn ook stoffige achterkamertjes waar bijna nooit iemand komt. In een van die kamertjes vinden we het werk van Alie van Wijhe - Smeding (1890 - 1938). Wie?

Nieuwe Hoornsche Courant, 24 mei 1927
Eerlijk gezegd had ik een half jaar geleden geen enkel boek van Alie Smeding kunnen noemen. Ik zal haar naam wel eens gehoord of gelezen hebben, Ter Braak zal haar werk mogelijk tot de damesromans gerekend hebben. Maar Smeding was een productief schrijfster wier werk bepaald niet onopgemerkt bleef. Op de pagina die op Wikipedia aan haar gewijd is, staat dat haar boeken 'vaak taboes bevatten, wat tot diverse rellen leidde. Dit zorgde er uiteindelijk voor dat ze van Enkhuizen naar Rotterdam verhuisde.'

In Enkhuizen was ze opgegroeid en ze heeft die omgeving ook als setting van enkele boeken gekozen. Ze schreef dan over het stadsleven van Enkhuizen of over het vissersleven. Haar vader is kompasmaker en heeft een zaak in scheepsbenodigdheden. In de huiskamer van het gezin zitten geregeld vissers die hun verhalen vertellen. 

'Een onzeedelijke roman'

In 1927 publiceert ze De zondaar, een roman in twee delen (samen 730 bladzijden) en dat veroorzaakt opschudding. Boerenzoon Dirk Hartsen vertrekt uit zijn dorpje Stompetoren in de Schermer en gaat als leraar naar Amsterdam. 

Een ongelukkig huwelijk, een zondige relatie met een dienstmeisje, prostitutie, abortus en voorbehoedsmiddelen zijn enkele ingrediënten van dit onverbloemd opgeschreven verhaal.

Dat lees ik in een artikel van Peter Smit op de site van het Westfries genootschap. Ophef, verontwaardiging, kritiek. Zelfs zoveel dat Du Perron erover schrijft in zijn 'Ballade der polderlandsche onrustige kapoenen'. En uitgeverij Nijgh en Van Ditmar brengt een boekje uit met de reacties op de roman, Wat de pers zegt van ‘De Zondaar’. Peter Smit citeert uit de recensies:

‘Het geheele boek is geschreven met een vrijzinnigheid, die voor zoover wij ons herinneren, geen weerga heeft in onze litteratuur’, ‘Zelfs in het eerste en verreweg minst brutale gedeelte van haar roman maakt Alie Smeding noodeloos gebruik van ruwe woorden in verhaal en dialoog’, ‘Een onrustbarende roman’ en ‘Een onzeedelijke roman’. Zelfs het woord ‘pornographie’valt hier en daar.

De Hollandsche Revue, jrg. 32 (1927), nr. 13

trouwfoto
Dat boek had ik eigenlijk wel willen lezen, denk ik dan en die gedachte heb ik bij meer van wat ik over de boeken van Smeding lees, zoals Sterke webben (1922), De ontmoetingen van Rieuwertje Brand (1929) of Naakte waarheid (1932). Maar die heb ik allemaal niet gelezen. Ik las In de witte stilte (1930). 

In 1928 trouwt Alie Smeding met dominee Van Wijhe, die in het gedoe rondom De zondaar het voor haar heeft opgenomen. Ze verhuist met hem naar Nieuwveen en later naar Vught. Ze sterft, nog maar 47 jaar oud, na het ondergaan van een operatie in het Protestantsch Ziekenhuis in 's-Hertogenbosch. 

In de witte stilte

Nu naar In de witte stilte, een boekje met twee verhalen, 'Als de zon weer schijnt...' en 'Zijn oude plaats'. Na De zondaar heeft Smeding flink doorgeschreven: Het prinsesje van het groene eiland (toneelstuk, 1927), Tijne van Hilletje (1928), De ontmoetingen van Rieuwertje Brand (1929), De domineesvrouw van Blankenheim (1930) en Grillige schaduwen (verhalen die al een tijd terug geschreven waren, 1930). En In de witte stilte dus. 

Eerlijk gezegd ben ik meer onder de indruk van wat ik over Van Wijhe-Smeding heb gelezen dan over deze verhalen. Het eerste verhaal gaat over de oude Barta, die kampt met armoede. De dominee en de ouderling komen nog op huisbezoek, maar ze maken niet direct een liefdevolle indruk. De tekening van het harde leven van Barta deed me wel denken aan passages in het werk van Cyriel Buysse. Je leeft ontegenzeggelijk met Barta mee. Aan het eind van het verhaal is er een wending die me iets te zoetig overkomt. De slotzin: 'En toen begon Barta Krikke's Kerstfeest al'. 

Het tweede verhaal gaat over een echtpaar op leeftijd, Jentien en Reulef. Riekent woont bij hen in, maar hij verlaat het echtpaar en gaat zijn eigen weg. Ook dit verhaal eindigt weer goed. Het wordt een soort verloren-zoon-verhaal. Sfeer scheppen kan Wijhe-Smeding wel en ze kan de beklemming ook goed weergeven, maar uiteindelijk zijn deze verhalen zoetsappiger dan ik verwachtte. De tekening van de dominee en ouderling zal in 1930 misschien niet bij iedereen goed gevallen zijn, maar uiteindelijk komt het met de hoofdpersonen goed. Uiteindelijk zijn het brave verhalen. 

Ik denk dat ik gewoon meer van deze auteur moet lezen. Ze staat te boek als een schrijfster die in haar werk best wat durfde, maar de boeken waaruit dat blijkt,  heb ik nog tegoed. Als ik ze tegenkom, zal ik ze zeker gaan lezen. 

donderdag 22 mei 2025

Afgestoft: Joannes Reddingius (1873-1944)

Voor het blad Liter heb ik een tijdje artikelen geschreven met het kopje 'Onder het stof'. Ik vroeg daarin aandacht voor vergeten dichters als Niek Verhaagen, Willem Brandt, Martien Beversluis, Justus de Harduwijn, H.W.J.M. Keuls. Ik dacht dat ik al verschilende van die stukken op Bunt Blogt geplaatst had, maar een snelle zoekactie leverde alleen stuk over Willem Brand op. Ik zal die andere bijdragen ook nog een keer plaatsen. 

Deze keer wordt dat het artikel over Joannes Reddingius. Hij is (net als Keuls) begraven in Bennekom. Dat is bij mij om de hoek, maar ik ben nooit op zoek geweest naar zijn graf. Dat zou ik toch eens moeten doen. Als het er nog is. 

Ik besteedde aandacht aan Reddingius in Liter nummer 40, december 2005. Ook alweer bijna twintig jaar geleden dus - de tijd vliegt. Als illustratie zal ik een foto van de achterkant van die Liter plaatsen. Wat er met de voorkant gebeurd is, weet ik niet, maar die is behoorlijk gevlekt. 

In het nummer van Liter verder nog gedichten van Nina Werkman en Koos Geerds, een artikel over Bob Dylan en dagboekfragmenten van Gerrit Kamphuis. En meer natuurlijk. 


Onder het stof 2

Joannes Reddingius (Deurne 1873 - Bennekom 1944)

Hoe lag ik eens op kille legerstee
in 't hol vertrek der pastorij te schreien,
verlaten kind dat luistren dee en dee
naar heksen in hun dans van razernijen. 

Zij zwierden door de lucht, omhoog, benee, 
gier-gillend en zich beukend op de zijen,
schrikwezens die hun lange bezems rijen,
die wijken voor geen stamelwoord of bee.

Stijf de ogen toe zo leefde 't kind in dromen
en zag de monsters door de schoorsteen gluren
en wenken wie al zwenkend kwamen nader. 

Maar plots'ling wist hij dat niet een kon komen,
daar naast hem, enig sieraad van de muren, 
hing het portret van zijn gestorven vader. 
Joannes Reddingius was pas twee jaar oud, toen zijn vader, predikant in Deurne, overleed. Een jaar later trok het gezin uit de pastorie. Veel kan Joannes zich dus niet van zijn vader herinnerd hebben. Later zal hij in een sonnet beschrijven hoe hij zijn vader aan de piano zag zitten, maar de vraag is of dat werkelijk gebaseerd is op een herinnering. Het sonnet droeg hij op aan zijn vijf jaar oudere zus, de zangeres Aaltje Noorderwier-Reddingius. Zij zou later beroemd worden als Bachvertolkster en nauw samenwerken met Joannes, die toen een concertbureau had. 

Als we ervan uitgaan dat 'ik' in bovenstaand gedicht Reddingius is, kan hij niet ouder geweest zijn dan drie jaar, toen hij bang en eenzaam in bed lag. Daarna woonde hij immers niet meer in een 'pastorij'.

Aan het begin van het gedicht is het jongetje bang en eenzaam, maar aan het eind weet hij zich veilig. Zo'n wending is kenmerkend voor veel gedichten van Reddingius. Ze kunnen nog zo ellendig beginnen, nagenoeg altijd eindigen ze hoopvol. Bij het doorbladeren van de bundels heb ik mij wel geërgerd aan dat manisch positieve, aan al die Toon-Hermansachtige zoetigheid. De lezers van Reddingius hielden er blijkbaar van. Zijn debuutbundel, Johanneskind (1907) kende verscheidene drukken en ook van de gedichten Regenboog en jeugdverzen (1913) heb ik gelezen dat ze populair waren. 

In deze vroege bundels (waaruit ook het gedicht 'Hoe lag ik eens op kille legerstee' komt) is voornamelijk zangerige natuurlyriek te vinden. Reddingius schrijft zinnen als 'Waaien, waaien van windekens / zachtekens over mij heen'. En 'Dag zo wijd-wijd en zo licht'. Verder is er veel stergeflonker en windgeruis, rijmt 'lucht' nogal eens op 'gerucht', sterren 'beven in 't fluweel' en buiten 'zilvert de maneschijn'. Reddingius is wel vergeleken met Guido Gezelle, maar van zijn beste natuurgedichten is toch niets positievers te zeggen dan dat ze in hun eenvoud charmant zijn. 

De eenvoud en het positieve zijn misschien wel juist de elementen waar zijn lezers voor vielen. Later zou zijn poëzie veel beschouwelijker worden. Knuvelder schrijft daarover: 'Later poogde hij, toch wel in strijd met zijn aanleg, wijsgerig-religieuze ideeën tot uitdrukking te brengen.'

Reddingius stond onder invloed van de theosofie en van de vrijmetselarij. Misschien dat daardoor het filosofische zo in zijn werk geslopen is. In de latere gedichten kan hij ook niet meer simpel van de natuur genieten, maar voelt hij zich een deel van het Al-bestaan en komt er veel Leven en Liefde (met hoofdletters, inderdaad) voor in zijn gedichten. 


In het levensbericht dat P.H. Ritter jr. na zijn dood zal schrijven (Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te leiden 1947 - 1949), noemt Ritter Reddingius 'de bij uitstek dichterlijke figuur'. Daaraan voegt hij haastig toe dat dat iets anders is 'dan de schepper te zijn van schone verzen.' Maar hij treft toch nog 'veel blijvends' aan in het oeuvre van de dichter. 

Dat oeuvre is zo ongeveer geheel onder het stof verdwenen. Ik ken niemand die een strofe van Reddingius kan citeren, niemand die zijn werk leest, bijna niemand die zijn naam nog kent. Gerrit Komrij stofte vier gedichten af en nam die op in zijn dikke bloemlezing. Dat lijkt mij nogal gul. 

Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, kon Reddingius niet meer schrijven zoals hij gewend was. Wat moest hij nog met de wat naïeve natuurgedichten? Met de filosofische gedichten die altijd maar weer positief waren? Meer dan een jaar schreef hij geen enkel gedicht. Al voor de oorlog, toen De Nieuwe Gids, na de dood van Kloos, in handen gevallen was van Alfred Haighton, mobiliseerde Reddingius alle 'democratische' dichters en schrijvers en riep hen op om niet meer te publiceren in het tijdschrift, dat in nationaal-socialistisch vaarwater terecht was gekomen. Of Lodewijk van Deyssel ook een briefje van Reddingius heeft gekregen, weet ik niet. Mocht dat zo zijn, dan heeft hij er zich niets van aangetrokken. Hij bleef schrijven in het blad dat door zijn koers zo'n beetje al zijn abonnees zou verliezen en uiteindelijk in 1943 ophield te bestaan. 

In het voorjaar van 1943 werden Reddingius en zijn vrouw uit Den Haag geëvacueerd naar Bennekom, waar het dichten pas weer goed op gang kwam. Reddingius heeft er wellicht, zoals in de beginjaren van zijn dichterschap, veel door de bossen gewandeld. Indertijd vielen hem de gedichten in terwijl hij wandelde. Wat hij zich nog kon herinneren als hij thuis was, was de moeite van het opschrijven waard. 

Na zijn dood zou de weduwe uit de Bennekomse gedichten de bundel Uit de diepte (1946) samenstellen, waarin Antoon Coolen een sympathieke inleiding schreef. In de inleiding van de bloemlezing De speelman van Deurne (1948) vertelt zij hoe ze de gedichten uit deze bundel voorlas aan de al zieke dichter en hoe hij 'met zwakke fluisterstem' de veranderingen dicteerde. Tot een week voor zijn dood 'toen hij het bewustzijn begon te verliezen', werkte hij zo aan de bundel. 

In de gedichten in Uit de diepte bleef Reddingius zichzelf trouw, hij bleef proberen het positieve te zien, maar hij keek niet om het leed en de ellende heen. Juist daardoor zijn sommige van die gedichten beter dan wat hij daarvoor schreef. 

Christus, geschonden wordt Uw heil'ge Wet
van Liefde en Mededogen, die de wereld
niet aangenomen heeft, daar blaft een wolf,
een spoor van bloed is zichtbaar in de sneeuw. 
Christus, door dwang-te-scheiden is zo droef, 
daar wordt geleden in de cel, in 't kamp, 
en op de velden van vernietiging,
waar woedt de strijd van allen tegen allen.

O goede Herder, kom, neem in Uw armen
het moegedwaalde schaap en draag het zacht
naar Uwe wei waar het zal veilig zijn,
het blaffen van de wolf huilt door de wereld. 
Open de stallepoort, Gij kent elks naam,
ga voor hen uit, zij volgen, stromen saam. 

Op de dag van zijn dood, 14 oktober 1944, werd Reddingius begraven. Op zijn grafsteen staan twee regels gebeiteld: 'Er is niets schoner dan te geven / rijkhandig tot de dood u velt.' De begrafenis vond in alle stilte plaats. 

Zijn vrienden vernamen pas na de oorlog dat hij overleden was. Zijn weduwe verklaarde: 'Ik heb aan zijn dood geen enkele bekendheid gegeven, omdat ik wist dat hij zijn naam zolang de bezetting duurde, in geen krant wilde genoemd hebben.'

Het graf van Reddinigus is er misschien nog, zijn bundels zijn te vinden in antiquariaten. Wellicht dat nog ooit iemand glimlacht bij het lezen van een natuurgedicht van deze dichter en misschien zijn er lezers die zich, als Reddingius, moegedwaalde schapen voelen en getroost worden als ze lezen hoe de 'stallepoort' zal opengaan en dat ze samen mogen stromen achter de goede herder. 

woensdag 21 mei 2025

Alles hangt samen (Marcel Ruijters)

De volgers van het werk van Marcel Ruijters kennen het personage Pola Kazoni. Intussen zijn er al heel wat verhalen aan haar en aan haar wereld gewijd. Hieronder neem ik de links op naar wat ik daarvan besproken heb. Onlangs verscheen Alles hangt samen. 

Pola heeft intussen een dubbelgangster (Lola Kazoni) en een dochtertje, Ælanora. Pola, Valdemar en Ælanora bezoeken aan het begin van het verhaal Caroussel en Jynia Ampersand. Die wonen diep in de bergen, in een weerstation. En dan ook nog over de datumgrens. 

In de rest van Pola's wereld is het 1913, of op zijn minst doen de personages alsof de tijd niet verstrijkt. Aangezien ruimte en tijd samenhangen, zouden ze zich ook niet kunnen verplaatsen, maar zo vast zitten ze gelukkig niet. 

Tijd in vier richtingen

In elk deel van het verhaal heeft Ruijters een paar bijzondere invallen, die ons laten zien hoe zijn merkwaardige wereld werkt. Hier blijkt dat het duidelijkst als er iemand een gat in de muur van het weerstation maakt. Aan de andere kant blijkt zich hetzelfde station te bevinden, maar een kwartslag gekanteld. De hele zwaartekracht is meegekanteld. Het bepalende principe blijkt de tijd te zijn, die vier richtingen kent. In de wereld achter het gat in de muur staat de tijd haaks op die in de tijd in het weerstation van Caroussel en Jynia. 

Dat merk je ook meteen als lezer: je moet het boek een kwartslag draaien om verder te kunnen lezen. Een prachtige vondst, waar ik als lezer meteen blij van werd. 

Schets voor de cover, gepubliceerd
op een van Ruijters' social media

Clubjes

In de wereld van Pola zijn er altijd groepjes. Ze werken samen of zweren samen of ze delen een ideologie. In vorige delen maakten we al kennis met bijvoorbeeld de Zoetwatercommunisten en de leden van de Prikkelfotobond. In dit deel doen de Spirituele Ondergrondse en de Zusters van Tan hun intrede. 

Bij een clubje horen of juist niet is wel een thema. Niet voor niets hebben Caroussel en Jynia zich teruggetrokken in hun weerstation, ver van de mensen. Ook het al dan niet  trouw blijven aan jezelf of je mee laten voeren door wat anderen willen komt steeds weer terug in de verhalen van Ruijters. 

Aan de ene kant spelen de verhalen zich af in een wonderlijke wereld, die ver van de onze af staat. In zo'n wereld heeft de maker vrij spel. Er zijn namelijk geen grenzen aan wat mogelijk is. 

Trauma

Aan de andere kant zijn er ook altijd echo's van wat er in onze tijd speelt. Caroussel en Jynia kampen bijvoorbeeld beiden met een verleden dat hen niet met rust laat. Je zou van getraumatiseerde mensen kunnen spreken. Maar hoeveel begrip is er eigenlijk voor hen?

Ruijters haalt ook altijd elementen uit onze wereld, draait die een kwartslag en past ze in in de zijne. 

Tijdens het lezen van Alles hangt samen was ik niet in de eerste plaats bezig met de inhoud van het verhaal, maar veel meer met de vitale manier van vertellen. Daar liet ik me door meeslepen, me verwonderend over alle vondsten (onderstebovenwater, ectofungus) waardoor je steeds weer verrast wordt. Om er nog eentje te noemen: een man die zichzelf baart. 

Heel in de verte deed me dat denken aan meneer Tienoppen van Mulisch, die beweerde dat hij zijn laatste adem niet kon uitblazen, omdat hij hem meteen weer in zijn neus blies. Uiteindelijk redde hij het daarmee niet, trouwens. De neiging tot het steeds weer oprichten van clubjes deed me aan Werther Nieland van Reve denken. 

Het lezen van Alles hangt samen is een mooie ervaring.  Je moet al je reserves laten varen en je mee laten voeren in de wereld van Pola. Het gaat er dan niet om waar je uiteindelijk uitkomt, maar welke reis je maakt en die is heel avontuurlijk. Het verhaal wordt met zoveel plezier verteld, dat je er vanzelf een goed humeur van krijgt. 

Als je al wat gelezen hebt van de avonturen van Pola, zul je Alles hangt samen als een mooi vervolgdeel zien. Heb je daar nog niets van gelezen, dan kun je nog kennismaken met de andere boeken. Je hebt dan nog veel moois voor de boeg. 

Titel: Alles hangt samen
Tekst en tekeningen: Marcel Ruijters
Uitgever: Sherpa
128 blz. € 19,95 (softcover)

Eerder schreef ik over:

blz. 8
blz. 9
blz. 38

dinsdag 20 mei 2025

Afgestoft: De tedere tirannie (Robert Vernooy)

Deze week is het druk met de correctie voor de Staatsexamens en een paar andere afspraken. Dat wil zeggen dat het moeilijk wordt om elke keer een nieuwe recensie te plaatsen. Dat zou eigenlijk wel moeten, want mijn schrijven loopt al enkele weken achter op mijn lezen. Daarom probeer ik toch tot een minimum van drie nieuwe stukjes per week te komen. Als ik dat niet red, moet je het doen met wat ouder werk. 

Deze keer een recensie van De tedere tirannie van Robert Vernooy, ooit gepubliceerd in Dietsche Warande & Belfort, 137e jaargang, nummer 6 (december 1992). In hetzelfde nummer besprak ik ook Zeehond in wormgat van Lucas Hüsgen. 

Robert Vernooy is een interessant schrijver, van wie ik veel gelezen heb. Ik dacht dat ik ook een recensie had geschreven van De tijd van de gesel (1996), maar als dat zo is, kan ik daar niet meer bij. Abonnementhouders van een bibliotheek hebben sinds begin deze maand geen toegang meer tot Literom. 

In het nummer van DW&B staan interessante stukken: gedichten van Christine D'Haen en Hubert van Herreweghen, een interview met Armando door Wam de Moor, een artikel van Rita Ghesquiere over boeken die zich op het grensgebied van jeugdliteratuur en literatuur bevinden en een artikel (alweer door Wam de Moor) over thema's en motieven in het werk van Margriet de Moor. 

In de tijd dat ik het stukje over De tedere tirannie schreef, was het merk Dr. Oetker blijkbaar alleen nog maar bekend van de pudding en niet bijvoorbeeld van de pizza. 

Voor je eigen bestwil

In zijn essaybundel In de contramine ontpopte Robert Vernooy zich als een cultuurcriticus. Ook in zijn nieuwe roman, De tedere tirannie, vinden we die cultuurkritiek terug. Het meest expliciet in de geciteerde fragmenten van het boek Gezondheid als gemeenschapstucht van de (natuurlijk gefingeerde) Dolf Oetker. Ik vermoed dat die naam gewoon een aardigheidje is, een speelse verwijzing naar de pakjes pudding, maar het kan ook zijn dat Vernooy, juist door deze naam te kiezen, de geciteerde fragmenten wil relativeren of ironiseren, dat hij ons duidelijk wil maken: het zijn maar instant-wijsheden. 

Wat Oetker beweert, is op zich helemaal niet zo dwaas. Afwijking bestaat slechts bij de gratie van een norm, zegt hij. Ziekte is in onze cultuur een afwijking, omdat gezondheid de norm is. Zo bezien impliceert een diagnose een moreel oordeel. 

De tedere tirannie opent met een motto van Italo Svevo: 'ziekte is een overtuiging.' Iemand kiest ervoor af te wijken. Want misschien is de meerderheid wel ziek. Dan moet de gezonde minderheid geholpen worden, zegt Oetker. Wat als hulp tot ons komt is eigenlijk een vorm van onderdrukking, een tedere tirannie, die iedere afwijking wil corrigeren. 

Ziekte en gezondheid zijn politieke symptomen, maar als 'een patiënt' 'geholpen' moet worden, zegt men nooit dat hij staatsgevaarlijk is, maar dat hij een gevaar voor zichzelf is. De hulp is dus altijd 'voor je eigen bestwil', maar die bestwil wordt altijd door anderen bepaald. 

Vernooy concretiseert de zorgzame samenleving in de tekening van Camping De Groene Vrede. Hij opent met een paginalange advertentie voor deze camping. Daarin staat onder andere:

Privacy staat bij ons voorop, wat echter niet wil zeggen dat er helemaal geen aandacht aan u wordt besteed. Integendeel! Persoonlijk contact met onze gasten vinden wij net zo belangrijk. Bij ons bent u niet alleen maar een nummer. 
Ook wat betreft de veiligheid heeft De Groene Vrede een streepje voor op de meeste andere campings. Videocamera's waken dag en nacht over uw welzijn, evenals onze discrete ordedienst, die er zorg voor draagt dat uw fijne vakantie niet wordt bedorven door dieven, herrieschoppers of andere ongewenste elementen. Mocht er iets zijn, dan is er altijd iemand in de buurt. 

Dat kan allemaal inderdaad geruststellend zijn, maar het kan ook als heel bedreigend ervaren worden. 

Alles wordt beheerst, alles is geregeld. In het hoogseizoen is er op de camping zelfs 'professionele recreatiebegeleiding'. Ook daarin is de zorg bijna tiranniek geworden:

Nog steeds zijn er mensen die niet meedoen. Ik wil geen namen noemen, maar volgens mij weten we allemaal wie ik bedoel. 

De camping is opgezet en wordt beheerd door Ad, de vader van Jessica. Jessica is iemand die afwijkt. Ze heeft overal 'behoorlijk de balen van' en ze lijdt aan anorexia. Op de camping komt ze in contact met Jasper, die volgens zijn omgeving ook al slecht aangepast is. Hij is gitarist in een band die rioolrock speelt en binnen die band neemt hij het meest extreme standpunt in. Hij vindt dat er geen covers maar eigen nummers gespeeld moeten worden. Ook is hij in de criminaliteit beland en stelen is voor hem dan ook zo ongeveer een gewoonte geworden. 

Uiteindelijk loopt Jessica met Jasper van huis weg. Ze duiken onder in een bunker en proberen daar hun  eigen leventje te leiden. Jessica houdt het niet vol. Ze is moe, doordat ze lichamelijk niet zo sterk is, maar ze is ook moe van het leven. Voor haar hoeft het dan ook niet meer. Ze besluit zelfmoord te plegen (door een grote dosis medicijnen in te nemen) en Jasper doet uit solidariteit met haar mee. 

Jessica overlijdt inderdaad, maar Jasper komt in een coma terecht, waarin hij levend gehouden wordt. 'In een vrije maatschappij moet iedereen ook vrij zijn om te kiezen of, wanneer en waaraan hij of zij kapot wil gaan', had Dolf Oetker al geschreven. Maar Jasper leeft nu eenmaal niet in een vrije maatschappij, hij bevindt zich in een zorgzame samenleving. Jessica merkte al eerder op dat veel mensen domweg niet kunnen accepteren dat sommige verhalen slecht aflopen en dat de hoofdpersoon daar helemaal niet mee zit. Die mensen willen dan per se helpen, natuurlijk voor de eigen bestwil van degene met wie het verkeerd dreigt te gaan. 

Wat Jasper overkomt, is wel wrang. Zijn oma lag namelijk ook al een hele tijd in coma. Ze had uitdrukkelijk te kennen gegeven dat ze 'abgespritzt' wilde worden, maar niemand wilde haar het definitieve spuitje geven. Jasper had al eens met de gedachte gespeeld haar te helpen en de slangen los te rukken. Maar hij had er de kans niet voor gekregen. Nu verkeert hij in dezelfde situatie als zijn oma: levenloos en toch niet dood. 

De tedere tirannie eindigt met de weergave van een televisieprogramma waarin Jessica's vader vertelt over wat er gebeurd is. Ook Dolf Oetker is in de studio. In het hele boek speelt televisie een rol. Alle hoofdstukken op een na beginnen met een televisiebeeld, meestal met ondertiteling. De teksten zijn vaak, meer dan de beelden, van toepassing op het hoofdstuk dat volgt, maar niet altijd. Soms lijken beeld en tekst willekeurig gekozen. Dat doet me denken aan Vernooys vorige roman, De dingen die er niet toe doen, waarin reclameteksten geciteerd en vervormd werden. Soms was dat functioneel, maar soms ook pasten die teksten totaal niet in hun context. Vernooy houdt er nu eenmaal van de lezer te verwarren. 

De televisie heeft voor Vernooy positieve en negatieve kanten. Aan de ene kant kan hij afgeven op de koekeloercultuur en aan de andere kant weet hij, dat hij met de televisie opgegroeid is en dat die dus deel van hem is gaan uitmaken. Ook daarom zal de televisie een prominente plaats hebben in deze roman, zoals in Wraak! van Joost Niemöller het computerspelletje een rol speelde. 

Zoals gezegd, het boek eindigt met een stuk uit een praatprogramma. Door het hele boek heen zijn monologen en dialogen opgenomen, die zo uit een praatprogramma kunnen komen. Maar soms zijn het ook duidelijk fragmenten van gesprekken met bijvoorbeeld een psychotherapeut. Vaak vormen die gesprekken een commentaar achteraf, een reflectie op wat er gebeurd is. Dat betekent dat er wat afstand komt, maar tegelijkertijd wordt de betrokkenheid groter: de lezer krijgt direct te horen wat de figuren bewoog. Het zal Vernooys bedoeling wel zijn ook therapeutische gesprekken te ironiseren. 

Misschien is dat wel een van de sterke kanten van De tedere tirannie. Er wordt iets beweerd, dat wordt geïroniseerd, maar daarbij blijft zowel de ernstige als de ironische kant gehandhaafd. Ook dat zal bij sommige lezers verwarring veroorzaken. Precies wat Vernooy wil. 

maandag 19 mei 2025

De Wormshoef. Waar helden zwegen (Henrico Hendriksen)


Het was een impulsaankoop. Ik zag het boek zag bij boekhandel Hardeman en besloot het te kopen. Het heeft een tijd op een van de stapels gelegen en toen heb ik het toch gelezen. Het laatste duwtje kreeg ik bij het lezen van Strijd en verzoening van George Knottnerus. 

Het boek waar het hier over gaat is van Henrico Hendriksen en het heeft een titel, een ondertitel en een onderondertitel: De Wormshoef. Waar helden zwegen. SD-Aussenstelle 1944-1945. Het verscheen in 2022. Je zou kunnen zeggen dat het een biografie van een gebouw is. Nou ja, van een half jaar: van oktober 1944 tot april 1945. Het gebouw staat er trouwens nog en heeft gelukkig ook nog dezelfde naam. 

Van eind oktober 1944 tot half april 1945 was de Duitse Sicherheitsdienst gevestigd in Villa De Wormshoef, Dorpsstraat 192 in Lunteren. In de villa was een buitenpost van de SD, een soort noodgevangenis gevestigd. Daar zijn in die periode veel mensen gevangengezet en gemarteld. Daarna werden ze vaak doorgestuurd, bijvoorbeeld naar kamp Amersfoort. 

Het aantal mensen dat in dat halve jaar opgepakt is, is indrukwekkend: bijna vierhonderd. Hendriksen heeft bijna alle namen kunnen achterhalen. En ook wat er er met hen gebeurd is. 

Het grootste deel van het boek bestaat uit een verslag per dag, waarin genoemd wordt wat er die dag in en om de villa gebeurde en met wie. Het boek bevat, naast een 'Overzicht van arrestanten' ook een handig 'Register van persoonsnamen' waarin je kunt opzoeken of een persoon al eerder ter sprake is gekomen of verderop in het boek nog genoemd wordt. 

Gigantisch werk

Wie het boek leest, moet wel onder de indruk komen van het gigantische werk dat verzet is en van de nauwgezetheid waarmee Hendriksen heeft gewerkt. De feiten lagen niet voor het oprapen. De SD-archieven van Lunteren, Amsterdam en Scheveningen zijn door de Duitsers verbrand en er zijn wel getuigenissen, maar deze dienen altijd op waarheid gecontroleerd te worden. 

Hendriksen vertelt hoe mensen in De Wormshoef terechtkomen, waar ze wonen, waar ze opgepakt worden. Van veel van die locaties zijn foto's toegevoegd. Dat zijn recente foto's. Ze geven dus weer hoe het er nu uitziet. Ook hier weer: wat een werk! Niet altijd heb je veel aan die foto's. Soms is bijvoorbeeld alleen de poort bij de oprijlaan gefotografeerd. Maar dat iemand de moeite genomen heeft om dat allemaal zo compleet mogelijk te maken is heel mooi. Misschien hadden enkele plattegronden ook nog kunnen helpen om de lezer een indruk te geven. Ook historische foto's zouden daarbij kunnen helpen. 


Daders

Bij de arrestaties en de martelingen zijn vaak dezelfde mensen als dader betrokken en vaak zijn dat Nederlanders. Aan het eind van het boek wordt verteld wie dat zijn en hoe het met hen afgelopen is. Daar ontbreken juist de foto's, terwijl ik de hoofden van die mensen wel had willen zien. De informatie is daar ook niet altijd compleet. Van een enkeling (Rommers) wordt geen geboortedatum vermeld, van een ander (Ter Brake) wordt wel vermeld welke straf tegen hem geëist is, maar niet of hij daar ook toe veroordeeld is. 

Hendriksen beschrijft zo nauwkeurig mogelijk wat er gebeurd is. Hij noemt namen en plaatsen en hij benoemt ook zo expliciet mogelijk wat iemand aan martelingen heeft ondergaan. Bedoeling van de martelingen was vaak om informatie bij iemand los te krijgen en natuurlijk zijn er mensen die uiteindelijk zijn gaan praten, maar heel veel mensen hebben de informatie niet prijsgegeven. Vandaar de ondertitel: Waar helden zwegen. 

Woordkeuze

Of je zo'n woord als 'helden' moet gebruiken, is de vraag. Ik vind dit boek het best als het gewoon weergeeft wat er gebeurd is. Maar soms zit het oordeel van de auteur tussen de lezer en de informatie in. Dan heeft hij het over 'het tuig van de SD', dan noemt hij iets 'beestachtig' of zegt dat het 'verschrikkelijke berichten' zijn. Die kwalificaties heeft de tekst helemaal niet nodig, omdat elke lezer wel met afschuw de feiten zal lezen. Het toont wel de betrokkenheid van de schrijver bij alles wat er gebeurd is. 

Verschillende keren is het mensen gelukt om uit De Wormshoef te ontsnappen. Ook hierbij vertelt Hendriksen zoveel mogelijk hoe dat in zijn werk gegaan is. 

Aanleiding om mensen op te pakken zijn de acties Pegasus I en II en ook een wapendropping waarvan de Duitsers lucht hadden gekregen. Vaak waren er al verdenkingen tegen mensen of aanwijzingen, maar mensen konden ook zomaar opgepakt worden in de buurt van De Wormshoef. Je krijgt door het boek wel de indruk dat het verzet zich aan het eind van het oorlog steeds beter aan het organiseren was tot aan bewapening aan toe. 

Nogmaals: Henrico Hendriksen heeft nauwgezet een enorme berg werk verzet. Op Traces of War beantwoordt hij enkele vragen over zijn manier van werken. Doordat hij zo nauwkeurig beschrijft wat er gebeurd is, wie de daders waren en de slachtoffers, krijg je een scherp beeld van hoe het eraan toe ging. Het is allemaal lokaal, maar dat maakt juist ook duidelijk wat de impact van de oorlog was op het leven van mensen.