woensdag 30 april 2025

Strijd en verzoening (George Knottnerus)


Sommige boeken koop ik doelbewust, andere komen toevallig op mijn pad of worden mij aangereikt. Strijd en verzoening van George Knottnerus is zo'n boek dat ik waarschijnlijk nooit gelezen zou hebben als iemand het mij niet gegeven had. 

Het is een wonderlijk boek. Het bestaat uit vier delen ('Conflict en liefde', 'Metselaar en dictator', 'Bezetting en verzet' en 'Pijn en hoop'), die weliswaar met elkaar te maken hebben, maar die maar niet een geheel willen worden. In het laatste deel doet de schrijver zijn best alle losse eindjes aan elkaar te knopen, maar dat lukt eigenlijk niet. 

Conflict en liefde

Strijd en verzoening is een roman, maar wel geworteld in de historische werkelijkheid. In het eerste deel komen de personages Peter van Hout en Doris de Wit voor, die gemodelleerd zijn naar de verzetsmensen Piet Rombout en Marie de Bondt. 

Aan de ene kant beschrijft Knottnerus wat ze gedaan hebben op een toon die past bij non-fictie. Sommige scènes plaatsen je volop in de fictie, waarbij de werkelijkheid beleefd wordt door een personage met wie je meeleeft. Daardoor zwabbert het wat tussen documentaire en roman. 

Het is zeker niet vervelend om te lezen, al had er heel wat gekapt moeten worden om er een goede roman van te maken. Knottnerus heeft zich goed in de stof verdiept en hij wil alles vertellen. Al die elementen zijn interessant, maar ze maken niet altijd het boek beter. 

De nadruk van het eerste deel ligt op de Tweede Wereldoorlog in Ede en omstreken. Maar we beginnen al in de Eerste Wereldoorlog, als er bij Ede een groot opvangkamp is voor Belgische vluchtelingen en we lezen ook nog hoe het Henry Kissinger verging toen hij nog een Duitse schooljongen was. 

Over het uitbreken van de oorlog wordt verder niets verteld. Het verhaal springt van 1936 naar de herfst van 1944 en dan loopt het door tot 1946. Knottnerus is scheutig met details over de plaats waar alles zich afspeelt, wat prettig is voor een lezer die Ede kent: die weet precies waar de personages wonen en waar de acties plaatsvinden. Het bracht mij ertoe een boek te gaan lezen over De Wormshoef, een villa in Lunteren, die het hoofdkwartier van Sicherheitsdienst (SD) was. Dat boek had ik al in huis, maar van lezen was het nog niet gekomen. 

Metselaar en dictator

In het tweede deel, 'Metselaar en dictator', draait het om Marinus van der Lubbe. Het wijkt behoorlijk af van het eerste deel, ook door de manier van vertellen. Hier is er namelijk een ik-verteller, die naar Berlijn reist om te reconstrueren wat daar indertijd gebeurd is bij de brand van de Rijksdag. 

We krijgen een mooi beeld van Rinus van der Lubbe. Als idealist, maar ook als zwemmer. Het contact dat hij daar legde met een Hongaarse zwemster is in deze roman een belangrijke verhaallijn. 

De reis van de verteller naar Berlijn speelt zich af in het begin van de eenentwintigste eeuw en het verhaal springt heen en weer tussen het heden en naar de tijd van Marinus van der Lubbe. De verteller beschouwt Van der Lubbe als zijn gedroomde vader en probeert door te dringen tot hem en tot de tijd waarin hij geleefd heeft. 

Bezetting en verzet

Het derde deel speelt zich vooral af in Varsseveld en Rotterdam. Hierin is er juist veel aandacht voor het begin van de oorlog. De plaatselijke predikant gaat als geestelijke verzorger naar Veenendaal, waar hij ook is als de oorlog uitbreekt. Verschillende van zijn zonen vechten tegen de Duitsers. In Rotterdam is er al gauw het bombardement. 

Veel aandacht gaat uit naar een van de zonen, Tim, die niet mee hoeft te vechten, maar die later wel bij het verzet betrokken raakt. Verder spelen er nog wat liefdesgeschiedenissen mee en een SS-officier die we in het eerste deel al een beetje hebben leren kennen. 

Ook de manier waarop vlak na de oorlog mensen die als 'fout' werden gezien werden aangepakt, beschrijft Knottnerus. Dat gebeurde zonder vorm van proces op een manier die nu alleen maar onze afkeer kan oproepen. 

Het deel loopt van 1937 tot 1945, met aan het eind nog een sprong naar 1990. Over het algemeen wordt de historische tijd goed opgeroepen. Je kunt merken dat de auteur zich ingelezen heeft en hij weet met sprekende details te komen. Maar een enkele keer had ik mijn twijfels, bijvoorbeeld als iemand achteloos 'drie kwartjes' achterlaat op een schoteltje in een kerk. Dat zou nu toch een bedrag van meer dan twintig euro zijn geweest. 

Pijn en hoop

De personages uit het derde deel komen we ook weer tegen in het laatste deel, maar dat speelt zich af ver na de oorlog. Wat onduidelijkheden uit de oorlog worden opgehelderd en de auteur tracht ook wat zaken uit de eerste twee delen te hernemen. Dat lukt eigenlijk niet goed, omdat de verhaallijnen zo lang onderbroken zijn geweest en omdat de delen onderling zo verschillen. De verschillende delen van het boek lijken me meer gelukt dan het geheel. 

Al eerder noemde ik dat het boek stilistisch ook heen en weer springt tussen non-fictie en fictie. In de fictiedelen is de stijl soms vergelijkbaar met die van oude jongensboeken. Die blijkt uit zinnen als 'Daar doet hij onder het warme genot van vers gezette thee verslag' of 'Een schot doorboort de stilte van de nacht'. Iemand kan samen zijn met zijn 'kornuiten' zijn of een ander 'meetronen' of antwoorden met 'Wis en waarachtig'. Ook de clichés worden niet vermeden: 'Ze kijkt me met grote glanzende ogen aan', 'De fijne lijnen van haar gezicht waar toch kracht uit straalde', 'Strompelend naar mijn bed dat mij lokte met haar zachte schoot'. Van de literaire kant moet het boek het niet hebben. 

Toch heb ik mij daar niet zo aan gestoord. Over het algemeen leest het prettig en je merkt dat Knottnerus heel graag wil vertellen over zijn onderwerp en er veel over weet. Het heeft geresulteerd in een wat verbrokkelde roman, met interessante delen, maar om er een goed boek van te maken, was er de hand van een strenge redacteur nodig geweest. 

George Knottnerus, Strijd en verzoening. Uitgeverij Gopher, 416 blz. € 25,50

dinsdag 29 april 2025

Wees vervloekt 1: Zaroff (Philippe Pelaez & Carlos Puerta)

We schrijven 2017. In de riolen van Londen wordt het lichaam van een man aangetroffen. Uit het onderzoek blijkt dat de relatie tussen hem en zijn vriendin gearrangeerd is door hun beider werkgever, Nicholas Zaroff. Deze duistere Russische oligarch heeft een bijzonder plan, waarvoor hij vier mensen bij elkaar moet brengen. In zijn eigen woorden:

'Een luie journaliste die drugsverslaafd is, een sletje met zelfmoordneigingen, een alcoholverslaafde dokter met losse handjes en een vulgaire en corrupte politieman.' 

Intergenerationeel trauma

Het zijn mensen op wie Zaroff neerkijkt, maar bovenal wil hij wraak, om een einde te maken aan wat je een intergenerationeel trauma zou kunnen noemen. 170 jaar geleden is een voorvader van Zaroff opgesloten in een inrichting. Omdat die gek verklaard is, dragen de volgende generaties daarvan de gevolgen. Steeds weer blijken zij zich te bevinden in de hoek waar de klappen vallen. 

Dat is het uitgangspunt van de strip Wees verloekt. In het eerste deel, Zaroff krijgt Zaroff het voor elkaar om de vier samen te brengen en hun uit te leggen waarom dat is. De voorvaders van de vier mensen die Zaroff samengebracht heeft, hebben daarmee te maken: Charles Darwin, Mary Shelley, Emily Brontë en Richard Francis Burton. Zaroff legt uit dat Emily Robinson strikt genomen niet van Emily Brontë afstamt, maar van dier broer Branwel Brontë. Waarom zij dan toch in dit viertal zit, wordt nog niet duidelijk. 

Ook kun je je voorstellen dat er na 170 jaar veel meer nakomelingen op aarde rondlopen. In de loop van de generatie hoeft er in elke geslachtslijn maar eentje te zijn die meer kinderen heeft gekregen en dan kom je al niet precies bij deze vier uit. 

Mogelijk wordt dat in de volgende twee delen nog duidelijk, waarin we verder het verleden in zullen duiken. Dan is het slim dat er in het eerste deel al vragen worden opgeroepen. 

Monster

Zaroff werkt samen met de arts Moreau, die ook al een verleden van generaties lang heeft. Een van zijn voorvaderen deed experimenten en die zet Moreau nu voort. Hij heeft gebouwd aan een monster, Clarence, dat voor een deel mens en voor een deel dier is. Het is niet het eerste experiment van Moreau, maar niet alles is helemaal gelukt. Clarence zal ingezet worden bij de wraak. De vier krijgen even voorsprong en daarna wordt de jacht geopend. Hoe die afloopt, zal ik hier natuurlijk niet vertellen. 

Zaroff is een aardig verhaal. Het scenario is geschreven door Philippe Pelaez, van wie ik eerder wat besprak (zie links hieronder). Pas na de volgende delen (Moreau en Shelley) zal werkelijk beoordeeld kunnen worden hoe goed het verhaal in elkaar zit. 

Dan moet ook duidelijk worden hoe de vier voorvaderen een rol hebben gespeeld. Mary Shelley is de schrijfster van Het monster van Frankenstein. Mary Shelley zou het verhaal gebaseerd hebben op de experimenten van de voorouder van Moreau. Wat de anderen voor rol gespeeld hebben, zullen we nog te lezen krijgen. 

Tekeningen

De tekeningen van Carlos Puerta zijn uiterst realistisch, in een schilderachtige stijl. De 'gootjes' tussen de tekeningen zijn smal en er is geen witte rand aan de buitenkant van de bladzijden. Doordat er ook in de tekeningen weinig met het wit van de achtergrond wordt gewerkt, ogen de bladzijden boordevol. 

Het verhaal speelt in het heden, wat bijvoorbeeld te zien is aan het gebruik van smartphones, en toch krijg je een beeld alsof we verder terug in de tijd zijn. Dat heeft voor een deel te maken met de locatie: de oude huizen in Londen, met dito inrichting. Misschien doet ook de tekenstijl denken aan het verleden. 

De tekeningen zijn indrukwekkend en de benauwende sfeer komt goed over. Door het realisme, heb je een beetje het idee of je een Netflixserie aan het lezen bent. 

Op dit moment heb ik nog een album in huis (Jules Verne, Het astrolabium van Uranië) met tekeningen van Puerta en dat zal ik binnenkort bespreken. Zaroff is een veelbelovend begin van een verhaal dat zich in de volgende delen verder kan bewijzen. 

Reeks: Wees vervloekt
Deel 1: Zaroff
Scenario: Philippe Pelaez
Tekeningen: Carlos Puerta
Vertaling: Hans van den Boom
Uitgever: Arboris
2024, 64 blz. € 12,95 (softcover), € 22,95 (hardcover)

Eerder schreef ik over:






maandag 28 april 2025

Krekel (Annet Schaap)

Het zou me verbazen als ik iemand nog moet uitleggen wie Annet Schaap is. Haar boek Lampje (2017) heeft zijn tienduizenden verslagen en veel mensen zullen De meisjes (2021) hebben gelezen. In beide boeken wordt verwezen naar sprookjes. Dat gebeurt ook in haar nieuwe boek, Krekel, waar op de achtergrond 'De wilde zwanen' van Andersen en 'De zes zwanen' van Grimm meespelen. Die sprookjes kende ik niet en je hoeft ze ook niet te kennen om van Krekel te kunnen genieten. 

De setting van deze nieuwe jeugdroman is dezelfde als die van Lampje. Het begint in het dorpje waarin Lampje ook start: een havenplaatsje, een vuurtoren, een winkeltje. En daar lopen twee kinderen rond: Eliza, die al in het eerste hoofdstuk de namen van haar vijf broers op haar bovenbeen laat tatoeëren en haar broertje Krekel, die stottert en maar de beschikking heeft over één arm. 

Tijdloos

Je zou kunnen zeggen dat het verhaal tijdloos is, maar het speelt zich in ieder geval niet af in de huidige tijd: geen mobiele telefoons, geen computers, zelfs geen radio of tv. De sfeer van vroeger wordt goed opgeroepen en ik vond maar een enkel element dat de illusie van vroeger verstoorde: er wordt op een gegeven moment thee gezet met een theezakje. Het is maar een detail, maar het stoorde mij toch. 

Verder wil ik helemaal niets vervelends over Krekel zeggen, want ik heb zeer van het boek genoten. 

Eliza en Krekel proberen op een schip te komen dat vaart naar de Witte Kliffen, maar er is geen schipper die ze daarheen wil brengen. Ze komen ook nog in conflict met een winkeliersechtpaar als ze proberen wat eetbaars te stelen. Daarbij raken Eliza en Krekel elkaar kwijt. 

Krekel wordt in huis genomen door een schooljuffrouw. Dat woord klinkt mij passender dan 'onderwijzeres' of 'docente op een basisschool'. Het is juffrouw Amalia, die nogal eens in gesprek is met het Jezusbeeld, dat toekijkt op haar handelen. Als ze de vervuilde Krekel in huis haalt knikt hij instemmend:

Goed zo, knikt de Heer. Laat de kinderen tot mij komen. Maar leg er wel even een krant onder. 

Met die Heer heeft juffrouw Amalia het niet altijd even makkelijk en het zal haar nog wel wat inspanning kosten om zich van zijn bemoeienissen te bevrijden. 

Heks

Hoe komen Eliza en Krekel in de haven terecht? Ze zijn twee kinderen van de zakenman James Tacker en groeien op in weelde. De vrouw van Tacker is overleden bij de geboorte van Krekel, wat hij zijn zoontje kwalijk neemt, maar Eliza zorgt goed voor haar broertje. Eigenlijk gaat alles goed, totdat Tacker een nieuwe vrouw opdoet, Duifje, die helemaal niet zo vredelievend is als haar naam doet vermoeden. 

De broers van Eliza en Krekel bestempelen haar tot heks en er is ook duidelijk iets onaangenaams in haar blik. Waartoe ze in staat is, wordt pas na een tijdje duidelijk. 

Dat Duifje door de broers een heks genoemd wordt, past wel in de sprookjessfeer. Heksen komen in sprookjes voor, net als boze stiefmoeders en dat lijkt Duifje wel te zijn, al kan ze zich mooi voordoen. Hoe het komt dat ze zo is, wordt wel aannemelijk gemaakt:

Het meisje staat te bibberen in haar natte jas. Een klein meisje in een grote boze wereld, denkt Duifje. Je zou er bijna medelijden mee krijgen. 
Heel even ziet ze zichzelf staan, net zo bibberend, net zo bang. Maar dat was vroeger, lang geleden, ver weg. En had er toen ooit iemand medelijden met haar gehad? Welnee. 

Duifje is een beschadigd mens. Dat maakt haar overigens niet minder kwaadaardig. 

Voor de liefhebbers van Lampje: er komen ook nog zeemeerminnen in voor. En veel vogels. Aan het begin van elk hoofdstuk is er een tekening van een veer, al weet je een hele tijd nog niet waarom dat is. Krekel heeft al wel een keer opgemerkt dat er zoveel nieuwe vogels in de tuin zijn. Hoe belangrijk de vogels zijn, kom je in de loop van het verhaal te weten. De veer zou ook nog kunnen verwijzen naar de vleugels van een engel. Maar in Krekel is er alleen een stenen engel, op het graf van moeder. 

Niet voldoen aan het stereotype

Bij het begin van het boek heeft Eliza zich als jongen vermomd en noemt ze zich Elliot, net als een van haar broers. Je zou kunnen zeggen dat ze niet wil afwijken van haar broers en net als zij wil zijn, je zou het ook pragmatisch kunnen noemen. Als bijvoorbeeld de tatoeëerder merkt dat hij met een meisje van doen heeft, rekent hij het dubbele tarief. Misschien wil Eliza alleen maar niet voldoen aan het stereoptype beeld van het meisje. 

En ook juffrouw Amalia moet zich ontworstelen aan het stereotype van de schooljuffrouw voor wie de regeltjes heilig zijn. En misschien geldt dat ook voor de sheriff die bij de zaak betrokken is. 

Vertrouwen in de afloop

Makkelijk hebben Eliza en Krekel het niet, maar de hele tijd hou je hoop dat ze het wel redden. Eliza heeft ook wel vertrouwen in de afloop. Aan Krekel vertelt ze dat brandnetels weliswaar flink pijn kunnen doen, maar dat weegbree daartegen helpt en dat die juist dicht bij brandnetels groeit. 

Dat er iets naars is en dat er ook meteen een oplossing vlakbij is. Mooi hè. Misschien is dat wel altijd zo, denk je niet?

Naars is er genoeg, maar dan zal er ook wel een oplossing zijn. Gelukkig is er schipper Berg, die wel naar de Witte Kliffen wil varen. En juffrouw Amalia, die een groot hart voor kinderen heeft, maar die ook haar eigen louteringstocht moet gaan. En hoe gaat het eigenlijk verder met James Tacker en zijn Duifje? Is ze voor hem ook een heks? Hij zingt welgemoed een lied van drs. P. over de liefde, maar komt hij er zonder kleerscheuren vanaf? En gaat hij zich eindelijk echt om zijn kinderen bekommeren?

Je best doen

De zakenman wordt als een soort god getekend. Eliza dacht dat hij alles kon en dat hij zelfs de verantwoordelijkheid had over het opkomen en ondergaan van de zon. Ze heeft heel erg haar best gedaan om haar vader te naderen, om te laten zien hoeveel ze om hem geeft, maar dat ziet vader niet. Daarin lijkt Eliza wel op Lampje, die ook zo erg haar best doet. 

Misschien is dat wel hoe Eliza in het leven staat: je moet je best doen, je moet je verantwoordelijkheid nemen, je niet laten ontmoedigen, erop vertrouwen dat het uiteindelijk allemaal wel goedkomt, hoe ontmoedigend de omstandigheden ook zijn. Uiteindelijk blijkt ze daarin gelijk te krijgen. 

Krekel is, net als Lampje,  een heerlijk boek. Fantasierijk, optimistisch, spannend, sprookjesachtig, rijk van taal. En mooi geïllustreerd natuurlijk, laat dat maar aan Annet Schaap over. 

Lampje werd bekroond met de Nienke van Hichtumprijs, de Woutertje Pieterseprijs en de Gouden Griffel en De meisjes met een Bronzen Griffel. Dat moest ik opzoeken en ik wist niet dat er bronzen griffels waren. Ik neem aan dat Krekel ook weer overladen zal worden met prijzen. Dat verdient het wel. 

vrijdag 25 april 2025

Rubber (M.H. Székely-Lulofs)


Zo nu en dan zag of hoorde ik de titel voorbijkomen: Rubber van Madelon Székely-Lulofs (1899-1958). Het zou een goed boek zijn, zich afspelend in het toenmalige Nederlands-Indië. Ik kocht het toen ik het tegenkwam, maar het duurde toch nog een tijdje voor ik het ook daadwerkelijk ging lezen. 

Ik zal het maar alvast verklappen: Rubber is een geweldig boek. Het is een succes geweest. Het werd goed verkocht en is ook verfilmd. Menno ter Braak was er niet tevreden over, maar die had het wel vaker lastig met boeken van vrouwen. Hij vond dat Lulofs te veel Multatuli-allures had. Volgens de pagina die op Wikipedia aan haar gewijd is, wordt verteld dat zij door deze kritiek steeds minder zelfvertrouwen kreeg en dat haar loopbaan in een dalende lijn verliep. Maar Rubber was haar debuut. Dan zou het daarna alleen maar bergaf zijn gegaan. Dat lijkt me dan weer sterk. 

Verboden boek

In een artikel waarin haar dochter herinneringen ophaalt aan haar moeder, wordt die trouwens in de kop 'de vrouwelijke Multatuli' genoemd. Dochter maakt gewag van het lot dat een latere roman van Székely-Lulofs wachtte: Toet Nja Din (1948), 'haar lievelingsboek', werd verboden door de Nederlandse regering. Het boek ging over de Atjeh-oorlog en het kwam uit tijdens de zogeheten politionele acties, de oorlog die Nederland voerde bij de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië. Blijkbaar zat de regering niet te wachten op een boek over een eerdere oorlog en ze had vreemd genoeg ook de macht om het boek te verbieden. Dat maakt wel nieuwsgierig. 

Deli Courant, 14 oktober 1931
Eerst maar eens naar Rubber. Dat verscheen in 1931. Het speelt zich af op Sumatra, onder rubberplanters. Aan het begin van de roman reist John van Laer naar de plek waar hij werkt. Hij is aangesteld als assistent op 'een nieuwe rubberontginning' van een Amerikaanse maatschappij, de Hevea Coy. 

Het perspectief wisselt een paar keer en zo maken we kennis met de wereld van de planters. John werkt onder Van der Meulen en daarmee heeft hij het aardig getroffen. Verder leren we bijvoorbeeld Frank en Marian Versteegh kennen en Jan Meesters. 

Binnenkort gaat John trouwen, met Renée en die zal overkomen naar Sumatra. Zijn Japanse huishoudster Kiku San moet dan een andere betrekking zoeken. 

Contractarbeiders

Het zijn de jaren twintig van de vorige eeuw. Er is op papier geen slavernij meer, maar de 'contractarbeid' zou je wel als een voortzetting van de slavernij kunnen zien. In Rubber krijg je vooral het westerse perspectief, maar er is wel oog voor de contractarbeiders. 

John moet bijvoorbeeld met zijn auto over een pont, maar de oude veerman is nergens te bekennen. Hij was net even brandhout zoeken. 

'Kan me niks verdommen!' ... viel nu John woedend uit ... 'je hebt bij de pont te zijn ... En nu gauw! ... Of ik sla je oude karkas in mekaar!'
'Slaan ... slaan ...' mopperde de oude, naar het huisje gaande, om het hout af te leveren. Hij wist wel, dat men hem niet meer sloeg. Sinds hij uit het contract was sloeg men hem niet meer. En toewan van Laer was helemaal niet zo'n erge toewan! Soms schold hij ... En die Blanda's hadden altijd zo'n haast!

Vrouwen

Dat er Nederlandse vrouwen naar Nederlands-Indië komen is een nieuwe ontwikkeling en niet iedereen vindt dat positief. Van der Meulen:

'U moet me niet kwalijk neme, mevrouw ... en alle aanwezige niet te na gesproke ... maar as u me excuseert, dat ik het zeg ... dat is nou de gróótste stommiteit, die een planter kén doen: trouwen! ... Wat mót je nou doen met zo'n blanke vrouw in de rimboe? Ze zanike je hoofd gek ... Ze kenne niet tege de warmte ... het huishouwe kenne ze na een poos niet meer doen, omdat ze te rotte zenuwe krijge van de hitte ... ze takele af in geen tijd en het eind van het lied is, dat je vanwege zó een naar Holland terug moet, vóór je je tantième allemaal binnen hebt ... Nee hoor! Aan mijn lijf géén polonaise ... geef mij maar rijst ... maar troúwe ... dat doen ik niet!'

Er gaat een andere sfeer in de plantergemeenschap hangen nu er zoveel Nederlandse vrouwen zijn. De avonturiers worden echtgenoten en huisvaders. 'Zo maakten de vrouwen de eerste scheuring in de hechte band, die jaren lang de planterswereld had omsloten gehouden.'

Een ander personage in een gesprek aan de bar:

'Dit gesprek is eigenlijk niet voor getrouwden ... vriend ... Maar as je het tocht hóren wilt: het is ánders, omdat er zoveel getrouwden zijn! Toen de vrouwen kwamen, is het veranderd. Nou wordt er minder gezopen en de lui zijn minder joviaal. D'r mot dik gedaan worden met zijden kousen en eetpartijtjes ... Dat kost geld. En daarom wil iedereen baas worden. En de een likt den ander en de een spreekt kwaad van den ander. Ruzietjes hier, en ruzietjes dáár ... Iedereen is bang voor zijn baantje, om zijn vrouw en zijn kinderen ... Vróeger, as je iets niet aanstond, nou dan kreeg je mot met je baas en donderde je op ... naar een ander baantje. Of je dronk het af! Maar tegenwoordig wordt dat allemaal stiekum bekletst en beïntrigeerd ... en dat is allemaal verraad van den een tegen den ander!'

In dit lange citaat wordt de baantjesjagerij van de planters dus in verband gebracht met het feit dat er zoveel getrouwden onder hen zijn. De sfeer is daardoor duidelijk veranderd, er wordt meer gekonkeld. 

Er is in Rubber ook al sprake van een babyshower, al wordt die daar een 'storkshower' genoemd. Ik heb het idee dat dat in Nederland nog niet zo lang (een jaar of tien?) gangbaar is. Maar honderd jaar geleden werd het dus al geïntroduceerd op Sumatra. Daar was het een gewoonte die uit Amerika kwam. 

De nieuwe generatie vrouwen, waartoe Renée behoort brengt de mannen wel eens tot hoofdschudden, ze roken, ze rijden auto, ze maken zich op. De mode doet zijn intrede en de rekeningen op de club lopen op. 

In de club is de sfeer ook anders. Voor de komst van de vrouwen was er een veel duidelijker hiërarchie: opzichters zaten niet bij assistenten aan tafel. Langzamerhand verwatert dat. 

Liederlijk gedrag

Er wordt goed verdiend aan rubber en de westerlingen hebben steeds meer te besteden. Er komen niet alleen meer auto's, maar er wordt ook flink verteerd in de club, waarin mensen zich te buiten gaan aan drank en liederlijk gedrag. Langzamerhand komt er ook een ander soort mensen werken op de plantages: vooral jonge mannen die de aanstelling danken aan hun stand. Je ziet hoe het hele wereldje aangevreten wordt en hoe het uiteindelijk wel mis moet gaan. 

Met de beurskrach in 1929 breekt er een andere tijd aan. De winsten worden minder en er moeten mensen ontslagen worden. Het plan van kolonisten, een aantal jaren hard werken en dan met genoeg geld geld weer terug naar Nederland gaan, kan door velen niet uitgevoerd worden.  

Dansen op de rand van de vulkaan

Aan de ene kant tekent Székely-Lulofs een gemeenschap die danst op de rand van de vulkaan: er wordt een tijd lang veel verdiend, maar dat kan niet voortduren. Er zijn nog koloniale verhoudingen, maar er broeit al hier en daar wat en de westerlingen zijn hun leven niet altijd zeker. 

Aan de andere kant laat Rubber ook zien hoe mensen tussen twee culturen in raken, tussen twee vaderlanden, nergens meer echt bij horend. Als ze op verlof zijn in Nederland, merken ze dat ze veranderd zijn. Ze moeten bijvoorbeeld ineens rekening gaan houden met de meid en alles is er kleiner. 

De tragiek van het leven in Nederlandsch-Indië wordt duidelijk in het leven van Renée, die geen slecht huwelijk heeft met John, maar daarin wel wat mist. Ze is erg gecharmeerd van een Rus, Ravinsky. Als ze op verlof is in de bergen bij Brastagi zoekt hij haar op en ze brengen samen de nacht door. Als ze dat bekent aan John, is het meteen gedaan met hun huwelijk.

Rubber is een goed boek. Het is geschreven in een vlotte stijl, waarbij de natuurlijkheid van de dialogen opvalt. Fraaie beschrijvingen van het landschap en een indringende tekening van het milieu, waarbij aspecten aangestipt werden die mij onbekend waren of die ik mij nooit gerealiseerd had. Bijvoorbeeld dat er in het koloniale wereldje geen oudere westerlingen zijn. 

Koloniale reputatie

Rubber kreeg herdrukken en vertalingen en het werd verfilmd. Al snel daarna verscheen Koelie (1932), met daarin aandacht voor het leven de contractarbeiders. De kritiek was verdeeld. Die kritiek was trouwens niet louter literair. Men vroeg zich ook af of het nu allemaal wel klopte wat Székely-Lulofs schreef. In De Indische Courant schrijft Illico dat het allemaal toch wel niet zo erg zal zijn en dat ook duidelijk moet zijn dat het Westen veel goeds aan het Oosten heeft gebracht. 

De Indische Courant, 25 juli 1932

Daarover schrijft ook M. in Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië. Hij noemt eerst Multatuli van wie we volgens hem wel weten dat hij regelrechte leugens schreef. Dat verwijt hij Székely-Lulofs niet en hij zegt ook niet dat ze onwaarheden opschrijft, maar voor buitenstaanders kan er door haar boeken (Koelie is dan ook al verschenen) wel een verkeerd beeld ontstaan en dat doet afbreuk aan 'onze koloniale reputatie'. 

Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 16 november 1932

Rubber is voor mij een zeer aangename kennismaking met het werk van Madelon Székely-Lulofs. Intussen heb ik nog een bundeling van niet eerder uitgegeven verhalen van haar in huis gehaald, Ontmoeting met de dood, en ik wil haar andere romans ook wel lezen, net als haar biografie, Tumult (2008) door Frank Okker. Ik verheug me er nu al op. 

donderdag 24 april 2025

Afgestoft: De toekomstige dief (Eddy van Vliet)

Vandaag stof ik weer een recensie af uit Kreatief en wel uit jaargang 26 nummer 2, juni 1992. Ik besprak daarin De toekomstige dief van Eddy van Vliet (1942 - 2002). Ik hield zeer van de poëzie van Van Vliet. Ik denk dat Jaren na maart (1983) de eerste bundel was die ik van hem las en daarna ben ik al zijn vorige bundels gaan kopen, waaronder Het grote verdriet (1981) en Na de wetten van afscheid & herfst (1978). Tot mijn schrik zie ik dat die laatste bundel niet meer in mijn boekenkast staat en De binnenplaats (1987) ook niet. Waar heb ik die toch gelaten?

Blijkbaar was ik indertijd tevreden over de recensie, want ik heb het nummer van Kreatief laten lezen aan een dierbare collega, die ons veel te vroeg ontvallen is. Ze schreef achter op een absentenbriefje iets aardigs over mijn bespreking. Het is goed om haar handschrift weer te zien en ook om weer eens zo'n oud absentenbriefje in de hand te hebben. We moesten daarop noteren welke leerlingen bij de les ontbraken en dan het briefje buiten het lokaal op de deurpost hangen. De conciërge kwam elk uur de briefjes ophalen en werkte dan zijn administratie bij. 

Het is wel een recensie waarin ik vond dat ik een oordeel moest formuleren, dus ik heb ook wat aanmerkingen op een gedicht. Dat stukje had achterwege gelaten kunnen worden, net als de sneer naar Ton van Reen, aan wiens boeken ik eigenlijk wel goede herinneringen heb (maar misschien bedriegt mijn geheugen mij). 

Als ik nu het nummer van Kreatief doorbader, zie ik wel wat artikelen die ik zou willen lezen: Koen Vermeiren over de Idee Maurice Gilliams, Romain John van Maele over Louis Paul Boons kinder- en jeugdjaren, Ellen de Jong-de Wilde in gesprek met Connie Palmen. Jooris van Hulle recenseerde Zuidland, het debuut van P.F. Thomése. 

En ik zou natuurlijk vooral de poëzie van Eddy van Vliet nog eens moeten lezen. Mooie gedichten, die nog steeds ontroeren. 


Jagen op een geur

De nieuwe bundel van Eddy van Vliet heet De toekomstige dief. Hij ontleende de titel aan een verhaal van Remco Campert, waarin deze schrijft: 'Ik zal een fiets gaan kopen. En ergens in de stad loopt de toekomstige dief al rond.' Uit het citaat blijkt dat 'de toekomstige dief' duidt op een dreiging. Bij Campert is het zelfs de dreiging iets kwijt te raken wat je not niet eens bezit. Van Vliet heeft de dreiging nog eens onderstreept met een motto van Torgny Lindgren: 'Er is altijd iets dat ons bedreigt. Ja, zo is het.'

Wat ons ten slotte allen bedreigt is de dood. En wordt die in de Bijbel niet 'een dief in de nacht' genoemd? In de vierde en laatste afdeling komt de dood dan ook een paar keer nadrukkelijk naar voren. In 'Party' wordt een soort reünie getekend en 'als adressen op de laatste vakantiedag worden / de namen van doden uitgewisseld.' 'Een nachtje uit' gaat over kanker waaraan beminden lijden.

Het zal wel niet voor niets zijn, dat het middelste gedicht van deze afdeling gaat over de vader, die in het werk van Van Vliet steeds opduikt. Dit gedicht gaat niet over de dood maar wel over de weg ernaartoe, de weg van het verval. De zoon vraagt zijn vader zich uit te kleden, zodat hij kan zien wat de tijd heeft aangericht. Hij wil namelijk niet zo lang wachten tot hij het bij zichzelf kan constateren. Uit het gedicht proef je dat de zoon er een zekere angst voor heeft. De slotzin, waarin hij zijn vader aanspoort om samen met hem berustend te schateren, moeten we dan ook als een wens zien om te kunnen berusten in het verval. 

Er is ook een gedicht dat de titel 'Dood' draagt en ook dat staat in de vierde afdeling. De dichter heet daarin de dood welkom. Hij heeft geen angst voor of afkeer van de dood. Die mag binnenkomen, maar dan graag zonder 'kwalen / waarvan niemand de namen durft te noemen.' Dus ook nu weer het verval dat de ik-figuur verre van zich wil houden. 

In de eerste afdeling is er van dreiging nog geen sprake. De verbeelding staat centraal in dit deel, waarin de dichter vaak terugkeert naar de kindertijd. Dan stelt hij zich bijvoorbeeld voor dat hij 'de sheriff van Zoersel' is en op een moordenaar jaagt. In zo'n gedicht weet Van Vliet de kinderwereld goed op te roepen. We zien voor ons hoe een jongetje tuurt naar sporen en conclusies trekt uit wat as en platgetrapt gras. Hoe hij met melk een brief schrijft, opdat zijn weduwe die later boven een kaarsvlam zal kunnen ontcijferen. Het heeft iets vertederends, waarschijnlijk doordat de lezer onwillekeurig aan zijn eigen jeugd moet denken. Zo'n gedicht is aardig om te lezen, leuk, grappig en er zijn meer kwalificaties die je eraan kunt geven, maar ik vind het geen goed gedicht. Daarvoor is het realisme me te plat, te eenduidig. 


Dat bezwaar heb ik tegen veel gedichten uit de eerste afdeling. Ze doen me denken aan het proza van Ton van Reen, die in boeken als Roomse meisjes zoveel mogelijk scènes uit zijn jeugd lijkt op te roepen. Alweer: aardig om te lezen, maar als lezer vraag ik me wel steeds af: waarom juist déze gebeurtenis en niet een andere? Ik heb het idee dat Van Vliets bundels vol van deze gedichten kan schrijven, maar voor mij hoeft dat niet. Van deze gedichten heb ik er genoeg gelezen, ook bij deze dichter. Daaruit bleek wel dat hij de techniek en het talent bezit om zo'n voorbije wereld te tekenen, maar ik zie graag dat er iets gebeurt in een gedicht, dat het meer is dan beschrijving. 

Een van de sterke kanten van het dichterschap van Eddy van Vliet is zijn gebruik van beelden. Een voorbeeld:

Twee regenjassen die naast elkaar bleven hangen
nadat de school haar deuren gesloten had
voor de grote vakantie: zo ongeveer
vertaalden wij zwijgzaam ons verlangen.

Het beeld is veelomvattend. Het suggereert isolement, dat weliswaar gedeeld isolement is, leegte, achtergelaten zijn, maar ook: samenzijn terwijl er om je heen niets meer bestaat, alle tijd voor elkaar hebben. Het is knap dat je met één beeld zo'n complex van gevoelens en associaties op kunt roepen. 

Ik citeerde het beeld uit een gedicht uit de tweede afdeling. In die afdeling wordt onder andere een beeld gegeven van een relatie. De dreiging waarover ik eerder sprak, is in deze gedichten meestal niet zichtbaar, maar het laatste gedicht eindigt met 'de toekomst duurde nog drieëntwintig dagen.' Achteraf weet de dichter dat toen alles al bijna voorbij was. 

In de derde afdeling is de dreiging realiteit geworden: de geliefde is weg. Ter illustratie:

Jagen op een geur

Onvermogen. De geur achterna van  hertenhuid
die 's morgens door de bossen werd gesleept. 
Hij heeft zich aan het gras en de struiken
gehecht. Het wild is vergeten.

Het oogcontact met het dier waarnaar
wordt verlangd. Het horen van het brekend bot.
Het bloed dat zich onder de nagels zet. 
Het wijken van de warmte onder de wellustige hand. 

Het werd vervangen door het jagen 
op het onzichtbare. Te veel van 
dit vergeten spel werd mij eigen. 

In de aantekeningen aan het eind van de bundel schrijft Van Vliet dat hij dit 'vergeten spel' aantrof in het dagboek van de gebroeders Goncourt. Er werd een dierenhuid door het bos gesleept en het geurspoor dat achterbleef, moest gevolgd worden door honden met een scherp ontwikkeld reukvermogen. Ze joegen dus eigenlijk op een dier dat er helemaal niet was. 

Ook dit is een beeld van de dichter, zoals hij in de laatste regels zelf zegt. Hij heeft het idee dat ook hij het spoor volgt van iemand die er niet meer is en die hij dus tevergeefs najaagt. Hij weet dat het zinloos is en toch blijft hij jagen. Zijn geheugen is daarbij bijna een handicap, zoals uit een ander gedicht blijkt. Als de dichter zijn lakens ziet, vult het geheugen het parfum an Yves Saint-Laurent toe, waardoor nog duidelijker wordt wat nu ontbreekt. 

In 'Blind' vergelijkt de dichter zich met iemand die blind geworden is en moet teren op de beelden die hij ooit zag. Ook de dichter leeft met wat hij en zijn geliefde samen deden en hij heeft geen oog voor het heden. Met weemoed denkt hij terug aan de tijd dat alles toekomst was en dat er garen was 'dat droomde dat weefgetouw bestond'. Wat is er mooier voor garen dan verweven te worden en deel uit te maken van een groter geheel? Vooral als je moet constateren dat je een loshangend draadje gebleven bent. 

woensdag 23 april 2025

Shaolin Moussaka integraal (Chauvel / Pedrosa / Araldi)

In de wereld van de strips voel ik mij een amateur, in twee betekenissen van het woord: een beginneling, want er zijn veel gebieden in de strip die totaal onbekend voor mij zijn, en een liefhebber, want ik ben altijd nieuwsgierig naar wat er nu weer op mijn bureau terechtgekomen is. 

Soms is dat een strip die ik goed kan plaatsen: ik heb eerdere albums gelezen of voorpublicaties in een striptijdschrift gezien of ik ken ander werk van scenarist of tekenaar. Maar soms heb ik geen idee: een genre waarin ik niet thuis ben, een strip waar ik nog nooit van gehoord heb. 

Bij Cyril Pedrosa had ik wel wat associaties: ik had zijn Drie schimmen en Portugal gelezen. En ook Ring Circus, waarvan David Chauvel de scenarist was, maar dat realiseerde ik mij later pas. Toen had ik Shaolin Moussaka integraal al uit. 

Moussaka en meester Wang

Deze strip was geheel nieuw voor mij. Het is een integrale uitgave van drie albums. Op de openingspagina zie je een vreemdsoortig figuurtje en dat blijkt Moussaka te zijn. Die ontmoet de welsprekende kungfustrijder Wang Lee Feng Ping Wao Meï Nung, die op Moussaka inhakt. Uiteindelijk blijkt de schade mee te vallen al moet juffrouw Moussaka wel met een gat in haar lijf rondlopen. En Meester Wang wil haar wel als leerlinge opnemen. 

Op hun tocht ontmoeten ze andere wonderlijke figuren: Vermout het kuiken, Magdalena, een rondborstige dame, sheriff Wigwam (die uiterlijk wel wat wegheeft van Buffalo Bill) en die een compleet Afrikaans gevolg heeft, de slomige Justin. Het is een wonderlijk gezelschap en de avonturen zijn dat ook. 

Setting

Die avonturen zijn verdeeld over drie verhalen: 'A Holy Hole', 'Shaolin Moussaka tegen de grote Poekrass' en 'Shaolin Moussaka in Mollywood!' Het zijn nogal verschillende settings: het eerste heeft westerntrekken, het tweede zit dicht bij de science-fiction en het derde voert ons naar de filmwereld en naar de maffia. De sfeer in alle verhalen is dezelfde, die van een fantasievolle en milde waanzin, waarin zo'n beetje alles kan gebeuren. 

Dat heeft te maken met de karakters, die heel divers zijn. Meester Wang met zijn bloemrijke taal lijkt het toppunt van beheersing, maar hij beschikt over vreemde krachten en kan, als het moet alles aan. Hij is zo'n beetje het tegendeel van Vermout, die nogal onbeheerst is en gauw kwaad wordt. Hoe vreemd de avonturen ook zijn, de personages ondergaan ze alsof het allemaal volkomen natuurlijk is. 

Plezier

De tekenstijl van Pedrosa is sterk karikaturaal, met krachtige vervormingen, steeds in soepele lijnen. Uit al die tekeningen spreekt de lol van het tekenen en dat plezier proef je ook in het scenario. David Chauvel heeft wellicht gniffelend de personages in de meest maffe omstandigheden gebracht. Hij gaat niet zachtzinnig met ze om, maar altijd is de toon opgewekt. Van het lezen van Shaolin Moussaka integraal moet je dan ook wel een goed humeur krijgen. 

De verhalen hebben ook extraatjes: bloopers (zoals we die bij films kennen) en een clip van een hit (die al op de achtergrond van het verhaal een rol speelde).  Daarin wijkt deze uitgave af van andere. Maar dat past ook wel bij een strip die voor mijn gevoel afwijkt van alle strips die ik gelezen heb: eigenlijk niet te plaatsen, een grillig verhaal dat goed te volgen is, maar waarvan je niet weet wat je ermee aan moet, nauwelijks haakjes waaraan je de strip kunt ophangen. 

Meegaan met de stroom

Bij het lezen van Shaolin Moussaka kun je je het beste laten meegaan met de stroom en genieten van al het mafs dat je voorgeschoteld wordt. Er is werkelijk veel lol aan te beleven, zoals de makers er waarschijnlijk ook veel plezier aan beleefd hebben. 

Ik had van tevoren nooit van Shaolin Moussaka gehoord en na lezing heb ik nog steeds het idee dat ik de strip niet echt ken. Maar in ieder geval heb ik een wonderlijke leeservaring gehad, waar ik met genoegen aan terugdenk. 


Titel: Shaolin Moussaka integraal
Scenario: David Chauvel
Tekeningen: Cyril Pedrosa
Inkleuring: Christophe Araldi
Vertaling: Dieter van Tilburgh
Uitgever: Silvester Strips
2025, 152 blz. € 39,95 (hardcover, stofomslag). 

Eerder schreef ik over:

dinsdag 22 april 2025

Sporen (Stephanie Calant)

Een tijdje terug werd mij een charmant boekje toegestuurd, Sporen van Stephanie Calant, uitgebracht door Uitgeverij Het Punt. Sporen bevat korte verhalen over een muis, een olifant en een eekhoorn, die Muis, Olifant en Eekhoorn heten. Dat geeft duidelijkheid. 

Wat ze meemaken is minder duidelijk. Of liever gezegd: ze maken eigenlijk niets mee, maar praten met elkaar en brengen elkaar zo tot inzichten. De strekking van alle stukjes is positief: je kunt jezelf accepteren door het te doen, samen zien we meer, je hoeft jezelf niet met anderen te vergelijken, je kunt een punt zetten achter je verleden. 

In eigen hand

In alle gevallen hebben de dieren het in eigen hand. Ze zijn er misschien nog niet, maar ze kunnen er zelf aan werken en ervoor zorgen dat ze zo een prettiger leven leiden. 

Dat is een aangename boodschap voor de lezer die zich met de dieren identificeert. Zij/hij kan zelf aan het werk en een beter leven, beter omgaan met zichzelf en anderen, is ook voor haar/hem bereikbaar. Dat is een bemoedigende gedachte. Hoe je dat allemaal moet doen is minder duidelijk: je moet het gewoon doen, je moet er gewoon mee aan de slag. 

Dat deed me een beetje denken aan de gedichtjes van Toon Hermans. Ook altijd positief, ook een goed gevoel bezorgend, maar ze kwamen er toch vaak op neer dat je maar eens diep moest zuchten of naar de zon moest kijken. Die positieve insteek sprak trouwens veel mensen aan, want zijn boekjes verkochten goed en mogelijk hebben mensen er ook daadwerkelijk wat aan gehad. 

Dat is bij Sporen ook wel het geval. Je moet wel een warm gevoel krijgen van de stukjes en je kunt er eigenlijk niks tegen hebben. Heb je dat wel, dan voel je je al gauw een zuurpruim. Maar dat alles zo positief moet zijn kwam op mij wel heel prekerig over en dat ging me toch tegenstaan. Misschien wil dat alleen maar zeggen dat het boekje niet zo heel erg voor mij bedoeld is. 

Bij dit boekje van Stephanie Calant moest ik ook denken aan de verhalen Toon Tellegen en aan De jongen, de mol, de vos en het paard. Links naar wat ik daarover schreef plaats ik hieronder. Tellegen is zeker origineler in het schetsen van de omstandigheden, waarin soms ook een milde absurditeit zit en ik heb van zijn vroege verhalen ook zeker genoten, maar bij wat ik het laatst van hem las, was de verrassing er wel af. En De jongen, de mol, de vos en het paard was niet zo aan mij besteed. 

Bij Sporen had ik iets soortgelijks. Ik had graag verrast willen worden, maar dat gebeurde niet. De inzichten in het boekje liggen allemaal nogal voor de hand. Maar mensen die het mentaal wat lastiger hebben, hebben misschien juist die inzichten erg nodig. Dat zou kunnen, maar naar mijn smaak was het allemaal net te zoet, net te eenduidig positief. Alles wordt ook zo expliciet gemaakt. De lezer hoeft niets zelf te bedenken, alles wordt uitgelegd. Dan verlies ik al gauw de belangstelling. 

Tekeningen

De tekeningen, van Peter Rigole, zijn mooi. Het lijken me (geïnkte?) potloodtekeningen, waarbij het potloodachtige bewaard is gebleven. Veel tekeningen hebben een blauwige steunkleur, die hier en daar naar grijs neigt. Ook bruin en rood wordt van tijd tot tijd gebruikt. Het kleurgebruik is sober, de tekeningen stralen rust uit. 

Bij de tekst is er veel 'wit' op een pagina, de interlinie is vrij groot. Misschien had met het oog daarop voor een wat grotere letter gekozen kunnen worden. Maar dan komt het misschien weer slecht uit bij de iets langere teksten. 

Voor wie het boek bedoeld is, is niet zo makkelijk uit te maken. Aanvankelijk dacht ik dat de auteur vooral kinderen op het oog had, maar dan zou een woord als 'perceptie', wellicht niet gebruikt worden. Dat komt voor in het stukje 'Ik ben de ander niet'. Laten we het erop houden dat een breed publiek beoogd is, en dat het is voor ieder die er wat aan heeft of ervan kan genieten. 

Het boek is ook als audioboek beschikbaar. Het wordt voorgelezen door Andrea Croonenberghs, die dat overtuigend doet. Prettige stem, goed tempo, juiste accenten. Wie geen zin heeft om het voor te lezen aan een ander (of geen zin heeft om het zelf te lezen) heeft een goed alternatief. 

Eerder schreef ik over:


maandag 21 april 2025

Afgestoft: Teheran, een zwanezang (F. Springer)

Van het werk van F. Springer heb ik altijd genoten. Niet van elk boek: Quadriga, Een eindspel (2010), viel me tegen, maar ik denk met liefde terug aan boeken als Bougainville (1981) en Quissama (1985). In 1992 besprak ik Teheran, een zwanezang (1991) in Dietsche Warande & Belfort, 137ste jaargang, nummer vier (augustus 1992). 

In dat nummer stond nog een andere recensie door mij: van Vogelzaken van Tonnus Oosterhoff. Dat is een boek waar ik later nog maar weinig aan teruggedacht heb. 

Teheran, een zwanezang stond me nog vrij goed bij, maar het was toch prettig om het boek nog frisser te krijgen door de recensie over te tikken. 

Voor op het nummer van Dietsche Warande & Belfort staat: 'De handschriften van de Reinaert, Over Jeroen Brouwers, Frans Kellendonk, Ivo Michiels en Simon Vestdijk'. Dat klinkt goed, al kan ik bij het doorbladeren Vestdijk eigenlijk niet terugvinden. Wel is er een stuk met de titel 'De student en het lichte meisje', maar dat is een recensie van Vals licht van Joost Zwagerman.  

Stukken die me verder nog interessant lijken: Arie Storm over De nietsnut van Frans Kellendonk, Jan Goossens over de handschriften van de Reinaert, Koen Vermeiren over het mensbeeld in de romans van Hermans. 

Mocht je nog niets van Springer gelezen hebben, dan is Teheran, een zwanezang wel een tip: toegankelijk, humoristisch en ook zeker tragisch. En je krijgt ook nog een beeld van wat er in 1979 in Iran gebeurde. Springer was daar toen, als diplomaat. 

Hadji Baba verliefd

In het werk van F. Springer komen nogal eens ongelukkige liefdes voor. De verliefde man aanbidt zijn Dollie of Madeleen of Pauline, maar krijgt haar uiteindelijk niet. Tegenover de mislukkende liefde staat vaak de vriendschap of kameraadschap, zoals tussen Bo en Tommie (Bougainville) en tussen Charles Enders en King Velderman (Quissama). 

In zijn nieuwste boek, Teheran, een zwanezang, is het al niet anders. De hoofdpersoon, die zich Toby Harrison noemt, heeft bij het begin van het verhaal al een relatie achter de rug met Kora, die hem verliet 'zonder nauwkeurige opgave van redenen, waarschijnlijk uit minachting.' Dat moet al zo'n jaar of zeven geleden gebeurd zijn , maar het houdt hem nog steeds bezig. 

Zijn vriend Alfred lijkt het beter getroffen te hebben: hij is gelukkig getrouwd met zijn Zwitserse vrouw. In zijn hart houdt hij echter nog steeds van Yvonne, een nooit veroverde jeugdliefde. Als Alfred enToby elkaar ontmoeten, wisselen ze altijd gefantaseerde nieuwtjes uit over Yvonne; waar ze nu weer gesignaleerd is en wat ze gezegd heeft. 

Zijn nieuwe liefde vindt Toby in Teheran. Hij is daar op uitnodiging van de sjah, voor wij hij de geschiedenis van het Iraanse vorstenhuis moet schrijven. De sjah, Mohammed Reza, weet wie hij in huis haalt: Toby heeft in de serie Illustrated Mirror of History & Culture een hele stapel historische pulp geschreven. 'Ik besprenkel bekende historische feiten met een fantasierijk lawaaisausje', zegt hij zelf. 

In de tijd dat Toby in Iran is (van augustus 1978 tot februari 1979), voltrekt zich een omwenteling, waarna de sjah naar het buitenland vlucht en ayatolah Khomeini terugkeert uit zijn ballingschap. Hiermee wordt en pro-westerse politiek ingeruild voor islamitisch fundamentalisme. 

Tijdens Toby's verblijf wordt de chaos om hem heen steeds groter. Hij verlaat het hotel waar hij een kamer heeft en trekt in bij de Nederlandse consul, Bill Turfjager. Maar ook in hem is verwarring. Hij is verliefd geworden op zijn secretaresse Patricia Jahanbari, dochter van een Canadese moeder en een Perzische vader. Hij wil haar zelfs meenemen naar Europa, maar zij verkiest verpleegster te worden en in Iran te blijven. 

Steeds duidelijker wordt het, dat het niets kan worden tussen Toby en Patricia, vooral ook doordat de parallellen met Alfred en Yvonne steeds nadrukkelijker getrokken worden. Als Alfred Pat voor het eerst ziet, zegt hij: 'Zij doet mij denken aan Yvonne.' Later zegt hij dat Toby zijn Yvonne zal krijgen, als het aan hem ligt (Alfred zorgt voor een vliegbiljet voor Patricia). Tegen het eind van het boek vallen niet alleen Patricia en Yvonne, maar ook Toby en Alfred samen: 'Alfred, dacht ik, nu ben ik Alfred op zijn zinloze zoektocht naar Yvonne.'


Op de achtergrond echoot een andere ongelukkige liefde: die tussen Teun en Mary. Ze worden door de Nederlanders in Teheran Tristan en Isolde genoemd. Nadat Mary naar Nederland gegaan is, pleegt Teun zelfmoord. 

De liefde voor Patricia beïnvloedt Toby's werk voor de sjah. Het laatste hoofdstuk dat hij schrijft wordt zelfs een hooglied voor zijn secretaresse. Tegen Alfred zegt Toby een dat er niets boven onbeantwoorde hunkering als inspiratiebron gaat, maar Toby's uitgever denkt daar anders over:

In hoofdstuk vijf ben je compleet in verliefd gewauwel verzopen, zei hij. De rest hoef ik niet meer te zien. 

Toby is ook zelf al in gaan zien dat zijn geschrijf eigenlijk niets voorstelt. Een handelaar in wind is hij, meer niet. Hij vergelijkt zich met de hoofdpersoon uit een boek van James Morrier, The adventures of Hadji Baba of Ispahan. De kapperszoon Hadji Baba klimt gewiekst, al hielenlikkend, omhoog in de maatschappij.  Hij past zijn mening aan als de omstandigheden dat vragen. Hoe de echte Hadji Baba is, is dan ook niet meer te achterhalen. Ook Toby is door slimmigheidjes (eigenlijk zijn manier van schrijven) opgeklommen tot bestsellerauteur. Hij werkt voor de sjah, maar na de omwenteling moet hij natuurlijk doen of hij aan de kant van Khomeini staat. Als hij teruggaat naar Nederland, is de afscheidsgroet van Bill Turfjager dan ook: 'Bedankt, Hadji!'

Verschillende keren vraagt Patricia aan Toby om iets over zichzelf te vertellen. Wie is hij nu werkelijk? Toby weet zo gauw geen antwoord te verzinnen. Het liefst had hij gezegd dat hij de schim van Piet Hamming was. Piet Hamming is de man die aan Toby het vak geleerd heeft. Als Pat ongerust is over Toby, zegt hij dat hem niets kan gebeuren. Hij denkt dat dat komt doordat hij geen gezicht heeft. Hij is verwisselbaar. Als aan het eind van het boek iemand vraagt hoe hij heet, noemt hij zich Batikmans, de naam van een vage kennis, wiens jas hij op dat moment draagt. Ook de lezer weet niet wie Toby Harrison is. Zijn  naam is een pseudoniem, zijn werkelijke naam wordt niet genoemd. Bijna op de laatste bladzijde zegt Toby dat het misschien tijd wordt voor een andere naam. 

Toby is Hadji Baba, geen persoonlijkheid, alleen een naam en die kan ook nog veranderd worden. Ook van dat aspect zijn spiegelingen, echo's, in het boek te vinden. Toby komt erachter dat hij eigenlijk niets weet van Patricia. Als ze zich in traditioneel zwart gewaad hult en verdwijnt, heeft ze ook geen gezicht meer voor hem. Ze is anoniem geworden. Op de enige foto die hij van haar heeft, is ze slechts een silhouet. 

Bij zijn vertrek weet Toby nog een moeder met haar kind het land uit te smokkelen. Zij en haar kind hebben valse papieren. Ook moeten zij andere namen aannemen. Het lukt op het nippertje, vooral door de hulp van ene Parviz, die Toby wel eens aan het hof gezien heeft en die nu radicaal een andere kant gekozen heeft. Misschien is hij de echte Hadji Babi, denkt Toby. 

Toby is de zoveelste schrijvende hoofdpersoon in een boek van F. Springer. In Quissama werd het schrijven zelfs gethematiseerd. Charles Enders tekent de verhalen op van King Velderman. Die blijken echter verzonnen te zijn. In de laatste zin van het boek haalt Springer nog een laatste scherm weg: ook King Velderman en Charles Enders zijn verzonnen. Het verhaal geeft ons gebeurtenissen die niet hebben plaatsgevonden, opgetekend door een schrijver die verzonnen is. 

De schrijver schept een werkelijkheid die niet noodzakelijk overeenkomt met de werkelijkheid, zo die al bestaat. Het feit dat Toby geschiedschrijver is, verandert daar niets aan. Het meeste verzint hij immers. Als hij iets schrijft wat waar is (het hooglied voor Patricia), wordt het zelfs niet geaccepteerd. 

Bill Turfjager geeft Toby de opdracht te noteren wat er gebeurt in die roerige dagen. 'En jij schrijf het allemaal op, Toby, voor je allerlaatste bladzijden die men tussen onze gevilde kadavers zal vinden.' Aan de andere kant staat Turfjager hem toe allerlei sappige bijkomstigheden uit zijn duim te zuigen, 'want volgens mij bestaat geschiedschrijving voor vijfenzeventig procent uit bij knappend haardvuur opgetekende indianenverhalen.'

De vrij zakelijke aantekeningen achter in het boek moeten suggereren dat we hier toch te maken hebben met een min of meer objectieve weergave van de gebeurtenissen in Iran, maar al eerder wordt de onmogelijkheid van objectieve volledigheid verkondigd. Een Fransman zegt zelfs dat degenen die over de beste inlichtingenbronnen beschikken altijd nog maar een paar stukjes van de puzzel in handen hebben. Maar het was toch al duidelijk dat wat Toby ons vertelt zijn eigen werkelijkheid is, die in het teken staat van zijn liefde voor Patricia. 

Ook de consul, Bill Turfjager, leeft in een zelfgeschapen werkelijkheid. Hij is de patser, die in bijna alle boeken van Springer voorkomt, als is het er deze keer wel eentje van de goedmoedige soort. Turfjager is een poehafiguur, die de telefoon kan aannemen met: 'Hola hee, met Harer Majesteits Turfjager!' Hij is zeer geliefd onder de Nederlanders en zal ook alles voor hen doen. Voor hem is de omwenteling een spannend jongensboek. Hij heeft een netwerk van zenders opgezet (Radio Oranje) waardoor hij contact onderhoudt met zijn landgenoten. Hij strooit kwistig met onbezoldigde functies. Zo wordt Toby door hem benoemd tot 'Honorair Blokhoofd Eerste klas voor het rayon Vanak', 'assistent-evacuatieleider', 'waarnemend programmachef' en 'honorair dierenparkoppasser'. De eerste dagen van de omwenteling draagt hij constant een Koreaanse commandomuts. Natuurlijk is Turfjager zeer ontstemd als hij hoort dat hij overgeplaatst wordt naar België. 

Ook de sjah leeft in een zelfgeschapen wereld. Terwijl de politieke situatie explosief is, trekt hij vijf kwartier uit om met Toby te praten. Gespreksonderwerp is het plan van de sjah het volk per satelliet te onderwijzen!

Ondanks alle vertekeningen krijgen we toch een redelijk beeld van de toestand in Teheran op het moment dat Toby er was. In ieder geval kunnen we met hem meeleven en wat hij ons voorschotelt, kunnen we accepteren in de illusie dat het de werkelijkheid is. En, om Alfreds vrouw in een van de laatste zinnen van het boek te citeren: 'Illusie - wat is leven zonder illusie, zei ze en glimlachte.'

Verder schreef ik over:

vrijdag 18 april 2025

Volage, Kroniek van de onderwereld (Desberg / Sandoval)

De hel heeft al velen geïnteresseerd en het is niet vreemd dat die plaats van handeling is van romans en ook van strips. Al eerder schreef ik bijvoorbeeld over Dante's hel en Blasfamous. Het idee van een hel is natuurlijk dat het kwaad bestraft dient te worden en als dat niet in dit leven gebeurt, dan maar erna. 

Ook de strip Volage, Kroniek van de onderwereld speelt zich in de hel af. Ian Mc Gillis komt na zijn dood in de hel terecht, wat ook een soort van tweede geboorte is. Je zou denken dat die hel overbevolkt moet zijn, maar de tekenaar, Tony Sandoval schetst de hel vooral als een desolate wereld. Tamelijk naargeestig: er is geen begroeiing en er leven geen dieren, op de verscheurende honden van De Vilder na. 

Schurken

Ian Mc Gillis, van wie we dan nog veel weten, vindt aansluiting bij een stel notoire schurken, drie vrouwen en drie mannen: Locusta, Isabelle van Castille, Carlo Gesualdo, Anne Bonnay, Jack the Ripper en Hermann Fegelein. Ze proberen uit de hel te ontsnappen, maar De Vilder met zijn honden zit hen op de hielen. 

Dan is er nog een gekooide vogelvrouw, Volage, een gevallen engel. Ook zij sluit zich aan. Er lijkt zelfs iets moois te ontstaan tussen haar en Ian. Maar in hoeverre kun je iemand in de hel vertrouwen? 

Het gezelschap maakt een tocht met hindernissen en onderweg kunnen ze niet iedereen erbij houden. Natuurlijk houden Volage en Mc Gillis het tot het einde vol. Ontsnappen ze uit de hel?

Scenario

Steven Desberg zette een scenario in elkaar volgens een beproefd recept: een tocht met hindernissen, die steeds lijkt te mislukken. Daarvan zijn er nogal wat. De setting is wel bijzonder, maar de vraag is of dat zoveel toevoegt. De hel is hier toch vooral decor. Hoe het zit met het bestraffen van het kwaad is nogal onduidelijk. Veel mensen zitten al heel lang in de hel. Wat is er al die tijd met hen gebeurd? Speelt er nog een god een rol? Er zijn veel vragen te stellen waarop geen bevredigend antwoord komt. 

Het verhaal is onderhoudend, maar heel bijzonder vond ik het niet. De tekeningen intrigeerden mij wel, al kun je ook daar wel aanmerkingen op hebben. Mc Gilles is een spillebeen met een gespierd bovenlijf, maar zijn armen zijn de ene keer veel gespierder dan de andere keer en het geheel is statischer dan nodig is. Maar de naargeestigheid van de sfeer is er wel steeds, wat ook door de inkleuring zal komen. 

De wijd uiteenstaande, grote ogen van bijvoorbeeld Anne Bonnay en Volage laten de mangakant van Sandoval zien. Die personages krijgen daardoor iets onschuldigs, terwijl je tegelijkertijd weet dat dat verraderlijk is. Het zwarte van de tekeningen, die toch een glimp van hoop laten, bleef mij ook na lezing nog wel bij. 

Achter in Volage is er een 'Schetsdossier' opgenomen en dat is een mooi extraatje. Het nodigde mij in ieder geval uit om ook het Instagramaccount van Sandovan op te zoeken. 

Interessant tekenwerk dus en een aardig verhaal, waarbij het tekenwerk langer in mijn geheugen zal blijven dan wat er nu precies met de personages gebeurde. 

Titel: Volage
Scenario: Stephen Desberg
Tekeningen: Tony Soldano
Vertaling: Mariella Manfré
Uitgever: Silvester
2024, 144 blz. € 34,95 (hardcover, stofomslag)

Eerder schreef ik over andere strips waarvoor Stephen Desberg het scenario schreef:


donderdag 17 april 2025

Afgestoft: Eb en vloed (F.B. Hotz)

F..B. Hotz deze week, de grootmeester van het korte verhaal. Ach, wat heb ik zijn werk graag gelezen. Nu komt van herlezen eigenlijk niets, wat toch wel jammer is. 

In 't Kofschip jaargang 16 nr. 1 (januari/februari 1988) besprak ik zijn bundel Eb en vloed. Er stonden nog meer recensies door mij in dat nummer. Daarover schreef ik al toen ik het stukje over Kroniek van een karakter 1: De Achterhoek van Jeroen Brouwers afstofte. 

Uit de recensie van Eb en vloed merk ik dat ik Duistere jaren (1983) van Hotz ook al gelezen had. In 1982 had ik de Salamanderpocket De tramrace en andere verhalen gekocht en ook meteen gelezen. Was dat mijn eerste kennismaking met het werk? Dat zou kunnen. Ik zal vrij snel daarna de eerste twee bundels gelezen hebben, Dood weermiddel (1976) en Ernstvuurwerk (1978). Proefspel (1980) las ik pas later, als ik het mij goed herinner. En verder las ik alles wat Hotz nog publiceerde. 

Later (maar ik weet niet wanneer) kwam er een cassettebandje uit met enkele verhalen uit Eb en vloed, voorgelezen door de auteur zelf. Dat kocht ik, al had ik het boek al. Hotz kon geweldig voorlezen. Mocht je het ergens tegenkomen (en het nog kunnen afdraaien), koop het dan. Ik heb bij mijn laatste verhuizing (ruim tien jaar geleden) al mijn cassettebandjes weggedaan. Dit bandje dus ook. 

Wat ik bij herlezing van mijn eigen recensie vind, weet ik niet zo goed. Bij sommige zinnen moet ik wat gniffelen. Ik schrijf ergens dat de bespreking tot nu toe 'vrij essayistisch' is geweest. Dat zou ik nooit meer durven schrijven. Ergens anders gebruik ik 'heel geraffineerd', in plaats van uit te leggen wat er zo goed is. En 'met de connotatie die zojuist gaf' klinkt nu ook houterig en misschien ook een beetje zelfingenomen. 

Wel staan veel verhalen bij herlezing mij meteen weer voor ogen. Ik weet vaak de setting en de sfeer nog. Dat komt misschien ook wel doordat ik ze niet alleen gelezen maar ook beluisterd heb. 

De recensie houdt voor mijn gevoel ineens op. Geen idee waarom dat is. Met potlood schreef ik onder het stukje '8-6-87'. Dat zal de dag geweest zijn dat ik de recensie schreef. 

Deelnemen aan het leven of zich afzijdig houden

Soms is het verstandig niet mee te doen, je afzijdig te houden, aan de kant te blijven staan. Je neemt een veilige, anonieme positie in, waarin je weinig fout kunt doen. Maar als je iets wilt bereiken, moet je een andere positie innemen. Je moet daden stellen. 

Deelname en afzijdigheid zijn begrippen die we tegenkomen in bijna elk verhaal van Eb en vloed, de nieuwe verhalenbundel van F.B. Hotz

Zo is er de gewilde afzijdigheid, mensen die hun eigen gangetje willen gaan, zonder dat ze betrokken worden in andermans zaken. Thomson, de hoofdfiguur uit het verhaal 'De ontbijtzaal', 'vond zich oud genoeg om niet langer gemengd te worden in het getob en gezever van anderen'. Hij had dan ook grote bewondering voor de manier waarop het Nederlandse oorlogskabinet in '14-18' de neutraliteit van Nederland wist te bewaren. 'Thomson vond neutraliteit, ook die voor elke dag, laatste wijsheid.'

Het lukt Thomson trouwens niet zich aan de buitenwereld te onttrekken. 'Maar voor zo'n absolute neutraliteit moest je ziek of dood zijn, besefte hij.' Ook Nederlands neutraliteit in de Eerste Wereldoorlog 'was niet te danken aan ongewone staatsmanswijsheid maar aan een bijzondere samenloop van omstandigheden. Thomson moest dat toegeven.'

In het verhaal 'Lola, of een onbetaalde rekening' weet Lola zich wel afzijdig te houden. Voor de oorlog is hij als elfjarige jongen opgenomen in een gezin, maar hij heeft daar weinig liefde ondervonden. Als hij later de gezinsleden weer eens ontmoet, houdt hij ze duidelijk op afstand. De ik-figuur, het jongste kind uit het gezin, bewondert Lola daarom. 'Ik voelde een vlaag jaloezie op de voorname afzondering die hij gehandhaafd had.'

Ook de oude man in 'In dood water' bereikt een afzondering die hij als plezierig ervaart, maar men kan niet zeggen, dat hij die bewust nagestreefd heeft. De hele dag heeft hij zoveel mogelijk met allerlei mensen rekening gehouden. Vooral met zijn dochter, bij wie hij in huis is. Pas 's avonds als hij in bed nog wat leest in de catalogus van zijn boekverkoper, heeft hij genoeg aan zichzelf. 

Hij zette iedereen uit zijn hoofd en werd steeds opgewekter. Hij voelde nergens pijn of ongemak (...) Hij bladerde en las, uitgerust of uitgeteld, met alle affecten dood. Ongenaakbaar vredig. 

Maar er zijn ook mensen die helemaal geen moeite hoeven te doen om een marginale rol te spelen. De mislukte pianist in 'De bevestiging' zegt van zichzelf:

In de gewone maatschappij lijd ik onder een zekere onzichtbaarheid: in de trein slaat de conducteur mij over en ik heb moeite op een terras aan een pils te raken. 

Niet iedereen die van nature aan de kant staat, is gelukkig met die situatie. Wat dat betreft heeft de hoofdpersoon in 'Het oponthoud' iets tweeslachtigs. Aan de ene kant cultiveert hij zijn positie. Hij wil nog verder tot nul naderen. aan de andere kant wil hij toch iets bereiken. Hij wil een daad stellen. Daarom besluit hij in de oorlog exemplaren van een illegale krant te verspreiden en ook voor de toekomst heeft hij grote plannen: 'ik wilde schrijver worden, niet minder dan dat.'

Ook de ik-figuur in 'Liebestraum' wil later iets bereiken: 'laat me iets worden; niet niets zoals Bert Tuinman.'

Mensen die iets willen bereiken kunnen soms met een ontzettende volharding en een verbluffend uithoudingsvermogen dat doel nastreven. De ik-figuur in 'Toonkunst' studeert vol overgave op zijn trombone, omdat hij de hoge bes wil spelen en in 'De voordracht' oefent moeder net zo lang tot ze vindt dat ze bij het declameren de letter 'r' goed kan zeggen. 

Keuze voor of tegen afzijdigheid - voor beide is iets te zeggen. En wat je ook kiest, het is niet zeker of je bereiken zult wat je najaagt. Wie hieraan twijfelt moet Hotz' verhalen maar eens lezen, want zoals boven geschetst, toont hij daarin verschillende facetten van deze problematiek. 

Maar in Hotz' nieuwste boek is nog een andere keuze belangrijk: voor of tegen de eerlijkheid.

Soms is het het gemakkelijkste om gewoon te laten merken wat je mening is, zoals Lola deed toen hij zijn vroegere pleeggezin ontmoette, maar soms is minder duidelijk wat nu het beste is. 

In 'De voordracht' vindt de zoon eigenlijk niks aan de declamatie van zijn moeder. Maar moet hij dat tegen haar zeggen? In 'De vakantie' doet de hoofdpersoon tegenover het gastgezin of hij het prima naar zijn zin heeft, hoewel hij het liefst zo snel mogelijk naar huis zou gaan. 

Als je wel je mening zegt, heb je kans dat mensen met jou van mening verschillen, dat je onaangenaamheden uitlokt. Als je daarom je mond houdt, ben je dan laf?

De oude man in 'In dood water' hoort van zijn kleindochter hoe enthousiast ze is over een bepaalde film. Hoewel hij de film 'een draak' vindt, zegt hij: 'Inderdaad erg goed'. Hij wil zijn kleindochter niet kwetsen. 'Uit wijsheid of uit lafheid,' schrijft Hotz.

Niet altijd is uit te maken of oneerlijkheid uit wijsheid of uit lafheid voortkomt. Maar soms liggen de zaken heel duidelijk. 

In 'Lola, of een onbetaalde rekening' heeft de ik-figuur eigenlijk nooit durven zeggen dat hij de handelwijze van zijn vader afkeurt. Pas veel later overwint hij zijn lafheid. 

In 'De vakantie' praat de hoofdfiguur het gezin waarbij hij logeert steeds naar de mond. Maar tegen het einde van zijn verblijf groeit er toch iets van verzet in hem. Als zijn dochter 's morgens vroeg de wc niet wil doortrekken, omdat ze bang is dat dan iedereen wakker wordt, zegt hij: 'Ben je gek, (...) laat ze allemaal de pest krijgen!'

Als je eerlijk je mening geeft, betekent dat dat je duidelijk een standpunt inneemt. Meestal kun je je dan niet meer afzijdig houden. 'Eerlijkheid' en 'afzijdigheid' staan dus met elkaar in verbinding. 

In vergelijking met vorige bundels staan er in Eb en vloed meer verhalen die in het 'heden' spelen, waarmee ik dan zo ongeveer de laatste vijftien jaar bedoel. Het eerste van de elf verhalen, 'De ontbijtzaal', speelt in het nu en als ik ervan uitga dat het titelverhaal in het heden gesitueerd is, spelen de verhalen zich afwisselend in de verleden en de tegenwoordige tijd af. Het tweede en het op een na laatste verhaal spelen voor de oorlog, het vierde, het zesde en het achtste in de oorlog. Zo krijgt de bundel een symmetrische opbouw. 

Ook de vorige bundel, Duistere jaren (1983), had een dergelijke compositie. Van de negen verhalen speelde het middelste het verst in het verleden. Het tweede en het op een na laatste speelden in het heden. 

Tot nu toe is mijn recensie vrij essayistisch geweest. Dat komt doordat ik zo weinig kritiek op Hotz heb. Ik hoef geen vlammende bespreking te schrijven waarin ik een rits onvolkomenheden van het te bespreken werk aanwijs, want zulke onvolkomenheden kan ik niet vinden. Ik hoef niet nadrukkelijk te zeggen hoe goed Hotz schrijft, want dat weet iedereen al lang. 

Het bijzondere vind ik de eigen toon die Hotz aanslaat. Laat mij twintig verhalen lezen en ik haal feilloos het Hotzverhaal eruit. Hoe die toon te karakteriseren? Kalm en bezadigd zijn woorden die me nu invallen, maar ik weet dat zij slechts één kant belichten. Achter Hotz' woorden is ook altijd een ingehouden spanning voelbaar, een dreiging soms. En natuurlijk mag ik de humor niet vergeten, die in elk boek weer te vinden is, hoewel je het idee hebt dat het ernstige boeken zijn. 

Hotz heeft een trefzekere stijl. Prachtig weet hij details naar voren te halen. Zoals in het verhaal 'Eb en vloed', waarin een jongetje samen met zijn ouders naar het vuurwerk gaat kijken. Even verderop staat een meisje uit de buurt op wie hij heimelijk verliefd is. 

Het vuurwerk kon beginnen. Het meisje stak beide handen onder haar witte haren en de jongen zag even de dunne nek. Hij voelde dat in z'n lijf en sloeg z'n ogen neer. 'Let nou op,' zei z'n moeder, 'het gaat beginnen.'

Zulke zinnen vind ik steeds weer mooi. Ook nu, nu ik ze opschrijf. Niet omdat ze virtuoos taalgebruik tonen, maar omdat ze zo goed gezien zijn. 

Een enkele recensent (in NRC-Handelsblad) heeft beweerd dat de compositie van Hotz' verhalen iets toevalligs heeft; ze hadden even goed eerder of later kunnen eindigen. Dat lijkt me niet het geval. Weliswaar hebben zijn verhalen bijna nooit een verrassende ontknoping, maar wel vaak wordt aan het slot getoond hoe een van de personages is gekomen tot een nieuw inzicht, al verschilt dat inzicht soms maar weinig met dat in het begin van het verhaal. 

Zo is het bijvoorbeeld helemaal niet toevallig dat het verhaal 'Liebestraum' eindigt met een krantenbericht over het verongelukken van een luchtschip, de R 101. Al twee keer eerder is dit luchtschip in verband gebracht met het wereldeinde. Dat wereldeinde is heel troostend beschreven: 'We knikten bemoedigend naar Bert Tuinman, die straks van al zijn flaters verlost zou zijn.' Bert Tuinman, die in het verhaal per ongeluk de grammofoonplaat brak waarop Liebestraum van Liszt stond, had ook zijn eigen Liebestraum gebroken zien worden. Daarna is het neerstorten van de R 101, met de connotatie die ik zojuist gaf, bijna hoopvol te noemen. 

Ook bij andere verhalen is juist het slot heel geraffineerd, al blijkt dat meestal pas bij herlezing.