donderdag 30 april 2020

De vondeling (Eva Maria Staal)


In 2012 schreef ik een stukje over het debuut van Eva Maria Staal, Probeer het mortuarium. Dat boek was toen al vijf jaar oud, maar ik had het nog niet gelezen. Het beviel mij wel en later las een van mijn kinderen het voor zijn literatuurlijst.

In die roman heeft de hoofdpersoon veel trekken van de schrijfster. Ze verkoopt defensiematerieel (maar 'wapenhandelaar' klinkt veel smeuiiger) en heeft ook nog dezelfde naam.

Ik vond het wel een goed boek, maar ik had ook wel wat aanmerkingen. Het stukje eindigde ik met:
Staal lijkt me een veelzijdiger schrijver dan ze in dit boek laat zien. Ik zou dan ook wel eens een compleet ander boek van haar willen lezen.
Het heeft even geduurd, maar nu is er dan een andere roman: De vondeling. Dat heeft een heel andere setting: Joop, de vader van Agnes ligt op sterven. Als kind voelde ze zich zeer geliefd, maar ergens in hun beider levens is het fout gegaan tussen hen en Agnes probeert erachter te komen waar en wanneer dat was. Misschien is er nog wat te herstellen.

Adoptie

Agnes heeft een geadopteerde dochter, Lima. Ook zij komt in de roman aan het woord. De titel lijkt in eerste instantie vooral op haar te slaan: ze is in China te vondeling gelegd en was in slechte lichamelijke conditie. Agnes en haar man Ewald zijn haar gaan halen. Agnes kon toen nog niet van Lima houden, maar ze nam haar verantwoordelijkheid. Ze besloot voor dit mensje te zorgen, wat achteraf het begin bleek van liefhebben.

Hoewel de setting compleet anders is, zijn er wel lijnen te trekken van De vondeling naar Probeer het mortuarium. Ook Agnes was ooit 'salesmanager in defensiematerieel' en haar baas was, net als bij de hoofdpersoon van de debuutroman, Jimmy Liu.

Lima

De vondeling leest als een trein: de vraag wat er in het verleden gebeurd is tussen Joop en Agnes stuwt het verhaal voort. Daartussendoor lezen we de geschiedenis van de adoptie van Lima, maar ook jeugdherinneringen van Agnes en het commentaar van Lima, die een scherpe blik blijkt te hebben op haar moeder, haar opa en op zichzelf. Lima formuleert in heerlijk spitse zinnen, zoals deze:
Het was met mijn liefde voor opa een beetje als met de liefde voor je dier: je vindt het fijn dat je dier er is, maar je kunt er niet echt mee praten. En je weet ook dat het meestal eerder doodgaat dan jij.
Ook Joop komt aan het woord. Verderop in het boek krijgt Agnes een oorlogsdagboek van haar vader te lezen. Daarvoor al schrijft Agnes in een schriftje over Joop. Ze is daarin natuurlijk geen betrouwbare verteller, wat al blijkt uit het eerste stukje, over een wedstrijd waarin Joop keeper was. Het is heel erg mistig: als ze het veld op komen, ziet Joop de doelpalen niet goed. Maar later in de wedstrijd kan hij wel zien hoe aan de andere kant van het veld gescoord wordt.

Het is duidelijk: Agnes zet de dingen naar haar hand. Eigenlijk vertelt ze een verhaal waarin haar vader de hoofdpersoon is. Joop is dan in coma, een soort niemandsland tussen leven en dood in. Hij ontmoet Harker Servaes, een afsplitsing van hemzelf. Niet altijd is hem duidelijk wat zijn taak is en waar hij naar op weg is, in een wereld zoals die in een droom kan voorkomen.

Grensgebied

Deze passages deden me aan verschillende andere boeken denken: aan De trein der traagheid van Johan Daisne, waarin er ook enkele mensen zich door het grensgebied van leven en dood bewegen, en aan Vallende ster, wat voor mij het beste is wat J. Bernlef ooit schreef. Ook hier ligt een man op sterven. Hij denkt terug aan zijn overleden broer en aan Wachten op Godot, dat hij ooit gespeeld heeft. Ook Een gouden beker van Alfred Kossmann schoot me te binnen, maar dat speelt zich echt aan de andere kant van de doodsrivier af, net als Een man van horen zeggen van Willem Jan Otten.

Mij waren die passages soms wat te symbolisch of misschien wel te zweverig, maar ach, Agnes probeert ook maar wat. Ze passen wel in het boek. Er zijn meer passages die een loopje nemen met de realiteit, of, correcter, waar de rechtlijnige realiteit er minder toe doet.

Ouderschap, kindschap

Ouderschap en kindschap - dat thema is door de hele roman gevlochten. De ouder die Joop was, maar ook het kind dat Agnes is en was en natuurlijk de relatie tussen Lima en Agnes.

Verder gaat het ook om bloedbanden en andere banden: Agnes heeft geen bloedband met Lima en de bloedband die Lima met haar biologische ouders heeft, ervaart ze niet als een band. Ook Joop krijgt ermee te maken, als hij in de oorlog opgepakt wordt met zijn broer en met zijn beste vriend. Met zijn broer deelt hij het bloed, met zijn beste vriend misschien wel veel meer.

Het komt ook voor in het verhaal dat Joop vaak vertelde: over een kangoeroe die een vleermuis opvoedt, waardoor die vleermuis ook een beetje een kangoeroe wordt. Dan lijkt de bloedband bijna een keuze.

Als Agnes het oorlogsdagboek van haar vader leest, komt ze dingen over hem te weten die ze daarvoor niet wist en die het gedrag van de vader in een ander licht plaatsen. De lezer krijgt bovendien een beeld van de Rotterdamse razzia en wat daarna gebeurde.

Eksters

Door het hele boek heen hippen eksters. Lima meent een herinnering aan een ekster te hebben op een moment dat ze nog zo ontzettend jong was dat ze zich dat niet kan herinneren. Dat past wel in haar manier van kijken, waarin ze niet terugschrikt voor symboliek of magie.

Joop lapt een gewonde ekster op, die daarna niet zomaar van hem weg wil. En Lima ziet de oude buurvrouw van Agnes en dier dochter als de eksters die Agnes zullen helpen.

Ook in de slotpassage komt er een ekster voor, als een vogel die de magische grens tussen leven en dood kan overschrijden. Op de omslag staat een jonge ekster afgebeeld, te jong om te kunnen vliegen. In die zin zou ook Lima, de vondeling, een ekster kunnen zijn: het kuiken dat een nest nodig heeft.

Ook de gewonde ekster, Maggie, was gevonden. Iemand moet je vinden, iemand moet de verantwoordelijk op zich nemen, iemand moet door zijn daden laten zien dat de ander bij hem hoort. Misschien zijn we allemaal vondelingen, totdat we bij iemand mogen horen.

Lezing

Al in 2016 mocht ik oorgetuige zijn van een aanzet tot De vondeling. De schrijfster hield een lezing, over het kwaad. Het publiek verwachtte misschien dat het zou gaan over haar vroegere werkkring, maar ze sprak ook over haar en haar vader en over haar geadopteerde dochter. Goed en kwaad liggen dicht bij elkaar, vertelde ze en voor je het weet ben je de grens over. Maar je kunt ook altijd weer terug. Het kwaad kan ook het goede veroorzaken. Doordat er kwaad is, is er ook vergiffenis.

Daar moest ik aan denken toen ik deze passage las. Lima is aan het woord:
Alles kan je gebeuren. Dus je kunt zeggen dat ik niet vaak boos ben, of verdrietig, maar wel voorzichtig. Ik herken voorzichtigheid bij iedereen die zich ooit eenzaam heeft gevoeld, iedereen die twijfelt aan zijn bestaansrecht. Opa twijfelt, mama ook...
Ik vraag me af of opa en mama dat zelf weten? Vast niet. Want wie dat weet kan een ander sneller vergeven. Die snapt dat een ander jou niet expres pijn doet, maar omdat hij niet anders kon. Dat veel dingen fout gaan, ondanks goede bedoelingen. 
De vondeling zit thematisch hecht in elkaar, maar het bevat ook prachtig geschreven passages. Ik geef een voorbeeld:
Degene die in die kist lag kende ik niet, en wat we de volgende dag zouden cremeren wist ik niet. Niet de vader die ik liefhad, ging op in rook. Het was alsof er op diens sterfuur een makaak zijn kamer was binnengedrongen die op zijn borstbeen was gehurkt, zijn oogleden had opgetild, de glans van zijn gelikt en daarna de kleur uit zijn vel had gezogen. Wat achterbleef was grauw als grind. 

Heftige emoties

Maar ik zou de roman ernstig tekortdoen als ik kwaliteit ervan zou reduceren tot de stijl. Het boek bevat ook mooie gedachten, prikkelende vragen en bovenal is het een boek dat je aangrijpt. Het gaat in sommige passages om heftige emoties en het is moeilijk om die onverzwakt over te brengen zonder melodramatisch of sentimenteel te worden. Eva Maria Staal komt wat dat betreft geen enkele keer in gevaarlijk gebied. We krijgen het gevoel in volle kracht mee, waardoor we meegezogen worden en ook gewikkeld worden in het prikkeldraad van dochterschap, vaderschap en moederschap.

Maar ook in de warmte ervan. De vondeling is geen lieflijk boek, maar het is wel een lief boek: een boek dat laat zien waartoe liefde in staat is en dat het dan niet gaat om woorden, maar om iemand te eten geven die bijna geen eten kan verdragen, om te gaan zoeken naar iemand die zich niet wil laten vinden, om je er niet bij neer te leggen dat dingen gaan zoals ze gaan. En daarnaast zijn er heel veel dingen die pijn doen, die gebeurd zijn en die niet ongedaan gemaakt kunnen worden.

Beide kanten laat De vondeling glashelder zien. Indrukwekkend boek.


Toen ik halverwege dit stuk opstond van mijn bureau, zag ik een ekster scharrelen op het parkeerplaatsje voor mijn huis. De uitgeverij heeft de p.r. in ieder geval prima op orde.

Probeer het mortuarium is herdrukt onder de titel Schieten verleer ik nooit.



dinsdag 28 april 2020

Shanghai dream - 1. Exodus 1938 (Philippe Thirault / Jorge Miguel)


De basis van een goede strip is een goed scenario. Deugt dat niet, dan kan de beste tekenaar het verhaal niet meer redden. Philippe Thirault kan een verhaal op degelijke, klassieke wijze vertellen. Onlangs schreef ik over een voorbeeld daarvan: het eerste deel van zijn tweeluik over het schip De Zeearend. 

Ook Shanghai dream is een verhaal in twee delen, waarvoor Thirault het scenario schreef. Het eerste deel heet Exodus 1938. In 1938 was Hitler vijf jaar aan de macht. De nacht van 9 op 10 november van dat jaar zal de geschiedenis in gaan als de Kristallnacht, vanwege alle gebroken ruiten. Veel Joodse mensen en hun bezittingen werden die nacht aangevallen. Er werden veertienhonderd synagogen in brand gestoken.

De Kristallnacht komt ook voor in Exodus 1938. Hoofdpersoon is Bernhard, die met zijn vrouw Illo te lijden heeft onder nazi's. Hij is zijn baan bij de filmstudio kwijtgeraakt en de scenario's die zijn echtgenote schrijft worden niet meer verfilmd. Ze hebben bovendien hun huis moeten verlaten en wonen nu in bij de vader van Illo, een oorlogsveteraan die in de Eerste Wereldoorlog een been is kwijtgeraakt.

Via Shanghai naar Amerika

Bernhard en Illo hadden toestemming om naar Amerika te reizen, maar dat hebben ze uiteindelijk niet gedaan, omdat Illa haar vader niet in de steek wilde laten. Na de Kristallnacht begint de tijd te dringen en ze krijgen alsnog de kans om Duitsland uit te komen. Via Shanghai zullen ze naar Amerika gaan.

De afscheidsscène staat op de cover van het album: Illo omhelst haar vader, die ze eigenlijk niet achter wil laten, en Bernhard, twee koffers dragend, kijkt er van een afstandje naar, net als twee nazi's. Aan de kade ligt het schip dat hen hopelijk naar de vrijheid zal voeren.

In dit eerste deel zal het schip Shanghai bereiken, maar natuurlijk zullen Bernhard en Illo nog allerlei moeilijkheden moeten trotseren.

Een wilde nacht in Berlijn

Als het verhaal begint, heeft Illo al een scenario voltooid: Wilde nacht in Berlijn. Ze wil dat nog vervolmaken. Een deel van dat scenario zien we getekend in zwartwit, alsof we al naar de verfilming kunnen kijken. Het is de vraag of het daar ooit van komt.

Bernhard zal er in ieder geval alles aan doen om het scenario verfilmd te krijgen. Ook in Shanghai legt hij meteen contact met een studio. Maar Shanghai is maar een tussenstop; hij wil naar Hollywood.

Het verhaal dat Thirault schreef naar een verhaal van Edward Ryan en Yang Xie zit degelijk in elkaar: er is meteen actie in het begin en er is een streven: naar Amerika en daar het scenario verfilmen. Naast de ambitie is er de zorg over de achterblijvers in een explosieve situatie. Dat geeft ruimte voor dramatiek en voor innerlijke verscheurdheid. De lezer blijft met genoeg vragen zitten om door te willen lezen en hij krijgt genoeg antwoorden om beloond te worden voor zijn nieuwsgierigheid.

Tekeningen

De tekeningen zijn van Jorge Miguel en ze ogen enigszins ouderwets, wat wel past bij het verhaal. In alles lijkt het tekenwerk dienstbaar aan het verhaal, zonder veel aandacht naar zichzelf te trekken. Geen effectbejag, weinig overdrijvingen. Daarmee stelt de tekenaar zich wel heel bescheiden op.

Een bezwaar is dat niet: het scenario draagt het verhaal en de lezer volgt graag. Die wil weten hoe het nu verder gaat en of Bernhard ooit Hollywood zal bereiken. Dat zullen we lezen in deel 2: Aandenken aan Illo. 

Titel: Shanghai dream, deel 1: Exodus 1938
Scenario: Philippe Thirault
Tekeningen: Jorge Miguel
Uitgever: Silvester
's-Hertogenbosch 2020, 56 blz. € 9,95; softcover




donderdag 23 april 2020

Jacob van Lennep, Een bezielde schavuit (Marita Mathijsen)


Eigenlijk weet ik niet meer hoe op mijn middelbare school de negentiende eeuw behandeld werd bij de literatuurlessen. Er werd aandacht besteed aan Multatuli, ongetwijfeld, en aan Hildebrand, vermoed ik. HaverSchmidt? En dan snel over naar de Tachtigers.

Over Jacob van Lennep herinner ik me geen lessen. Maar ik herinner me toch al weinig lessen. Onze docent Nederlands moest altijd gniffelen als het over seks ging (Wolkers) en deed dan ook nog een hand voor zijn mond, maar hij leerde ons ook Achterberg en Nijhoff lezen, waarmee hem veel, zo niet alles vergeven kan worden.

Er is een tijd geweest dat ik veel las uit de negentiende eeuw. Van Van Lennep las ik, naast wat gedichten, Ferdinand Huyck, dat ik veel later ook als hoorspel beluisterde en De roos van Dekama. Verder Oltmans (bij wie ik de natuurbeschrijvingen te lang vond), Bosboom-Toussaint, Van Koetsveld, Laurillard, J.J.L. Ten Kate, van wie ik ook heel wat aanschafte, mede vanwege de mooie banden. Multatuli, De Génestet, ach, De Génestet, Staring, een beetje Tollens, Klikspaan, Lodewijk Mulder, Potgieter, heel weinig Bilderdijk. Van Busken Huet las ik Lidewyde, waar ik  toch moeilijk doorheen kwam. En de Vlamingen: Gezelle, Conscience.

Graven

Graf van Jacob van Lennep
Ik stond aan het graf van De Génestet, Bernard ter Haar en Hofdijk op Rozendaal bij Arnhem. Daar lig je wel goed. En in Oosterbeek bij dat van Van Lennep, niet zo ver bij dat van Augusta de Wit vandaan, als ik het mij goed herinner. De vader van Gerard Bilders moet er ook liggen. Bilders was een veelbelovend schilder, maar hij schreef ook uitstekend.

Waar die liefde voor de negentiende eeuw vandaan komt, weet ik niet goed. Zeker zal meegespeeld hebben dat ik les kreeg van Ellen Krol, die zich toen (jaren tachtig) bezighield met de huiselijkheid in de literatuur en ik denk dat ik op haar aansporing ook een tijdlang een abonnement gehad heb op De negentiende eeuw.

Biografie

Hoe dan ook, toen ik begon te lezen aan de biografie van Jacob van Lennep, zoemde er al van alles door mijn hoofd aan wat ik ooit gelezen had uit en over de negentiende eeuw. Ik had veel verwachtingen van Jacob van Lennep, Een bezielde schavuit, geschreven door Marita Mathijsen. Ik nam het op in mijn lijstje van 'De beste boeken van 2018 (die ik niet gelezen heb), waar ik het op plaats drie zette, na Pfeijffer en Van Essen. Zo'n lijstje heeft altijd iets vreemds, alsof je een schaatser en een bokser naast elkaar zet en je je afvraagt wie de beste sporter is, maar het is een goed geheugensteuntje bij het kopen van boeken.

Van Marita Mathijsen las ik al meer. Ik genoot zeer van haar 'interviews' in De geest van de dichter. Ik kocht ook de door haar bezorgde De brieven van De Schoolmeester, twee delen, die ik helemaal las en ik vond ze heerlijk. Ik las verder Ik zou u gaarne meer schrijven, dat ik  in mijn hoofd in verband breng met Mathijsen, maar ik zie de uitgave niet terug in mijn boekenkast en kan dat dus niet controleren. Ik weet alleen nog dat ik rond die tijd De kring van Heiloo las. Doordat ik zo genoten heb van het werk van Mathijsen ben ik natuurlijk wel bevooroordeeld. Dat koester ik maar.

Helder

Mathijsen schrijft heerlijk. Helder, vooral helder, en dat betekent dat Een bezielde schavuit prettig leest. Ze schrijft ook spannend en werkt met clifhangers. Verschillende keren las ik dat ze verderop terug zou komen op een onderwerp. Verder is ze een enthousiast verteller die ook op verteltoon alle informatie bij ons brengt en het niet heeft over het narratief rond Van Lennep en de receptie van zijn werk. (Wel over die onderwerpen, maar niet in die taal).
Portret van Jacob van Lennep
A.J. Ehnle, ca. 1853

Van Lennep is ook nog een interessant persoon. Ik wist dat hij belangrijk was: beroemd schrijver en cruciaal bij de publicatie van de Max Havelaar. Wat ik niet wist is dat hij zo'n beetje met alles te maken heeft wat erin zijn tijd gebeurt. Dat geldt overigens ook voor zijn vader, David Jacob van Lennep. Die kennen we van zijn pleidooi voor de historische roman, maar hij zat dicht bij elk belangrijk vuur dat er gestookt werd.

Drie lijnen

Mathijsen (waarom heb ik toch steeds de neiging haar naam met dubbel 's' te schrijven?) volgt verschillende lijnen in haar boek over Van Lennep: we krijgen natuurlijk een beeld van zijn leven, zijn familie, geboorte en overlijden van familieleden en dierbaren, verder een beeld van het oeuvre van de schrijver, maar ook een beeld van de eeuw waarin hij leefde.

Dat laatste helpt zeer om iemand te 'plaatsen' en om iemand te begrijpen in zijn context. Hoe ging reizen in die tijd? Hoe zat het met de gezondheidszorg? Het zijn vragen die ik me anders misschien niet gesteld zou hebben en waarop ik nu antwoord krijg. Zo had ik mij niet gerealiseerd dat steden vroeger zo afgescheiden waren van de omgeving, door de stadsmuren en -wallen en hoe dat allemaal verdween in de negentiende eeuw.

Ik snapte ook meer hoe roerig een tijd kon zijn. Tot nu toe heb ik toch vaak gewoon een werk uit pakweg 1835 gelezen, zonder me te realiseren dat vijf jaar daarvoor België onafhankelijk was geworden en dat dat niet genegeerd kan worden. Elke tijd is complex, maar Mathijsen slaagt erin het beeld helder te krijgen, voor zover ik dat kan beoordelen.

Een schrijver leefde niet van zijn werk. Van Lennep was rijksadvocaat. Nooit geweten. Het lijkt niet de baan te zijn die hij ambieerde, maar de baan die beschikbaar was en hij is daar zijn hele leven niet meer van afgekomen, al heeft hij zijn best gedaan.

Moeder overleden

De moeder van Jacob van Lennep overleed toen hij veertien jaar oud was. Dat heeft grote gevolgen, volgens de biograaf. Jacob zal vaak bezig zijn met vrouwen, wat zij interpreteert als een Muttersuche. Dat zou natuurlijk kunnen, zeker als je bedenkt dat hij trouwt met een vrouw die tien jaar ouder is dan hij. Maar zijn avonturen betreffen niet alleen affaires met oudere vrouwen en in mijn hoofd zijn die toch wat anders dan een zoektocht naar zijn moeder. Maar Mathijsen heeft natuurlijk door haar onderzoek een veel helderder beeld en het is ook prettig dat we hier een biograaf met een visie hebben en niet iemand die alleen maar de feiten op een rij zet.

Over een van die avonturen, met ene Doortje Ringeling (zo'n naam is al een cadeautje), wordt in verschillende recensies naverteld en de geschiedenis is te mooi om onvermeld te blijven. Jacob pakt zijn koffers en wil er met Doortje (eigenlijk het buurmeisje) vandoor, naar Engeland. Maar de familie krijgt er lucht van en vader en zwager reizen Jacob na.

Jacob en Doortje overnachten in Hotel des Pays Bas in Rotterdam. Die nacht gunt vader hem. Hij wacht tot David uit zijn kamer komt en neemt hem dan (zonder zijn laarzen) mee terug naar huis. Tot zijn dood is Jacob getrouwd gebleven met Henrietta Roël.

Dompers

In zijn jonge jaren is Van Lennep overigens nogal onder de invloed van de 'dompers'. Hij volgt colleges bij Willem Bilderdijk en gaat veel om met Isaac da Costa. Met hem heeft Mathijsen niet zoveel op, is mijn indruk. In het hoofdstuk waar hij voor het eerst uitgebreid aan bod komt, wordt hij meteen 'de bezeten bekeerling Isaac da Costa' genoemd.

Onder invloed van de dompers doet Van Lennep aan zelfonderzoek en ze beïnvloeden voor een tijd ook zijn visie op hoe je zou moeten leven en welke opvattingen je zou moeten hebben. Later neemt hij daar afstand van.

De ontwikkelingen op kerkelijk gebied noemt Mathijsen maar zijdelings, waarschijnlijk omdat van Lennep daar niet zo bij betrokken was. Hendrik de Cock, bij wie de Afscheiding begon, wordt niet genoemd, Bernard ter Haar maar een enkele keer, Ten Kate iets vaker, maar niet in verhouding tot zijn productie, Hasebroek ook wel een paar keer, Van Koetsveld niet. De Génestet wel. Die had in ieder geval direct contact met Van Lennep, net als Nicolaas Beets. Maar misschien vindt Mathijsen die dominee-dichters wat minder interessant.

Historische romans

Van Van Lennep kennen we vooral nog zijn historische romans (denk ik). Doordat Mathijsen het decor zo goed schildert, kom je erachter dat die historische romans het een tijdlang goed doen, maar dat ze op een gegeven moment er ook weer uit raken en dat een schrijver zich steeds moet afvragen of er nog wel aftrek is voor het genre dat hij beoefent.

Bij de historische roman wordt Oltmans trouwens maar een enkele keer, in een opsomming, genoemd. Dat kan betekenen dat hij minder belangrijk is dan ik mij had voorgesteld of dat hij verder van Van Lennep af stond. En natuurlijk moest Mathijsen keuzen maken.

Zo had ik mij ook voorgesteld dat Kneppelhout een veel belangrijker rol zou spelen, waarschijnlijk doordat ik weet dat hij tegelijk met Van Lennep in Oosterbeek was. Maar misschien hadden ze niet zoveel contact. Dat ook Staring maar een enkele keer zijdelings wordt genoemd kan ik me beter voorstellen: die zat in een ander deel van het land. Hoewel, brieven kwamen overal.

Klaasje Zevenster

Van Lennep pakt, later in zijn leven, nog eens flink uit met een vijfdelige roman: Klaasje Zevenster. Het schandaal daarover verbaasde me. Voor hedendaagse begrippen gaat Van Lennep zich bepaald niet te buiten aan schunnigheden, maar het feit dat er een bordeel in voorkomt was al voldoende om mensen op de achterste benen te brengen. Zonder de biografie zou je aan het boek niet meer kunnen merken dat  het ooit controversieel is geweest. Toen ik ging googlen, ontdekte ik trouwens dat er tegenwoordig zelfs een verpleeghuis voor dementerenden is dat Klaasje Zevenster heet. Het lukt mij maar niet om de link tussen de naam en het soort instelling te leggen.

Van Lennep is niet alleen een belangrijk schrijver, hij is ook belangrijk geweest voor cultuurbehoud. Hij heeft geprotesteerd tegen de sloop van oude gebouwen, zodat de Ridderzaal nog steeds bestaat, hij heeft zich ingezet voor monumenten en hij heeft het verzamelde werk van Vondel uitgegeven. Ik heb die rode deeltjes (na de herziening door Unger) in mijn kast staan en ik gebruik die nog om aan leerlingen het handschrift van Vondel te tonen.

De werkkracht van Van Lennep moet geweldig geweest zijn. Het is onvoorstelbaar wat hij allemaal gedaan heeft, op velerlei gebied. Zonder Van Lennep had Amsterdam pas (veel?) later waterleiding gehad, wat in tijden van cholera het verschil tussen dood en leven kan betekenen. Hij had een druk leven door al die diverse activiteiten en het zou niet vreemd geweest zijn als hij het schrijven van romans en toneelstukken er helemaal niet bij had kunnen hebben. Bovendien werd hij van tijd tot tijd geplaagd door podagra, jicht, pijnlijke, reumatische ontstekingen.

Respect

Het past ons om groot respect te tonen voor deze man, die niet alleen veel gedaan en veel betekend heeft, maar ook geestig was en, zoals de titel zegt, 'een schavuit'. En natuurlijk wil ik ook graag een confettikanon afschieten voor Marita Mathijsen, die een prachtig boek heeft geschreven, niet alleen over Van Lennep, maar ook over zijn tijd. Een boek met heel veel informatie en bovendien 'lekker' geschreven.

Ik kreeg meteen zin om weer wat te gaan lezen uit die negentiende eeuw. In mijn kast staat nog, ongelezen, Sinjeur Semeyns van H. J. Schimmel en verder staan er ook nog een paar deeltjes van Den Ouden Heer Smits plus nog het een en ander van J.J. Cremer en Melati van Java (maar die zijn van later datum). En ik zou ook weer eens wat moeten opzoeken van of over Kneppelhout. Doe ik. Beloofd!


Marita Mathijsen is ook te horen in de podcast Mulisch.
Hier schreef ik over Gekleurd grijs van Gerard Bilders/Jan Kneppelhout.
Het portret van Van Lennep heb ik gejat van de site van het Stadsarchief Amsterdam.

woensdag 22 april 2020

Afgestoft: Over Willem Brandt


Ooit verzorgde ik voor het blad Liter de reeks 'Onder het stof', waarin ik min of meer vergeten dichters afstofte. Ook over die bijdragen is intussen het stof wel neergedaald. Vandaag las ik in Pruik en provo (1967) van Willem Brandt. Mogelijk lees ik het helemaal en schrijf ik daar nog over.

Als voorschot daarop alvast het artikel dat ik in 2007 in Liter schreef. Veel van de vergeten dichters uit de serie 'Onder het stof' vielen wat tegen bij herlezing, maar Willem Brandt heeft verschillende gedichten geschreven die niet omvallen als je ertegen tikt. Men oordele zelf.

Onder het stof
Willem Brandt (Groningen 6 september 1905 - Bussum 29 april 1981)

Weerkeer in Groningen
Voor Hendrik de Vries
Dit is de bodem waar ik werd geboren;
veertig jaar later ga ik door de stad,
het sterrebos, de grote markt, de toren,
en ik herken alsof het gistren was.

Ver uit den vreemde tot u weergekomen
dwaal ik ontheemd in het verleden rond;
ik mis een huis, een brug, wat oude bomen,
tezaam zijn wij gehavend en gewond.

Maar 't Paterswoldse meer blinkt even klaar, en
het koren wuift, de paarden glanzen breed
als vroeger in Zuidlaren, en in Haren
ruisen de zware kruinen als voorheen.

Dit is mijn land, hier ben ik kind geweest,
eeuwig onrustig was ik het ontzworven.
Veel is tot puin geworden of gestorven
en dit bestorven hart het allermeest.

Het zal net na de oorlog geweest zijn, toen de dichter Willem Brandt door Groningen dwaalde. Veertig jaar daarvoor, in 1905, werd hij als Willem Simon Brandt Klooster in deze stad geboren. Hoe lang hij er gewoond heeft, is me niet bekend. In ieder geval verhuisde het gezin naar Amersfoort; in zijn laatste bundel, De keerkringvogel (1980) schreef Brandt: ‘Mijn ouders woonden dicht bij het station / te amersfoort, knooppunt van spoorverkeer; / over acacia's, door het zolderraam / keek 'k elke avond op de treinen neer.’

Nederlands - Indië

Brandt bezocht in Amersfoort de Rijkskweekschool, behaalde het diploma, maar ging niet voor de klas staan. Hij werd verslaggever bij het Utrechtsch Dagblad. Enkele jaren later, in 1927, vertrok hij naar Nederlands-Indië, waar hij redacteur werd van de Deli Courant. In 1935 werd hij hoofdredacteur en in 1939 bovendien ‘directie-vertegenwoordiger’ of ook wel ‘Indisch directeur’.

Al in 1928 of 1929 had Brandt gedichten gepubliceerd in het tijdschrift Opwaartsche Wegen. In 1937 verscheen zijn eerste dichtbundel, Oostwaarts, een jaar later zijn tweede, Tropen. Toen zijn derde bundel uitkwam, Pacific, was het oorlog (1941). Brandt, die als oorlogscorrespondent de rang van luitenant had, werd in maart 1942 als krijgsgevangene geïnterneerd in het Japanse kamp Si Ringo Ringo op Oost-Sumatra. Later zou hij bevorderd worden tot reservekapitein ‘voor speciale diensten van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger.’

A dangerous man

Brandt bleef schrijven, ook in het kamp, wat tot gevolg had dat hij overgebracht werd naar de gevangenis. De Japanse bewaker die hem uit het kamp haalde, zou gezegd hebben: ‘You can't stop writing, you are a dangerous man.’ In oktober 1945 zou hij weer worden vrijgelaten.

In het kamp schreef hij de dichtbundel Si Ringo Ringo en andere gedichten, die hij verspreidde in een oplage van drie exemplaren. Later zullen deze gedichten wel opgenomen zijn in Binnen Japansch prikkeldraad (1946).

In deze gedichten schreef Brandt dat het leven zo ellendig was, dat de dood aanlokkelijk was. Het gedicht ‘80 cm’ begint met:
Hier leven wij op 80 centimeter,
daar moet men eten, slapen, verzen schrijven.
Misschien is 't volgend stadium toch beter:
op 50 centimeter te verstijven.

Zwarte kar

Als er iemand overleed, werd hij met een zwarte kar het kamp uit gereden. De achterblijvers keken toe door het prikkeldraad: ‘Niemand mag mee, de hekken vallen / weer toe: en hij is eeuwig vrij.’ In ‘Bevreemding’ schrijft Brandt:
[...]
Maar ook dit went: wanneer een enkle week
de lijkauto niet komt, staart men verwezen
naar de gesloten poort; wat zou er wezen,
laat ook de dood ons nu al in de steek?
Al voor de oorlog was Brandt getrouwd. Hij kreeg een zoon, Wim (1935). Deze zou later de Reina Prinsen Geerligsprijs toegekend krijgen en hoogleraar taalkunde worden aan de Universiteit van Amsterdam. Si Ringo Ringo was een mannenkamp en Brandt was dus gescheiden van vrouw en kind. Dat ook zijn vrouw opgesloten was, blijkt uit een gedicht dat begint met:
Ik lijd om u het meest; hoe zij mij tergen
en slaan en trappen, erger dan een beest,
ik kan mijzelf diep in mijzelf verbergen
maar lijd om u die verre zijt het meest.

Te weten dat ook gij zijt opgesloten
die enkel liefde was en die zozeer
de heidevelden minde, en de grote
ruimten van wolken in een open meer.

De gele terreur

In 1946 publiceerde Brandt niet alleen zijn kampgedichten, maar ook het boek De gele terreur. Rob Nieuwenhuis schreef in zijn Oost-Indische Spiegel dat het wel goed geschreven is, maar dat het ‘lijdt aan een neiging tot theatraliteit en melodramatiek die vooral optreden als de emoties hem te machtig worden.’ Later publiceerde Brandt nog kampverhalen waarvan er enkele bekend werden doordat ze voorgedragen werden door de beroemde acteur Paul Steenbergen. Nieuwenhuis zegt ook van deze verhalen dat ze een zekere galm bevatten.

De oorlog was achter de rug, Brandt was terug uit Nederlands-Indië en hij dwaalde door Groningen. Na veertig jaar is die plaats natuurlijk veranderd, zoals ook de dichter veranderd is. Hij herkent het Sterrebos, de Grote Markt, de Martinitoren, de grote dingen zijn gebleven. Maar de kleine dingen, waaraan juist de herinneringen plakken, zijn weg: een huis, een brug, wat oude bomen. Je krijgt niet het idee dat het hier gaat om een stad met oorlogsschade; er zijn dingen verdwenen die in de loop van de tijd toch wel verdwenen zouden zijn. Toch noemt Brandt de stad ‘gehavend en verwond’, nu deze kleine, maar voor hem wezenlijke zaken er niet meer zijn. En daardoor is hij het ook zelf die verwond is.

Terugkeer 

Brandt schreef meer gedichten over een terugkeer naar Nederland. In het gedicht ‘Terugkomst’ beschrijft hij de dingen die hij in Amsterdam ziet ‘en waar men voor naar Holland is gegaan.’
[...]
Aardappelhandelaren en corsetten,
sneeuw op de daken, mooie winterplaat.
Hoe blijft dit hart zich desondanks verzetten,
Sumatra zeggen in de Leidsestraat?
Het is bekend van andere dichters die lange tijd in het buitenland verbleven: nergens is meer echt je plek. Als je in Nederland bent, verlang je naar het andere land en als je daar bent, mis je Nederland.

Brandt bleef heen en weer reizen. Na de oorlog pakte hij zijn baan weer op en ging bovendien werken bij Medan Bulletin en het Nieuwsblad voor Sumatra. Van laatstgenoemde krant was hij hoofdredacteur van 1948 tot 1955. In oktober 1952 was hij 25 jaar in dienst bij de Deli Courant. Hiervoor werd hij in Amsterdam gehuldigd. Het Handelsblad schreef op 3 oktober dat Brandt gefeliciteerd werd door ‘een grote schare vrienden en relaties, onder wie veel figuren uit kringen van ondernemers in Indonesië.’

De dichter van het heimwee

Zo reisde hij heen en weer tussen twee vaderlanden, nergens thuis. Brandt schreef er zoveel gedichten over dat hij in het in memoriam in  NRC Handelsblad (1 mei 1981) ‘de dichter van het heimwee’ werd genoemd.

Het gedicht ‘Afscheid’ eindigt hij met: ‘ik mag minnen of verfoeien, / heimwee blijft ons eeuwige gericht.’ Brandt schreef over wat hem trok in Nederland (‘Bedaard de Nieuwe Rotterdammer lezen, / de regen horen zingen aan het raam, / achter een dichte deur met onze naam / en in een eigen bed geborgen wezen.’) en hoe hier zijn gedachten naar Indië waaiden (‘in de verdorde kerkhoflaan / hoor ik het ruisen van de palmen / en geurt mij de kambodja aan.’)

In 1955 vestigde hij zich voorgoed in Nederland. In het gedicht ‘Onrust’ schreef hij:
Het oude hart verlangt moe van het zwerven
tenslotte toch naar zijn geboorteland,
de koele weiden voor de groene brand
van eeuwig zon op doodgebloede erven.

Men droomt zich wel een huisje in de polder
met tulpen en margrieten in de tuin,
een rode haard, het dak een beetje schuin,
de koffers leeg en nu voor goed op zolder. 
[...]
Een idyllisch beeld, dat natuurlijk niet helemaal, of helemaal niet, kloppend te krijgen was met de werkelijkheid. Brandt vestigde zich in Bussum en werd directeur-hoofdredacteur van het Gooisch Nieuwsblad.Hij werd voorzitter van de P.E.N.-club en nam verschillende keren plaats in jury's die literaire prijzen toekenden. Twee keer kreeg hij zelf een prijs: in 1967 de Raadhuisprijs (die hem duizend gulden opleverde) en drie jaar later de Jacobsonprijs.

Verzamelde gedichten

In 1965 verscheen de bundel Verzamelde gedichten, een forse keuze uit de twaalf dichtbundels die hij intussen gepubliceerd had. Daarna zou hij nog vier bundels schrijven, waaronder De gedichten van een vrijmetselaar (1968).

In 1967 bundelde hij zijn literaire kritieken in het boek Pruik en provo. Hij liet zich hierin negatief uit over het werk van onder andere Reve, Mulisch, Vinkenoog en Cremer. Het werk van deze schrijvers kennen we nog, de kritieken van Willem Brandt zijn vergeten.

Hoe zouden Brandts laatste jaren in Bussum zijn geweest? In het gedicht ‘Roestige vogels’ schreef hij dat hem soms een angst bekroop als hij wandelde door een Gooise laan: ‘hier zal alles voorbij en over gaan.’ Het gedicht eindigt met het aanroepen van de dood:
O dood ga mij in Bussum nog voorbij;
laat mij in schuim of tussen de lianen
omkomen, heet van wroeging woede en tranen,
opdat mijn sterven waarlijk leven zij.
Je krijgt de indruk dat hij een beetje ingedut is in Nederland, al hoeft dat niet onaangenaam te zijn. Op 29 april 1981 overleed hij, 75 jaar oud. Zijn dood was voorpaginanieuws in de Gooi en Eemlander. Ook andere kranten maakten beknopt of wat uitgebreider melding van zijn verscheiden.

Vrijmetselaarsgedichten

In vrijmetselaarskringen worden de vrijmetselaarsgedichten van Brandt nog gelezen. In 2003 verscheen er zelfs een herdruk. Toen Gerrit Komrij zijn dikke bloemlezing samenstelde (dat blijft toch een ijkpunt) zag hij Willem Brandt over het hoofd, maar in de herdruk van 2004 nam hij meteen maar zes gedichten op. Wil dat zeggen dat het stof niet op deze dichter is neergedaald? Ik vrees van niet. Komrij nam ook gedichten op van bijvoorbeeld Frans Buyle, Luc Tournier en Willem van den Aker. Wie kan uit het hoofd een gedicht van een van hen citeren? Een regel misschien? De naam van een bundel noemen?

In Altijd weer vogels die nesten beginnen, het laatste deel van de nieuwe literatuurgeschiedenis, wordt Brandt slechts een keer genoemd. Niet als dichter, maar als schrijver van De gele terreur en dan vooral in afkeurende zin. Maar wellicht dat over een week of een decennium iemand Komrij's bloemlezing ter hand neemt, een gedicht of een strofe van Willem Brandt leest en denkt: ‘Toch aardig.’


Naschrift

Dertig jaar na zijn dood, in 2011, en dus na de publicatie van bovenstaand artikel bracht de Historische Kring Bussum een bloemlezing van de gedichten van Willem Brandt uit: Bamboe en Bussum. Er werd ook een tentoonstelling aan Brandt gewijd.

De foto boven deze bijdrage was geplaatst op Bussumsnieuws.nl, bij de aankondiging van de bloemlezing.

dinsdag 21 april 2020

Podcast: Mulisch, Sweet spot, Podgrond

Drie podcasts uit België deze keer: een over Harry Mulisch en twee met verzamelingen documentaires en af en toe een hoorspel.

Mulisch

In oktober van dit jaar zal het tien jaar geleden zijn dat Harry Mulisch overleed. Hij was een van de grote drie. Hij overleefde de andere twee en noemde zich daarna de grote Eén. Daar is wel iets op af te dingen, maar dat hij een groot schrijver was, staat buiten kijf. De Belgische zender Klara besloot ter gelegenheid van het jubileumjaar vier uitzendingen aan de grote schrijver te wijden. Die zijn als podcast te beluisteren.

De gespreksleiders zijn Nicky Aerts en Christophe Vekeman. In elke aflevering zijn er enkele gasten, bijvoorbeeld Marita Mathijssen, Arnold Heumakers, Sander Bax en Joost de Vries, die veel van Mulisch afweten. Soms is er iemand die wat minder van Mulisch weet, Herman Brusselmans, maar die wel een liefhebber van het werk is. Bovendien is het altijd leuk om naar Brusselmans te luisteren. Ze praten over Mulisch in een ruimte die lijkt op de werkkamer van Mulisch.

Het zijn heerlijke gesprekken. Maar dat komt ook doordat ik het werk van Mulisch altijd graag gelezen heb en veel dingen herkenning oproepen. Het is altijd prettig om even terug te moeten denken aan een goed boek.

Mulisch heeft ook non-fictie geschreven en daar heb ik niets van gelezen: Bericht aan de rattenkoning, Het seksuele bolwerk, De zaak 40/61. Na zo'n uitzending heb ik zin om die te gaan lezen. Ik realiseerde me dat ik ook De procedure ongelezen heb gelaten. Het Mulischboek dat ik het mooist vond, Hoogste tijd, wordt overigens geen enkele keer genoemd.

Citaten

Elke van de vier uitzendingen heeft als startpunt een citaat. Ik noem ze alle vier: 'Ik heb de oorlog niet zozeer meegemaakt, ik ben de oorlog.' 'Ik ben een groot schrijver, daar helpt geen moedertjelief aan.' 'De oorlog is nu over. Gewonnen. We kunnen elkaar weer verhaaltjes gaan vertellen.' 'Ik ben geen woordenschrijver, ook geen zinnenschrijver, maar ik ben een oeuvreschrijver.'

Bij de podcasts van Klara gaan de makers nooit op hun hurken ziten en dat is prettig. Er wordt dus niet uitgelegd wat iedereen al dient te weten. Toch denk ik dat ook mensen die niets van Mulisch weten, enthousiast kunnen worden van de gesprekken. Degenen die al wel wat van Mulisch gelezen hebben, worden dat zeker.

Hoewel de informatiedichtheid vrij groot is, zijn het zeker geen zware afleveringen geworden. Er is vrolijkheid, er zijn leuke weetjes en er is heel veel liefde voor het werk van Mulisch, zonder dat het boven alle kritiek gesteld wordt.

Tijdens de uitzendingen is er levende muziek van Patricia Baeyens en Eddyn Aelbrecht. Die is wonderschoon. Meer weten? Kijk op de site.



Sweet spot

RITCS is de afkorting van Royal Institute for Theatre, Cinema & Sound. Het staat in Brussel en het heeft ook een opleidingsrichting 'Radio'. Die heeft al heel wat radiomakers afgeleverd. Je komt studenten van die opleiding ook elk jaar tegen bij wat vroeger een documentaireprijs was en nu een podcastprijs, van de NTR. Ik luisterde altijd naar de nominaties in de podcast van het radioprogramma Radio Doc (even naar beneden scrollen). 

Studenten en oud-studenten van het RITCS (dat ik altijd als 'Ritz' verstaan heb) zijn te beluisteren in de podcast Sweet spot. Intussen zijn er vierentwintig afleveringen (van ongeveer een half uur lang) verschenen en ik heb nog maar ongeveer een kwart beluisterd. Omdat ik er enthousiast over ben, doe ik toch alvast verslag. 

De diversiteit van de afleveringen is groot, wat niet zo vreemd is, want het zijn steeds andere makers. Het kunnen documentaires zijn, op een vrij klassieke manier, maar ook hoorspelachtige afleveringen of meer poëtische. 

Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij wat nu de laatste is: Een volle maan met handen en voeten van Marie De Boeck. Het genre (een monoloog) zou niet mijn eerste keus zijn, maar het is mooi gemaakt en de ondersteunende muziek/geluiden is niet alleen met veel gevoel, maar ook technisch goed gemaakt. 

Na het applaus

Erg genoten heb ik van Na het applaus van Max-Lena Vanden Eynde, waarin ze een portret geeft van twee circusartiesten die hun carrière erop hebben zitten. Je krijgt een beeld van het circusleven, maar het zijn ook twee intieme ontmoetingen, die door elkaar heen gesneden zijn. 

De eenzame uitvaart, waarmee Céline Ottenburgh de NTR Podcastprijs won is natuurlijk ook te beluisteren.

Ik ben vast van plan om alle afleveringen te gaan beluisteren, maar dat is geen noodzaak. Wie gewoon zin heeft in een half uurtje audio kan een willekeurige aflevering downloaden. Er is geen verhaallijn die je hoeft te volgen, je hoeft geen voorkennis te hebben, je kunt de afleveringen in willekeurige volgorde tot je nemen. Aanbevolen. 


Podgrond

Al eerder noemde ik de podcast Podgront (pod met een d, gront met een t), waarin de Tzumcast te beluisteren is. De Tzumcast kun je tegenwoordig ook zonder Podgront beluisteren. Deze keer heb ik het over een podcast waarvan de naam hetzelfde klinkt, maar die je net anders spelt: Podgrond (pod met een d, grond met een d). Het is een Vlaamse podcast, van Radio 1.

In Podgrond zijn niet alleen nieuwe documentaires te beluisteren, maar ook oude. Ook (of juist) die oude zijn zeer de moeite waard en het is mooi dat ze op deze manier beschikbaar zijn.

Podgrond is trouwens alweer 'oud': de laatste van de veertien afleveringen is van 31 mei 2019. Maar wat goed is, is tijdloos en ik heb veel plezier beleefd aan wat ik nu beluisterd heb en dat is de helft van de afleveringen.

De eerste was Hoe schoon was mijn school. De titel deed me denken aan de schrijver Johan Daisne, die een roman schreef met die titel. Even terzijde: is het geen tijd om in een podcast het stof te blazen van het werk van Daisne?

De documentaire is prachtig: een beeld van een school met kinderen die het moeilijk hebben. Ze komen uit achterstandsmilieus en hebben soms moeite om hun leven goed op het spoor te houden of te krijgen. Ook het personeel van de school heeft het daar moeilijk mee. Mij trof de enorme toewijding en liefde waarmee dat personeel zich inzette voor de leerlingen. Niet sentimenteel en zeker niet zoetsappig. Van sommige kinderen vroeg ik me af hoe het ooit goed met ze moest komen.

Mockumentary

Heel erg grappig is Moen en de Japanners. Dat is een fake-documentaire, maar wel heel goed gemaakt. Moen is een klein dorpje. Het verhaal in de documentaire is dat een tijdlang een Japanner in Moen heeft gewoond en dat hij daarover een roman heeft geschreven. Die roman is in Japan zo populair geworden, dat Moen overspoeld wordt door toeristen. Het is een onwaarschijnlijk verhaal, maar je gaat er heel gemakkelijk in mee.

Nog een voorbeeld: De ontdekking van de hemel. De jongen Arne heeft zelfmoord gepleegd op zijn drieëntwintigste. Vier vrienden/vriendinnen maken, als een soort bedevaart, dezelfde fietstocht die Arne heeft gemaakt in Normandië, aan de hand van het dagboek dat hij bijhield. Het is een emotionele reis.

De documentaire werd gemaakt door Maud Vanhauwaert. De zus van Arne was bij de tocht aanwezig. Zij zou later ook zelfmoord plegen. Dat je dat weet, geeft het verhaal extra zwaarte.

Ooms

Er staan verschillende zoektochten tussen de afleveringen, zoals Nonkel hippie en Mi tio Bartola, beide over een oom. Nonkel hippie was kunstenaar. Zijn nicht Brecht Devoldere gaat na zijn dood naar hem op zoek. Je krijgt een beeld van de oom, maar ook van de kunstwereld van een tijdje terug.  De oom blijkt ook nog een dochter te hebben.

Oom Bart is de oom van Eva Moeraert. Hij woont in Argentinië en stuurt cassettebandjes waarop hij zijn boodschappen voor de familie heeft ingesproken. Moeraert gaat naar hem op zoek en merkt dat ze het beeld dat ze vooraf had nogal onvolledig was.

Er is ontzettend veel moois te horen op Podgrond. Het zal wel nergens op slaan, maar ik heb het idee dat veel zaken in België net iets degelijker gemaakt worden dan in Nederland. In ieder geval bevestigt Podgrond mijn vooroordeel. 

maandag 20 april 2020

Nog pas gisteren (Maria Dermoût)


Als ik iets niet gelezen heb, meen ik me te moeten verontschuldigen: je kunt niet alles lezen. Toch, er zijn auteurs die een leven lang gezwoegd hebben, mooie boeken hebben geschreven, gestorven zijn en daarna vervaagd zijn. Hun werk lezen en erover praten is de enige manier om ze nog een beetje zichtbaar te houden.

Nooit eerder las ik iets van Maria Dermoût (1888 - 1962). Ik kende haar naam, ik wist dat ze 'Indische' boeken schreef en die zag ik voorbijkomen in de pockets van de Salamanderreeks. Lang geleden interviewde ik Marcel Möring. Die noemde haar, vanwege haar stijl. Toen zal ik gedacht hebben dat ik toch eens een boek van haar moest lezen. Het heeft nog meer dan vijfentwintig jaar geduurd voordat ik dat daadwerkelijk deed.

Ik las Dermoûts debuut: Nog pas gisteren. Geschreven in 1943, omgewerkt in 1945/1946, lees ik op Wikipedia. De roman werd gepubliceerd in 1951 en werd nog datzelfde jaar herdrukt. Het verkocht goed en werd in het Duits en het Engels vertaald.

Kolonialisme

Het speelt zich af in Nederlands-Indië en dat is tegenwoordig meteen een probleem, omdat het kolonialisme een probleem is. Ergens een vlag planten en dan zeggen dat het land van jou is, is ook vreemd. Een volk onderwerpen, omdat je dat land wilt exploiteren deugt niet. Natuurlijk niet.

Toen Maria Dermoût Nog pas gisteren publiceerde, speelde dat allemaal minder. De 'Indische' literatuur was een thematisch exotische tak van de Nederlandse literatuur. De lezers kenden Multatuli, Couperus, Daum, Augusta de Wit. Hella Haasse moest een groot deel van haar oeuvre nog schrijven, maar Oeroeg (1948) was al verschenen. De setting van een land dat zeer verschilt van het Nederlandse landschap zal aangesproken hebben en natuurlijk het geheimzinnige dat de schrijvers eromheen geweven hebben.

Ook veel later hebben mensen de Indische boeken met die blik gelezen. De koloniën waren zelfstandig geworden, maar in het hoofd van de lezers zat nog de atlas van Nederland waarin Nederlands-Indië en Suriname nog stonden. Ik zie mezelf nog gebogen over die kaart van Suriname, kijkend naar de naamloze rode en zwarte puntjes daarop. Rood waren 'nederzettingen' van 'indianen', de zwarte stipjes duidden aan waar de 'bosnegers' woonden.

De Indische romans las ik, zonder een oordeel te hebben over het kolonialisme. Dat betekent natuurlijk dat ik dat als vanzelfsprekend accepteerde. Het is onmogelijk om op die manier deze romans te lezen. Zoals je ook niet meer de kinderboeken kunt lezen over de Tweede Wereldoorlog, waarin alle Nederlanders helden en alle Duitsers schurken waren, of de cowboyboeken, waarin alle indianen wreed waren (op de goede uitzondering na).

Riek

Terug naar Nog pas gisteren. Hoofdpersoon is het meisje Riek (Frederieke), dat in Nederlands-Indië leeft. Haar vader heeft een suikerfabriek. Het gezin leeft in een groot huis, dat niet bijzonder mooi is, maar wel een marmeren vloer heeft, met een ingelegde ster.

Meteen loop je als lezer tegen de koloniale verhoudingen aan. Er is een beo in huis die Maleis praat. Als vader aan het eind van werkdag thuiskomt:
'Kom, kom, trek de schoenen uit van meneer, gauw, gauw, trek de schoenen uit van meneer, gauw-gauw-gauw!' Hij praatte Maleis. Papa lachte, de tweede huisjongen trok hem zijn schoenen uit, en nam ze mee om ze te kalken, de helmhoed ook; mama gaf papa zijn sloffen aan, en dan gingen zij naar binnen. De beo keek hen na. 
Een paar bladzijden verder komen we de wasman tegen.
(...) die had een jonge vrouw erbij genomen, niet in zijn huis op het erf natuurlijk, daarbuiten in het dorp, dan schreeuwden zij zo, iedereen kon het horen. Schreeuwen, dat was nergens goed voor! 
Oerip, de bediende is degene die Riek van dichtbij meemaakt.
Oerip klom weer in de wagen, zij zat tegenover Riek en mama op de kleine bank, als zij ging zitten zei zij, 'vergeving mevrouw.' Dat hoorde zo.
Als ze met de trein reizen, reizen Riek en mama eerste klasse en Oerip derde klasse.

De grote juffrouw

Riek is nog maar een meisje, maar ze wordt wel 'de grote juffrouw' genoemd en de bedienden behandelen haar dan ook met een zekere omzichtigheid en met respect. Het is vanzelfsprekend dat de inlandse kinderen het veld moeten ruimen als de grote juffrouw moet baden.

Het zijn observaties en je kunt zeggen dat er al een oordeel zit in het observeren van juist deze zaken.  Of dat zo is, weet ik niet.

In de eerste helft van het boek lijkt het leven paradijselijk. Maar langzaam komt er de dreiging in. Er zijn huwelijksproblemen (bij tante Nancy) en er zijn onlusten. Er zijn rietbranden, terwijl de suikerfabrikant het moet hebben van de opbrengst van zijn suikerriet.
Riek hoorde wel dat de grote mensen er samen over spraken, dat de 'bevolking' ontevreden was, dat er misschien wel oproer komen zou. 
Die dreiging deed me denken aan een boek met een heel ander decor: Ierse nachten van Simon Vestdijk. Ook daar lijkt het tijd geworden dat de oude verdeling van de macht hardhandig veranderd wordt.

Fantasie

Riek leeft in een paradijselijke wereld, maar ze merkt al dat het paradijs niet eeuwig is. Ze is op een leeftijd waarop niet alles aan haar verteld wordt, maar waarop ook niet alles haar ontgaat. De enige manier waarop ze haar ideale wereld in stand kan houden is haar fantasie. In haar verbeelding maakt ze een reis en daarbij kan ze tante Nancy, die intussen weg is, gewoon weer ontmoeten.

Uiteindelijk blijkt de beste oplossing dat Riek naar Nederland gaat. Ook Maria Dermoût was van 1900 tot 1905 in Nederland om daar naar school te gaan. Nog pas gisteren eindigt met:
Er was zoveel: behalve de mensen, ook het andere dat zij liefhad - haar plaats op aarde tot nu toe -, het grote huis met de witmarmeren vloer, en de zwarte ster, en de gouden vogels op de tochtdeuren, de groene ommuurde tuin, alle bomen, alle bloemen, -de berg-, de Lawoe achter het tuinmuurtje. Alle andere bergen, de hele rij, ze kende ze nu alle goed uit haar hoofd.
Java en zijn blauwe bergen, en de blauwe zee er omheen. In het noorden de Javazee, in het Zuiden de Zuidzee, links straat Soenda, rechts straat Madoera, zoals het stond op de kaart in de leerkamer.
Zij moest tijd hebben om het alles te verliezen.
Volwassen worden is misschien meestal verdreven worden uit het paradijs. Riek laat ook nog het land achter zich waaraan ze goede herinneringen heeft. Dat land zal zich voorlopig nog alleen in haar hoofd bevinden. In haar verbeelding kan ze het ongeschonden houden. Intussen zal er, achter haar rug om, van alles veranderen. Het kan niet anders.

Zintuiglijk

Dermoût schrijft zintuiglijk, waardoor de Indische omgeving goed opgeroepen wordt. Er zit ironie in de kleine tussenzinnetjes ('Mama was niet groot en een beetje dik, dat was jammer.') Als lezer snap je net iets meer dan het meisje Riek en je weet dat toch nog heel veel je ontgaat van wat er werkelijk aan de hand is. Dat houdt je bij het verhaal. Net als Riek wil je graag snappen wat er aan de hand is.

De grote roman van Maria Dermoût is De tienduizend dingen (1955), die ook zeer in het buitenland geprezen is. Op een site die samengesteld is door haar kleindochter Maria de Bruyn Ouboter is meer over de schrijfster te lezen.

vrijdag 17 april 2020

De hoogstapelaar (Wessel te Gussinklo)


Al een tijdje vind ik dat ik iets van Wessel te Gussinklo moet lezen, maar het kwam er steeds niet van. Ik nam De weergekeerde bloem op in het lijstje met de beste boeken van 2017 die ik niet gelezen heb (op nummer vier, achter Tommy Wieringa, Charlotte Mutsaers en Maxim Februari) en in in het lijstje met de beste boeken van 2019 die ik niet las, kwam De hoogstapelaar op nummer drie, na Armando en Stephan Enter.

Gelukkig kreeg ik onlangs De hoogstapelaar cadeau en ik ben het meteen gaan lezen. Hoofdpersoon is Ewout Meyster, die ook de centrale figuur is in de romans De verboden tuin (1986) en De opdracht (1995). In die laatste roman was hij veertien jaar oud. In De hoogstapelaar (2019) is hij zeventien.

Belangrijk worden

Ewout is nogal bezig met hoe hij overkomt op anderen: hoe je moet lopen, hoe je moet kijken, hoe je je kaak moet houden, wat je juist wel en niet moet zeggen. 'Belangrijk moest hij worden en ook populair; een jongen waar iedereen respect voor had.' Hij heeft het idee dat hij dat allemaal aardig onder de knie heeft. Zijn leeftijdsgenoten geeft hij op dat gebied graag advies. Ze kunnen bij hem op spreekuur komen.

Aan de ene kant krijgen we een vrij gedetailleerd van Ewout, in wiens hoofd we steeds kunnen meekijken, aan de andere kant krijgen we een beeld van de tijd, ergens in de jaren vijftig, schat ik. Er zijn jazzkelders en ook de popmuziek (dat is waarschijnlijk niet het goede woord) komt op: Little Richard, Elvis Presley, Johnny Halliday. De meisjes dragen petticoats en puntschoenen. Er wordt veel gerookt en als je erbij wilt horen, moet je wel cola drinken. En Sartre en Camus gelezen hebben.

Ewout is gestopt met zijn schoolopleiding. Hij is van het internaat gestuurd en woont weer thuis bij zijn moeder, die een boekhandel drijft, met onder andere theologische boeken. Hoe groot de macht van de ouders, blijkt geregeld. Ewout is een opstandige jongere, maar hij doet vaak wel wat zijn moeder zegt en moeder bepaalt welke vrienden hem wel of niet mogen bezoeken.

Bluf

Hij doet of hij veel gelezen heeft, maar zijn kennis vooral bluf. Weliswaar heeft hij geprobeerd, met een woordenboek erbij, L'Être et le Néant te lezen, maar hij heeft vooral over Sartre gelezen en voor de rest weet hij de schijn op te houden.

Ewout komt heel zelfverzekerd over en veel van zijn vrienden kijken tegen hem op. Maar Ewout weet dat hij ook een zwakke kant heeft. Hij noemt dat niet letterlijk, maar duidt het aan met bijvoorbeeld 'dat vreselijke en onwaardige' en een keer is hij door zijn moeder betrapt 'met die spullen, die kleren.'

Zijn superioriteit moet Ewout echter wel steeds waarmaken en daar is hij zorgvuldig mee bezig: het is van belang met wie hij omgaat en het beeld dat zijn vrienden van hem hebben moet ervoor zorgen dat hij bovenaan in de pikorde blijft staan.

Jazzkelder

In een jazzkelder beleeft hij een glorieuze avond. Hij blijkt een gesprekspartner te zijn voor de eigenaar van de kelder en hij vermoedt dat zijn vrienden daardoor geïmponeerd zijn. Die raadt hem wel aan om Merleau-Ponty te lezen, wat Ewout natuurlijk niet gaat doen. Wel demonstreert hij dat hij boven twee andere, onbekende jongens staat.

In zijn omgang met mensen vertrouwt Ewout op zijn gemakkelijke omgang met anderen:
Altijd zouden de goede woorden er zijn, de gebaren, de houdingen, steeds opnieuw. Onkwetsbaar zou hij zijn. 
Hoe analytisch de blik van Ewout ook is, op zijn omgeving en op zichzelf, je hebt het idee dat hij belangrijke dingen over het hoofd ziet, niet ziet wat er bij sommige vrienden werkelijk aan de hand is en ook zichzelf niet goed weet te peilen. Vroeg of laat moet hij wel zijn hand overspelen en te zien krijgen hoe het werkelijk zit. Al in de jazzkelder blijkt hij de situatie niet helemaal scherp te hebben ingeschat.

Spiegelen

Ewout spiegelt zich aan de werkelijk machtige mannen: Churchill, Roosevelt en zelf Hitler. Ze hebben hun zwakten overwonnen. 'Churchill bijvoorbeeld met dat blote varkenshoofd.' Andere voorbeelden zijn voor hem de presentatoren op Radio Luxemburg:
Zo moet je proberen te praten, zoals bij Radio Luxemburg, die Amerikaanse stemmen - zo praten, zo langzaam en krachtig.' 
Het bezig zijn met krachtig overkomen, komt voort uit de vrees niets te betekenen, onbelangrijk te zijn:
Wat moest er van hem worden? Zinloos was alles, o ja. Maar hoe de zingeving van dat zinloze - want al was het slechts schijn die zingeving, hoe die zingeving verwezenlijken; en de beelden die hij voor zich zeg, de triomfen en successen die de zijne zouden worden, de macht en eerbied die hij zou verwerven. Niets kon hij, geen diploma bezat hij, alleen houding was het wat hij deed, gedrag, bluffen en snoeven, en daarachter zat niets; lucht, leegte was daarachter. En hij zou nog meer houdingen bedenken, nog beter, nog bijzonderder. Maar alleen een holte zou dat gedrag omsluiten. En die moeite, die inspanning: steeds opnieuw het bijzondere vinden het nieuwe... Er was geen einde aan. En ook dan zou hij niets bereikt hebben, niets wezenlijks, niets echts. 

De blik van de ander

Dat je bestaat in de scheppende blik van de ander, dat je geworpen bent in het leven en dat je gedwongen bent keuzen te maken, ervaart Ewout dagelijks. Daarom ook voelt hij zich zich zo verwant met wat Sartre geschreven heeft. Hij wil worden wij hij hoort te zijn.

Niet alleen krijg je in De hoogstapelaar een beeld van hoe een groep jongeren leeft in de jaren vijftig, maar ook van hoe ze denken en in welke context ze opgroeien. Een enkele keer vroeg ik me af of iets klopte met de beschreven tijd. Ewout zegt dat hij af en toe last heeft van een depressie. Werd dat toen al zo genoemd? Hadden mensen in die tijd niet eerder last van hun zenuwen? Of ze waren overwerkt. Het woord depressie werd, naar mijn inschatting vooral gebruikt op het gebied van de economie en waarschijnlijk de meteorologie. Maar misschien vergis ik mij.

Klassiek

De hoogstapelaar leest als een klassieke roman, juist door de nadruk op de gedachten. Er staan passages in die me aan Couperus deden denken, maar een tik van Vestdijk heeft Te Gussinklo ook zeker meegekregen. Hoe dan ook, ik gaf me al gauw aan dit meeslepende boek over en wilde alleen maar verder lezen, vrezend voor de afloop. Zou Ewout Meyster tot het eind van het boek kunnen blijven staan op heet voetstuk dat hij zelf heeft opgetrokken? Wie het wil weten, moet het boek lezen.

donderdag 16 april 2020

Brul!



Van strips voor jonge kinderen weet ik niet zo veel. Natuurlijk ben ik zelf kind geweest en toen heb ik strips gelezen, maar dat -opa, neemt even zijn pijp in de mond en staart weemoedig naar het plafond- waren andere tijden.

Ik heb wel geschreven over Junior Suske en Wiske, dat ik leuk vond, en over Prinses Simone, waar ik minder connectie mee had, maar dat zal ook wel aan mijn leeftijd liggen en zeker niet alleen aan de strip. Sinds vorig jaar is er striptijdschrift voor kinderen, laten we zeggen: basisschoolleeftijd, maar niet alleen voor hen, vermoed ik. Het heet Brul!

Vier nummers

In het voorjaar van 2018 verscheen een nulnummer en een actie om fondsen te werven. Vorig jaar zijn er vier nummers verschenen, samen voor twintig euro, wat heel schappelijk geprijsd is. Bij de aankondiging werd het tijdschrift gekarakteriseerd als 'Leuk tijdschrift vol strips!' Bij het eerste nummer werd het een 'Supertof tijdschrift met strips, strips, illustraties en strips!' en uiteindelijk werd dat: 'Supertof tijdschrift met strips, strips en nog meer strips!'

De 'hoofdbrullers' zijn Tommy A en Jeroen Funke, de 'eindbruller' is Tonio van Vugt en dan zijn er nog heel veel meebrullers, waaronder zich bekende namen bevinden. Sommige strips en rubrieken komen steeds terug: Prof. Oja-Aha, een strip met een educatieve insteek en toch een leuk verhaal; Victor & Vishnu van Jeroen Funke (dat verder geen aanbeveling behoeft); een bladzijde over een dier, door Michiel van de Pol, wat heel grappig is.

Heerlijke weetjes

Er staat vaak ook wel iets in van Floor de Goede, Rob van Barneveld  en Brecht Evens, en Eefje Wentelteefje wandelt vrolijk rond. Heel veel plezier heb ik beleefd aan Gekken Werk van Frits Jonker en Milan Hulsing. Het is een rubriek over allerlei dingen die met beeld te maken hebben: films, plaatjes, schilderijen, maar ook over poppetjes en andere parafernalia. Het zijn heerlijke weetjes. Zo had ik me helemaal niet gerealiseerd dat de grappige kaarten met aangeklede apen verdwenen zijn en dat die er in bijvoorbeeld de jaren zestig nog heel veel waren. Blijkbaar vinden we het nu niet meer in orde dat we op die manier met dieren omgaan.
Niet het nulnummer, maar nummer 2

Juist in die rubriek gaat het af en toe mis met de spelling ('slechterikken', 'pyramide's'), maar dat rekenen we nog maar even tot de kinderziekten. Er is ook altijd een verhaal in proza. Eerlijk gezegd kon ik niet altijd het geduld opbrengen om die verhalen te lezen, maar dat was vroeger bij bijvoorbeeld Sjors al niet anders. Er zullen best kinderen zijn voor wie dat nu juist geschikt is.

De naam van het tijdschrift is ontleend aan het personage Brul, een zwijn, dat zijn eigen stripje op de achterpagina heeft (net als indertijd Sjors en nog steeds Eppo). Ook op andere pagina's duikt Brul op. Verder zijn er wat losse stroken, puzzeltjes en er is altijd een mooie middenplaat, waarop meestal veel te ontdekken is. Zo zag ik op de plaat in het laatste nummer een bijzonder schaakbord: van negen bij negen velden.

Verrassing

Ten slotte: bij elk nummer is er een cadeautje, bijvoorbeeld een bouwplaat, een stickervel, een miniboekje (door Erik Kriek). Het is een extraatje, waardoor elk nummer nog meer een verrassing is.

Ik vind het leuk, die Brul!-nummers. Natuurlijk kan ik niet inschatten wat kinderen ervan vinden, maar voor iets goeds is er altijd publiek lijkt me. Probeer het, zou ik zeggen.

Er is een site, wat handig is als je je wilt abonneren, maar verder vind je er niet zoveel. Op de openingspagina staat dat de volgende nummers twee keer zo dik zijn. Dat is oud nieuws. In vergelijking met het nulnummer zijn de reguliere nummers twee keer zo dik, maar volgens mij zal de volgende jaargang niet nog dikker nummers bevatten. De pagina is in het leven geroepen voordat het eerste nummer verscheen. Brul! heeft ook een pagina op Facebook.

Nummer 4

woensdag 15 april 2020

Vrijwillig dood (Steffen Kverneland)


Toen de Noorse tekenaar Steffen Kverneland achttien jaar oud was, maakte zijn vader een eind aan zijn leven. Hij werd gevonden in een auto met draaiende motor, waarvan de uitlaatgassen met een slang de auto in werden geleid. Het is de manier waarop ook de schrijvers Dirk de Witte (1934 - 1970) en Stig Dagerman (1923 - 1954) hun leven beëindigden.

Intussen is Kverneland zelf vader van een zoon. Hij zit met zijn zoon op schoot zoals zijn vader vroeger met hem op schoot zat. Dat lokt vergelijking en identificatie uit. Bovendien komen de vaderrol (van nu) en de zoonrol (van vroeger) samen in dezelfde situatie.

Voor de tekenaar is het de aanleiding om op zoek te gaan naar zijn verdwenen vader. Misschien om hem alsnog recht te doen, maar in ieder geval om erachter te komen wie die vader nu was. Daarover gaat het boek Vrijwillig dood. 

Foto's

Kverneland moet zijn herinneringen naar boven halen. Dat doet hij aan de hand van de foto's. Soms tekent hij die na, soms zijn die afgedrukt in het boek. Vrijwillig dood is overduidelijk een graphic novel, maar door al die (nagetekende) foto's heb je tegelijkertijd het idee dat je door een familiealbum bladert. Daardoor kom je de tekenaar dicht op de huid.

Naast de foto's zijn er de herinneringen, maar het geheugen is niet altijd betrouwbaar. Kverneland moet zichzelf soms corrigeren: de auto die hij getekend heeft kan niet de auto zijn waarin zijn vader de laatste uren doorbracht.

Zwarte bladzijde

Echt de dood van zijn vader tekenen lukt hem niet. Hij tekent eerst zichzelf, aan het tekenen. Een tweede keer, dezelfde tekening, maar minder gedetailleerd en alsof het tekenen hem al uit de hand loopt. En daarna een indrukwekkende bijna zwarte pagina, waarin geen afbeelding meer is te
ontdekken. Blijkbaar is er een bepaalde afstand tot waarop we de dood kunnen benaderen. Daarna gaat die ons voorstellingsvermogen te boven.

De zoon herinnert zich allerlei details van de vader en uit al die herinneringen samen doemt voor de lezer het beeld van die vader op. Zoals elk mens heeft vader zijn aangename en onaangename kanten.  Je ontmoet vooral een menselijke man, die het gewoon niet voor elkaar krijgt om harmonisch te leven. Soms trekt hij zich terug in een buitenhuisje en dat lijkt manier om zich tijdelijk aan het leven te onttrekken.

Liefdevol

Of de zoon de vader genaderd is door dit boek, is moeilijk te zeggen. Het laat de vader zowel in warme als ontluisterende momenten zien. Maar door de aandacht waarmee de vader is getekend en door de gedrevenheid van de zoektocht is het eigenlijk bij voorbaat al een liefdevol boek: iemand in wie je zo veel energie steekt, moet wel belangrijk voor je zijn.

Het deed me denken aan andere vaderboeken als Kraut van Peter Pontiac en Fun Home van Alison Bechdel. Net zulke gedreven zoektochten naar de vader en daardoor eigenlijk een zoektocht naar zichzelf.

Onbegrijpelijke duisternis

Voor de zoon is de zelfdoding van de vader niet te begrijpen:
Er zit een onbegrijpelijke duisternis in het willen nemen van je eigen leven die ik waarschijnlijk nooit zal bevatten. Ik heb het niet in me. Hij moet zich afschuwelijk hebben gevoeld. 
Kverneland neemt geen genoegen met clichés:
Nu heeft hij rust gevonden, zoals dat heet. Hij hield gewoon op te bestaan. Dat is wat hij wilde. Dat alle angst, al het lijden, de pijn of wat hem dan verdomme ook dwars zat, weg zou gaan. 
Hij ziet ook nog wel het zorgzame in de manier waarop vader zijn dood arrangeerde: hij zorgde ervoor dat hij niet door zijn eigen gezin gevonden werd.

Tekenstijl

De stijl van tekenen is op sommige pagina's realistisch, maar er zijn ook tekeningen die karikaturaal aandoen en die ook grappig zijn. Om eenheid van stijl heeft Kverneland zich blijkbaar niet bekommerd. De eenheid zit in het onderwerp, dat tekentechnisch op verschillende manieren benaderd wordt.

Uitgeverij Scratch heeft er een stijlvol album van gemaakt, met een mooie linnen rug. Degelijk en ingetogen, waardoor het past bij het in memoriam.

Nietsontziendheid

De kracht van Vrijwillig dood zit in de nietsontziendheid waarmee Steffen Kverneland kijkt naar zijn vader, naar zichzelf, naar wat blijkbaar het leven is. Zo zijn de kaarten geschud en daarmee moet je het doen. Die nietsontziendheid gaat gepaard met mededogen. En die combinatie maakt dit boek zowel hard als warm, waarbij het laatste je bijblijft. Het is hoe dan ook een monument voor een vader, die ook maar een mens was met gebreken en die zomaar verdween uit het leven van de zoon, waardoor hij paradoxaal genoeg altijd aanwezig zou blijven.

En, nog een paradox: de vader verlaat al vroeg het leven, maar leeft voort in dit boek, waarmee hij min of meer onsterfelijk is geworden.

Titel: Vrijwillig dood
Tekst en tekeningen: Steffen Kverneland
Uitgeverij: Scratch Books
Amsterdam 2020, 112 blz. hardcover €24,90




maandag 13 april 2020

Podcast: Cokevissers, Van Turner tot Stalin, Opa vertelt

De drie podcasts van deze week: over Urkers die cocaïne vervoeren, over een portret van een jonge vrouw die misschien wel de dochter van de schilder Turner is en over een Arnhemmer in de oorlog. 


Cokevissers

In 2017 wordt er een grote hoeveelheid cocaïne ontdekt in een Urker viskotter. Is dat een incident of bevinden de Urker vissers zich in een web van misdaad? Daarover gaat de podcast Cokevissers.

De podcast is gemaakt door Wouter Laumans, die in de inleiding van elke aflevering zegt dat wij hem misschien kennen van het boek Mocromaffia. Die titel kende ik wel, de auteur niet. De uitgever vindt overigens dat de titel, vreemd genoeg, als twee woorden geschreven mag worden: Mocro Maffia. 

Laumans heeft geen documentaire willen maken. Wel heeft hij zich verdiept in dossiers en wel heeft hij 'off the record' personen gesproken. Daar kan hij natuurlijk niet letterlijk uit citeren en dat is lastig bij een documentaire.

Verhaal

Hij heeft daarom besloten er een verhaal van te maken. Daartoe heeft hij ook fictieve personages toegevoegd. Daarmee is het Cokevissers fictie geworden, gebaseerd op werkelijke gebeurtenissen.

Je zou de podcast een soort hoorspel kunnen noemen, maar zo te horen zijn de stemmen niet ingesproken door professionele acteurs. Veel stemmen klinken niet natuurlijk. Het best is degene die Jelle Hakvoort speelt, mede-eigenaar van de bewuste kotter, die overigens ook wel eens Jelle Hakford wordt genoemd in de serie.

De voice-over is door verschillende mensen gedaan, onder wie ook Laumans, als ik het goed hoor. Dat kan hij eigenlijk niet: te nadrukkelijke en onnatuurlijke accenten. In plaats van de tekst het werk te laten doen is hij duidelijk een tekst aan het neerzetten en dat had hij beter niet kunnen doen.

Clichés

Die tekst wemelt overigens van clichés. Urkers worden 'de trotse bewoners van het eilandje in de Zuiderzee' en ik kwam ook 'niets is minder waar' tegen. Om de Urkers te typeren wordt de Tachtigjarige Oorlog genoemd, met meteen erna de Afscheiding van 1834. Die zou staan voor onafhankelijkheid van de Urkers. Er waren overigens overal in Nederland Afegescheiden gemeenten.

Godsdienst is belangrijk in Urk. Er komt iemand voor die lid is van de Gereformeerde Gemeente. Verderop gaat het over de Gereformeerde Kerk, wat een andere denominatie is. De dominee houdt een donderpreek, maar niet in de bewoordingen die gebruikelijk zijn bij de bevindelijk gereformeerden. Dat de dominee voor bezoekers van de kerkdienst vlak voor aanvang aanspreekbaar is, is ook niet zo aannemelijk.

Journaliste

Een vreemde rol speelt de journaliste met de naam Anna van de Wal (ja, ja, ze is niet van het 'eiland'), die zich voorstelt als 'journalist van de lokale Urker krant'. Dat is niet zo'n pakkende naam voor een krant. Ze komt niet uit Urk. Waarom zou iemand die niet zo bekend is met Urk werken voor de lokale Urker krant? Het lijkt er meer op dat Laumans hier zichzelf, de buitenstaander, opvoert de persoon van een jonge vrouw.

Het grootste bezwaar tegen de podcast is dat er zo weinig lijn zit in het verhaal. Het luistert het lekkerst als je je kunt identificeren met een persoon en met dat personage meeleeft. Ook zou er in het begin een probleem moeten zijn dat je in de loop van het verhaal oplost of dat in de loop van het verhaal ingewikkelder wordt.

Dat is hier niet het geval: Anna is op zoek naar de waarheid, justitie ook en intussen krijg je een beeld van een klein deel van de Urker bevolking en van misdaad elders. Aan het eind weet je zo ongeveer wat met wat verknoopt is, maar de vraag is of je dat allemaal wilde weten.

Slecht acteerwerk

Over justitie gesproken: de vrouw die Hakvoort ondervraagt is een toonbeeld van slecht acteren: een vrouw die een slechte actrice speelt die speelt dat ze iemand ondervraagt. Met bedachte vertragingen in de zinnen, met bedachte stoerheid in de stem en in alles onnatuurlijk. Geen moment heb je het idee dat het een werkelijk mens zou kunnen zijn. Dat is in De Blankenberge Tapes (even naar beneden scrollen op de pagina) beter gedaan.

Er zitten best aardige dingen in de podcast, maar het verhaal was beter geworden als er duidelijker keuzen waren gemaakt en de maker niet 'alles' had willen laten zien. Dat is misschien aardig in een boek waarin je de ruimte hebt, maar niet in een verhaal daar verder moet. Ook het blijven hangen tussen documentaire en hoorspel in doet Cokevissers geen goed.


Van Turner tot Stalin

Podcast is ook een medium voor amateurs. Toch kom ik die nog niet zo heel veel tegen bij gesnuffel naar wat ik eens zou kunnen gaan beluisteren. Maar Van Turner tot Stalin is duidelijk afkomstig van een liefhebber, die enthousiast is over wat hij heeft ontdekt. 

Zijn naam is Ton Soons en de aanleiding is het portret van een jonge vrouw, geschilderd door Louis Buisseret, van wie ik nog nooit gehoord had. Al gauw is duidelijk is de vrouw Laura Turner is. Kan zij de dochter zijn van de beroemde schilder William Turner? Soons heeft het uitgezocht. 

Muziek

Daarover heeft hij het een en ander opgeschreven en dat leest hij voor. Op de achtergrond klinkt muziek, die meestal niets te maken heeft met wat er voorgelezen wordt. Hoe zou het met de rechten zitten? Eigenlijk vind ik dat de rechthebbenden dat maar even door de vingers moeten zien, want Soons heeft duidelijk geen winstoogmerk.

Soons lijkt alles interessant te vinden. Elk zijpad dat hij tegenkomt, slaat hij in. Hij lijkt dan de hoofdroute vergeten en wijst ons enthousiast aan wat hij nu weer allemaal ziet. Voor je het weet zit je bijvoorbeeld in het vrouwenwielrennen.

Grote lijn niet altijd duidelijk

Het gevolg is wel dat de grote lijn niet altijd even duidelijk blijft. Soons noemt de ene naam na de andere en voor je het weet ben je kwijt wie nu ook alweer een kind van wie was of getrouwd met wie.  Tijdens het strijken gaf ik het dan ook maar op om de lijn te volgen en pikte ik gewoon feitjes op die ik op dat moment hoorde. 

Turner en Stalin zijn grote namen. Zij doen er nauwelijks toe in deze podcast. Voor informatie over hen hoef je de podcast niet te beluisteren. Achteraf bezien is me er ook van de rest niet zo heel veel bijgebleven. Wel het enthousiasme van Soons, die met zijn zuidelijke tongval voorleest wat hij allemaal ontdekt heeft. 

Soons moet erg veel tijd gestoken hebben in zijn onderzoek en ik kan me voorstellen dat hij kleine dingetjes boven water heeft gehaald die een andere onderzoeker weer kan gebruiken. Wat de luisteraars er allemaal mee moeten, is me niet zo duidelijk. Maar ik vond het niet vervelend om naar te luisteren. 

Opa vertelt

Er zijn heel wat verhalen over de oorlog en juist in dit jaar krijgen die heel wat aandacht. Een van verhalen is Opa vertelt, waarin Evert Hüsken (1916 - 2000) zijn verhaal vertelt. Wie daar een podcast van gemaakt heeft, is mij niet duidelijk. 

Hüsken heeft zijn verhaal in 1981 ingesproken op een bandrecorder en dat is in vijf delen geknipt (volgens de beschrijving in zes, maar dat zesde lijkt te ontbreken). Je kunt aan het accent horen dat Hüsken uit Arnhem komt. Die stad had aardig wat te verduren in de oorlog en daarover wordt verteld. 

Bijvoeglijke naamwoorden

Hüsken houdt van stoere verhalen. Hij gebruikt veel bijvoeglijke naamwoorden om te laten merken hoe spannend of hoe erg iets was. Dat was niet nodig geweest. Bij een soberder vertelling was de inhoud misschien nog meer overgekomen. 

Van de oorlog heeft Evert heel wat meegekregen: zo werd hij te werk gesteld in Duitsland. Later moest de familie evacueren naar Friesland. 

Een ooggetuigeverslag is altijd informatie uit de eerste hand en dat is voor de identificatie altijd beter dan een algemeen verhaal. Het beeld dat mensen van de oorlog hebben zal er niet heel erg door veranderen, lijkt me, maar je krijgt wel een inkijkje in het leven van iemand. 

Bij het downloaden blijkt dat de afleveringen niet genummerd zijn, waardoor ze in alfabetische volgorde worden afgespeeld. Dat is niet zo handig.