vrijdag 18 april 2025

Volage, Kroniek van de onderwereld (Desberg / Sandoval)

De hel heeft al velen geïnteresseerd en het is niet vreemd dat die plaats van handeling is van romans en ook van strips. Al eerder schreef ik bijvoorbeeld over Dante's hel en Blasfamous. Het idee van een hel is natuurlijk dat het kwaad bestraft dient te worden en als dat niet in dit leven gebeurt, dan maar erna. 

Ook de strip Volage, Kroniek van de onderwereld speelt zich in de hel af. Ian Mc Gillis komt na zijn dood in de hel terecht, wat ook een soort van tweede geboorte is. Je zou denken dat die hel overbevolkt moet zijn, maar de tekenaar, Tony Sandoval schetst de hel vooral als een desolate wereld. Tamelijk naargeestig: er is geen begroeiing en er leven geen dieren, op de verscheurende honden van De Vilder na. 

Schurken

Ian Mc Gillis, van wie we dan nog veel weten, vindt aansluiting bij een stel notoire schurken, drie vrouwen en drie mannen: Locusta, Isabelle van Castille, Carlo Gesualdo, Anne Bonnay, Jack the Ripper en Hermann Fegelein. Ze proberen uit de hel te ontsnappen, maar De Vilder met zijn honden zit hen op de hielen. 

Dan is er nog een gekooide vogelvrouw, Volage, een gevallen engel. Ook zij sluit zich aan. Er lijkt zelfs iets moois te ontstaan tussen haar en Ian. Maar in hoeverre kun je iemand in de hel vertrouwen? 

Het gezelschap maakt een tocht met hindernissen en onderweg kunnen ze niet iedereen erbij houden. Natuurlijk houden Volage en Mc Gillis het tot het einde vol. Ontsnappen ze uit de hel?

Scenario

Steven Desberg zette een scenario in elkaar volgens een beproefd recept: een tocht met hindernissen, die steeds lijkt te mislukken. Daarvan zijn er nogal wat. De setting is wel bijzonder, maar de vraag is of dat zoveel toevoegt. De hel is hier toch vooral decor. Hoe het zit met het bestraffen van het kwaad is nogal onduidelijk. Veel mensen zitten al heel lang in de hel. Wat is er al die tijd met hen gebeurd? Speelt er nog een god een rol? Er zijn veel vragen te stellen waarop geen bevredigend antwoord komt. 

Het verhaal is onderhoudend, maar heel bijzonder vond ik het niet. De tekeningen intrigeerden mij wel, al kun je ook daar wel aanmerkingen op hebben. Mc Gilles is een spillebeen met een gespierd bovenlijf, maar zijn armen zijn de ene keer veel gespierder dan de andere keer en het geheel is statischer dan nodig is. Maar de naargeestigheid van de sfeer is er wel steeds, wat ook door de inkleuring zal komen. 

De wijd uiteenstaande, grote ogen van bijvoorbeeld Anne Bonnay en Volage laten de mangakant van Sandoval zien. Die personages krijgen daardoor iets onschuldigs, terwijl je tegelijkertijd weet dat dat verraderlijk is. Het zwarte van de tekeningen, die toch een glimp van hoop laten, bleef mij ook na lezing nog wel bij. 

Achter in Volage is er een 'Schetsdossier' opgenomen en dat is een mooi extraatje. Het nodigde mij in ieder geval uit om ook het Instagramaccount van Sandovan op te zoeken. 

Interessant tekenwerk dus en een aardig verhaal, waarbij het tekenwerk langer in mijn geheugen zal blijven dan wat er nu precies met de personages gebeurde. 

Titel: Volage
Scenario: Stephen Desberg
Tekeningen: Tony Soldano
Vertaling: Mariella Manfré
Uitgever: Silvester
2024, 144 blz. € 34,95 (hardcover, stofomslag)

Eerder schreef ik over andere strips waarvoor Stephen Desberg het scenario schreef:


donderdag 17 april 2025

Afgestoft: Eb en vloed (F.B. Hotz)

F..B. Hotz deze week, de grootmeester van het korte verhaal. Ach, wat heb ik zijn werk graag gelezen. Nu komt van herlezen eigenlijk niets, wat toch wel jammer is. 

In 't Kofschip jaargang 16 nr. 1 (januari/februari 1988) besprak ik zijn bundel Eb en vloed. Er stonden nog meer recensies door mij in dat nummer. Daarover schreef ik al toen ik het stukje over Kroniek van een karakter 1: De Achterhoek van Jeroen Brouwers afstofte. 

Uit de recensie van Eb en vloed merk ik dat ik Duistere jaren (1983) van Hotz ook al gelezen had. In 1982 had ik de Salamanderpocket De tramrace en andere verhalen gekocht en ook meteen gelezen. Was dat mijn eerste kennismaking met het werk? Dat zou kunnen. Ik zal vrij snel daarna de eerste twee bundels gelezen hebben, Dood weermiddel (1976) en Ernstvuurwerk (1978). Proefspel (1980) las ik pas later, als ik het mij goed herinner. En verder las ik alles wat Hotz nog publiceerde. 

Later (maar ik weet niet wanneer) kwam er een cassettebandje uit met enkele verhalen uit Eb en vloed, voorgelezen door de auteur zelf. Dat kocht ik, al had ik het boek al. Hotz kon geweldig voorlezen. Mocht je het ergens tegenkomen (en het nog kunnen afdraaien), koop het dan. Ik heb bij mijn laatste verhuizing (ruim tien jaar geleden) al mijn cassettebandjes weggedaan. Dit bandje dus ook. 

Wat ik bij herlezing van mijn eigen recensie vind, weet ik niet zo goed. Bij sommige zinnen moet ik wat gniffelen. Ik schrijf ergens dat de bespreking tot nu toe 'vrij essayistisch' is geweest. Dat zou ik nooit meer durven schrijven. Ergens anders gebruik ik 'heel geraffineerd', in plaats van uit te leggen wat er zo goed is. En 'met de connotatie die zojuist gaf' klinkt nu ook houterig en misschien ook een beetje zelfingenomen. 

Wel staan veel verhalen bij herlezing mij meteen weer voor ogen. Ik weet vaak de setting en de sfeer nog. Dat komt misschien ook wel doordat ik ze niet alleen gelezen maar ook beluisterd heb. 

De recensie houdt voor mijn gevoel ineens op. Geen idee waarom dat is. Met potlood schreef ik onder het stukje '8-6-87'. Dat zal de dag geweest zijn dat ik de recensie schreef. 

Deelnemen aan het leven of zich afzijdig houden

Soms is het verstandig niet mee te doen, je afzijdig te houden, aan de kant te blijven staan. Je neemt een veilige, anonieme positie in, waarin je weinig fout kunt doen. Maar als je iets wilt bereiken, moet je een andere positie innemen. Je moet daden stellen. 

Deelname en afzijdigheid zijn begrippen die we tegenkomen in bijna elk verhaal van Eb en vloed, de nieuwe verhalenbundel van F.B. Hotz

Zo is er de gewilde afzijdigheid, mensen die hun eigen gangetje willen gaan, zonder dat ze betrokken worden in andermans zaken. Thomson, de hoofdfiguur uit het verhaal 'De ontbijtzaal', 'vond zich oud genoeg om niet langer gemengd te worden in het getob en gezever van anderen'. Hij had dan ook grote bewondering voor de manier waarop het Nederlandse oorlogskabinet in '14-18' de neutraliteit van Nederland wist te bewaren. 'Thomson vond neutraliteit, ook die voor elke dag, laatste wijsheid.'

Het lukt Thomson trouwens niet zich aan de buitenwereld te onttrekken. 'Maar voor zo'n absolute neutraliteit moest je ziek of dood zijn, besefte hij.' Ook Nederlands neutraliteit in de Eerste Wereldoorlog 'was niet te danken aan ongewone staatsmanswijsheid maar aan een bijzondere samenloop van omstandigheden. Thomson moest dat toegeven.'

In het verhaal 'Lola, of een onbetaalde rekening' weet Lola zich wel afzijdig te houden. Voor de oorlog is hij als elfjarige jongen opgenomen in een gezin, maar hij heeft daar weinig liefde ondervonden. Als hij later de gezinsleden weer eens ontmoet, houdt hij ze duidelijk op afstand. De ik-figuur, het jongste kind uit het gezin, bewondert Lola daarom. 'Ik voelde een vlaag jaloezie op de voorname afzondering die hij gehandhaafd had.'

Ook de oude man in 'In dood water' bereikt een afzondering die hij als plezierig ervaart, maar men kan niet zeggen, dat hij die bewust nagestreefd heeft. De hele dag heeft hij zoveel mogelijk met allerlei mensen rekening gehouden. Vooral met zijn dochter, bij wie hij in huis is. Pas 's avonds als hij in bed nog wat leest in de catalogus van zijn boekverkoper, heeft hij genoeg aan zichzelf. 

Hij zette iedereen uit zijn hoofd en werd steeds opgewekter. Hij voelde nergens pijn of ongemak (...) Hij bladerde en las, uitgerust of uitgeteld, met alle affecten dood. Ongenaakbaar vredig. 

Maar er zijn ook mensen die helemaal geen moeite hoeven te doen om een marginale rol te spelen. De mislukte pianist in 'De bevestiging' zegt van zichzelf:

In de gewone maatschappij lijd ik onder een zekere onzichtbaarheid: in de trein slaat de conducteur mij over en ik heb moeite op een terras aan een pils te raken. 

Niet iedereen die van nature aan de kant staat, is gelukkig met die situatie. Wat dat betreft heeft de hoofdpersoon in 'Het oponthoud' iets tweeslachtigs. Aan de ene kant cultiveert hij zijn positie. Hij wil nog verder tot nul naderen. aan de andere kant wil hij toch iets bereiken. Hij wil een daad stellen. Daarom besluit hij in de oorlog exemplaren van een illegale krant te verspreiden en ook voor de toekomst heeft hij grote plannen: 'ik wilde schrijver worden, niet minder dan dat.'

Ook de ik-figuur in 'Liebestraum' wil later iets bereiken: 'laat me iets worden; niet niets zoals Bert Tuinman.'

Mensen die iets willen bereiken kunnen soms met een ontzettende volharding en een verbluffend uithoudingsvermogen dat doel nastreven. De ik-figuur in 'Toonkunst' studeert vol overgave op zijn trombone, omdat hij de hoge bes wil spelen en in 'De voordracht' oefent moeder net zo lang tot ze vindt dat ze bij het declameren de letter 'r' goed kan zeggen. 

Keuze voor of tegen afzijdigheid - voor beide is iets te zeggen. En wat je ook kiest, het is niet zeker of je bereiken zult wat je najaagt. Wie hieraan twijfelt moet Hotz' verhalen maar eens lezen, want zoals boven geschetst, toont hij daarin verschillende facetten van deze problematiek. 

Maar in Hotz' nieuwste boek is nog een andere keuze belangrijk: voor of tegen de eerlijkheid.

Soms is het het gemakkelijkste om gewoon te laten merken wat je mening is, zoals Lola deed toen hij zijn vroegere pleeggezin ontmoette, maar soms is minder duidelijk wat nu het beste is. 

In 'De voordracht' vindt de zoon eigenlijk niks aan de declamatie van zijn moeder. Maar moet hij dat tegen haar zeggen? In 'De vakantie' doet de hoofdpersoon tegenover het gastgezin of hij het prima naar zijn zin heeft, hoewel hij het liefst zo snel mogelijk naar huis zou gaan. 

Als je wel je mening zegt, heb je kans dat mensen met jou van mening verschillen, dat je onaangenaamheden uitlokt. Als je daarom je mond houdt, ben je dan laf?

De oude man in 'In dood water' hoort van zijn kleindochter hoe enthousiast ze is over een bepaalde film. Hoewel hij de film 'een draak' vindt, zegt hij: 'Inderdaad erg goed'. Hij wil zijn kleindochter niet kwetsen. 'Uit wijsheid of uit lafheid,' schrijft Hotz.

Niet altijd is uit te maken of oneerlijkheid uit wijsheid of uit lafheid voortkomt. Maar soms liggen de zaken heel duidelijk. 

In 'Lola, of een onbetaalde rekening' heeft de ik-figuur eigenlijk nooit durven zeggen dat hij de handelwijze van zijn vader afkeurt. Pas veel later overwint hij zijn lafheid. 

In 'De vakantie' praat de hoofdfiguur het gezin waarbij hij logeert steeds naar de mond. Maar tegen het einde van zijn verblijf groeit er toch iets van verzet in hem. Als zijn dochter 's morgens vroeg de wc niet wil doortrekken, omdat ze bang is dat dan iedereen wakker wordt, zegt hij: 'Ben je gek, (...) laat ze allemaal de pest krijgen!'

Als je eerlijk je mening geeft, betekent dat dat je duidelijk een standpunt inneemt. Meestal kun je je dan niet meer afzijdig houden. 'Eerlijkheid' en 'afzijdigheid' staan dus met elkaar in verbinding. 

In vergelijking met vorige bundels staan er in Eb en vloed meer verhalen die in het 'heden' spelen, waarmee ik dan zo ongeveer de laatste vijftien jaar bedoel. Het eerste van de elf verhalen, 'De ontbijtzaal', speelt in het nu en als ik ervan uitga dat het titelverhaal in het heden gesitueerd is, spelen de verhalen zich afwisselend in de verleden en de tegenwoordige tijd af. Het tweede en het op een na laatste verhaal spelen voor de oorlog, het vierde, het zesde en het achtste in de oorlog. Zo krijgt de bundel een symmetrische opbouw. 

Ook de vorige bundel, Duistere jaren (1983), had een dergelijke compositie. Van de negen verhalen speelde het middelste het verst in het verleden. Het tweede en het op een na laatste speelden in het heden. 

Tot nu toe is mijn recensie vrij essayistisch geweest. Dat komt doordat ik zo weinig kritiek op Hotz heb. Ik hoef geen vlammende bespreking te schrijven waarin ik een rits onvolkomenheden van het te bespreken werk aanwijs, want zulke onvolkomenheden kan ik niet vinden. Ik hoef niet nadrukkelijk te zeggen hoe goed Hotz schrijft, want dat weet iedereen al lang. 

Het bijzondere vind ik de eigen toon die Hotz aanslaat. Laat mij twintig verhalen lezen en ik haal feilloos het Hotzverhaal eruit. Hoe die toon te karakteriseren? Kalm en bezadigd zijn woorden die me nu invallen, maar ik weet dat zij slechts één kant belichten. Achter Hotz' woorden is ook altijd een ingehouden spanning voelbaar, een dreiging soms. En natuurlijk mag ik de humor niet vergeten, die in elk boek weer te vinden is, hoewel je het idee hebt dat het ernstige boeken zijn. 

Hotz heeft een trefzekere stijl. Prachtig weet hij details naar voren te halen. Zoals in het verhaal 'Eb en vloed', waarin een jongetje samen met zijn ouders naar het vuurwerk gaat kijken. Even verderop staat een meisje uit de buurt op wie hij heimelijk verliefd is. 

Het vuurwerk kon beginnen. Het meisje stak beide handen onder haar witte haren en de jongen zag even de dunne nek. Hij voelde dat in z'n lijf en sloeg z'n ogen neer. 'Let nou op,' zei z'n moeder, 'het gaat beginnen.'

Zulke zinnen vind ik steeds weer mooi. Ook nu, nu ik ze opschrijf. Niet omdat ze virtuoos taalgebruik tonen, maar omdat ze zo goed gezien zijn. 

Een enkele recensent (in NRC-Handelsblad) heeft beweerd dat de compositie van Hotz' verhalen iets toevalligs heeft; ze hadden even goed eerder of later kunnen eindigen. Dat lijkt me niet het geval. Weliswaar hebben zijn verhalen bijna nooit een verrassende ontknoping, maar wel vaak wordt aan het slot getoond hoe een van de personages is gekomen tot een nieuw inzicht, al verschilt dat inzicht soms maar weinig met dat in het begin van het verhaal. 

Zo is het bijvoorbeeld helemaal niet toevallig dat het verhaal 'Liebestraum' eindigt met een krantenbericht over het verongelukken van een luchtschip, de R 101. Al twee keer eerder is dit luchtschip in verband gebracht met het wereldeinde. Dat wereldeinde is heel troostend beschreven: 'We knikten bemoedigend naar Bert Tuinman, die straks van al zijn flaters verlost zou zijn.' Bert Tuinman, die in het verhaal per ongeluk de grammofoonplaat brak waarop Liebestraum van Liszt stond, had ook zijn eigen Liebestraum gebroken zien worden. Daarna is het neerstorten van de R 101, met de connotatie die ik zojuist gaf, bijna hoopvol te noemen. 

Ook bij andere verhalen is juist het slot heel geraffineerd, al blijkt dat meestal pas bij herlezing. 

woensdag 16 april 2025

Briefwisseling 1968 - 1986 (Jeroen Brouwers / Geert van Oorschot)

Eind vorig jaar maakte ik een lijstje van de beste boeken die ik dat jaar niet gelezen had. Eigenlijk is het een soort verlanglijstje en een aansporing aan mezelf: deze boeken zou ik eigenlijk moeten gaan lezen. Intussen heb ik al vier van de boeken uit dat lijstje af kunnen strepen en twee andere heb ik in huis en die liggen op de stapel. 

Boven aan de lijst stond Briefwisseling 1968 - 1986 van Jeroen Brouwers en Geert van Oorschot. Daar had ik heel veel zin in en ik heb het mooie dikke boek (gebonden, twee leeslinten, stofomslag, bijna zeshonderd bladzijden) al snel gekocht. 

Dat Brouwers goed was in brieven schrijven, wist ik. Ik las beide delen van Kroniek van een karakter, waarvan ik het eerste deel, De Achterhoek, recenseerde. Ik stofte het stukje onlangs af. Maar ook Geert van Oorschot was een epistolaire gigant. Toen ik, na het lezen van de briefwisseling tussen hem en Brouwers, nog wat verder zocht, vond ik zijn briefwisseling met Vasalis, zijn brieven aan Hermans en Brieven van een uitgever. Al die boeken zou ik graag lezen. Als ik ze tegenkom, koop ik ze. 

Bekende uitgever, beginnende schrijver

De onderhavige briefwisseling begint in 1968. Geert van Oorschot (1909 - 1987) was al een bekend uitgever en Jeroen Brouwers was een beginnend schrijver. 1968 was het jaar dat zijn tweede verhalenbundel, De toteltuin, uitkwam. Eerder publiceerde hij de bundel Het mes op de keel (1964) en de roman Joris Ockeloen en het wachten (1967). Hij werkte als redacteur bij uitgeverij Manteau, waar Angèle Manteau moeite deed de zaak draaiende te houden. Verder had Brouwers te maken met Julien Weverbergh, over wie hij later het pamflet J. Weverbergh en ergher schreef. Het zou opgenomen worden in Mijn Vlaamse jaren (1978). 

Van Oorschot heeft veel waardering voor Brouwers en stuurt hem verhalen die hij onder het pseudoniem R.J. Peskens zal publiceren. Brouwers geeft uitgebreid commentaar en hij krijgt ook reacties van Van Oorschot op wat hij hem voorlegt. Er is wat gehakketak over het wel of niet uitgeven van een boek van Brouwers door Van Oorschot. De laatste is aarzelend, omdat hij bang is dat ze dan een andere relatie krijgen, maar eigenlijk zou hij wel wat van Brouwers willen uitgeven. Brouwers vindt Van Oorschot te afhoudend en gaat naar de Arbeiderspers. Het geval zal nog verschillende keren terugkomen in de correspondentie, licht verwijtend. 

Verschillende keren is er sprake van een bezoek van de een aan de ander, maar steeds komt er iets tussen. Als het dan wel tot een ontmoeting komt, is Weverbergh erbij, wat het niet gemakkelijker maakt. Van Oorschot zal er in een brief naar verwijzen:

Enfin, we hebben elkaar nu ontmoet. het was helaas geen succes. Een beetje beschamend wèl.

Over andere schrijvers

Natuurlijk gaan de brieven over literatuur. De beide briefschrijvers kunnen vrijuit tegen elkaar zeggen wat ze van andere schrijvers vinden. Brouwers is geïnteresseerd in de uitgaven van Van Oorschot en vraagt verschillende keren om boeken te sturen en die te verrekenen met honorarium dat Brouwers krijgt voor bijdragen aan Tirade. Op een van die lijstjes staan bijvoorbeeld boeken van A. Alberts, Anton Koolhaas en J. van Oudshoorn. 

Alberts' werk kon Brouwers niet altijd bekoren:

die meneer A. Alberts schrijft al jaren veel en véél slechter dan pakweg Peter Andriesse, Eelke de Jong en Hester Albach bij elkaar. 

Fens, Reve,  Vestdijk

Voor wie heeft Brouwers dan wel waardering. Voor Kees Fens bijvoorbeeld, die negatief schreef over een boek van Brouwers, maar van wie hij wel veel geleerd heeft. Over Reve:

Ik zou hem graag hebben gesproken. Is in onze letteren Vestdijk (misschien) God de Vader en Hermans (misschien) God de Heilige Geest, G.K. is zéker God de Zoon. 

Vestdijk (misschien) als God de vader. De waardering voor die schrijver komt vaker terug in de brieven:

Waarmee ik niet mijzelf op dezelfde lijn stel als Multatuli en Couperus. De grootste van allen, van Henryck van Veldeke tot LuijtersKooimanBiesheuvelVervoortVanKeulen en aanverwante zakkenwasssers en kuttenwissers, zal Vestdijk blijken te zijn. Dat was er een! Hoed af voor hem en ook broek omlaag, zodat men zich diep schame.  

Druilerig klimaatje

Van de schrijvers die Brouwers waardeert, acht hij niet elk boek even geslaagd. Van Koolhaas vindt hij Vanwege een tere huid wel goed, Een nagel achter het behang niet. En hij ergert zich eraan als de mindere boeken toch geprezen worden door de recensenten.

Niemand durft te schrijven dat De taal der liefde een rotboek is, zoals ook De engelbewaarder een rotboek is, zoals ook Het jaar van de kreeft een rotboek is, zoals ook De toekomst van gisteren een rotboek is, en noem maar op. Van het Reve, Hermans, Claus, Mulisch, en ook Wolkers en dat soort lieden: hoeren van de laffe recensent. De recensenten: hoeren van de 'invloedrijke' schrijver. Wat een druilerig klimaatje! Waar kan ik schuilen tegen dit miezerig gedruppel.

Van Mulisch moet Van Oorschot niet zoveel hebben:

Mulisch is een aansteller en een bedrieger. Let op het volgende nummer van Tirade, waarin definitief met deze meneer wordt afgerekend. 

Maar Brouwers waardeert veel werk van Mulisch en bekent zelfs: 'Ik ben bang van hem.'

Aan het begin van de briefwisseling werkt Brouwers nog bij Manteau, waar hij, volgens hemzelf, boeken van bijvoorbeeld Ward Ruyslinck, Jos Vandeloo en Jef Geeraerdts recht moet breien. Hij moet er een beetje fatsoenlijk Nederlands van maken. 

Uiteindelijk wordt hij door Weverbergh ontslagen en wordt hij zelfstandig schrijver. Van Oorschot is uitgever, maar het lijkt erop dat hij zich liever gewijd zou hebben aan zijn schrijverschap. Het schrijven moet hij ertussendoor doen. 

We volgend de ontwikkeling van het schrijverschap van Brouwers, dat aanvankelijk af en toe gepaard gaat met geklaag over een gebrek aan erkenning. Als Brouwers het literaire klimaat aan het eind van de jaren zeventig flink bekritiseert in De nieuwe Revisor komt dat terug in de brieven (want Van Oorschot geeft het uit), maar als er in 1981 ophef is over Bezonken rood is dat net in een periode waarin er maar weinig gewisseld zijn of in ieder geval zijn er weinig brieven uit die periode bewaard. 

Persoonlijk

De briefwisseling gaat trouwens niet alleen over literatuur en over schrijven. Er komen ook persoonlijke zaken aan de orde, zoals de echtscheiding van Brouwers, de dood van de vrouw van Geer van Oorschot, maar ook hoe Van Oorschot als grootvader is. 

Daartussendoor krijgen we zo af en toe een blik op wat er in Nederland gebeurt. In 1969 is er bijvoorbeeld de bezetting van het Maagdenhuis. Van Oorschot:

Gedonder ook in Amsterdam met studenten die links menen te zijn, en voor het overgrote deel alleen maar Marcuse-Mao-Castro-neuropaten zijn, die schreeuwen om demonstraties en 'inspraak', maar zich als terroristische anti-democraten ontpoppen. 

Zoals gezegd, niet alles is bewaard gebleven, maar het zijn er nog altijd meer dan driehonderd. Brouwers en Van Oorschot zijn vaak vriendelijk tegen elkaar, maar als het nodig is, kunnen ze ook korzelig zijn of per brief ruzie maken, maar meestal blijft de verbinding bewaard. In 1980 gaat het echt mis. Van Oorschot gaat Brouwers aanspreken met 'u', en houdt het heel zakelijk. Die ruzie wordt later weer bijgelegd. 

Hoe de verhouding tussen de twee was, heeft Brouwers geboekstaafd in Winterlicht (1984) en na de dood van Van Oorschot in Het tuurtouw (1989).

Briefwisseling 1968 - 1986 is een heerlijk boek van twee mensen die de kunst van het corresponderen verstaan. Ik heb het met heel veel plezier gelezen, waarbij ik het in kleine hapjes tot mij nam (tien brieven per dag), zodat ik er lekker lang over kon doen. 

Annotaties en nawoord

De brieven zijn geannoteerd door Lodewijk Verduin, die dat goed heeft gedaan. Zo'n beetje alles waarnaar in de brieven verwezen wordt, heeft hij opgehelderd. Hier en daar laat hij wat zitten, bijvoorbeeld als hij niet uitlegt wie Charles B. Timmer is, bij enkele schrijvers geen voornaam vermeldt of geen jaartallen. Als Brouwers geïnterviewd is, wordt de naam van de interviewster niet genoemd. Het zijn maar kleinigheden; het meeste wordt netjes uitgelegd. Alle vragen die op kunnen komen tijdens het lezen van de brieven, krijgen een antwoord. 

Achterin is er ook nog een handig namenregister, zodat ieder die genoemd is makkelijk op te zoeken is. En er is een mooi nawoord van Merijn de Boer. 

Eigenlijk heb ik niet zoveel brieven gelezen. De brieven van De Schoolmeester (bezorgd door Marita Mathijsen), de briefwisseling van J. Kneppelhout en Gerard Bilders, de brievenboeken van Brouwers dus, en de brieven van en naar Willem Witsen. O ja, en de brieven van Eriek Verpaele aan Luuk Gruwez en onlangs nog de brieven J.A. Dèr Mouw aan zijn pleegdochter. En eigenlijk heb ik er altijd van genoten. Ik zou dus meer brieven moeten lezen. 

dinsdag 15 april 2025

De roes van de vlinders integraal (Lupano / Tanco)

 

Integrale heruitgaven geven een bijzonder plezier: het zijn vaak fraaie uitgaven en je hebt je albums eindelijk bij elkaar. Het is een bijzonder deel van de markt, dat voor een deel gericht is op mensen die de afzonderlijke albums al hebben, maar toch bezwijken voor de verleiding van de mooie uitgave. 

Bij De roes van de vlinders ging het bij mij anders: ik kende de afzonderlijke albums helemaal niet. Al vaker heb ik uitgelegd dat ik wel een liefhebber, maar geen kenner ben en dat ik veel blinde vlekken heb en gaten in mijn kennis. Deze strip was mij geheel ontgaan. 

Van De roes van de vlinders zijn ooit drie albums verschenen, maar in deze integrale uitgave wordt de grens tussen die albums niet aangegeven. Je leest het nu als een doorlopend verhaal en dat blijkt goed te werken. 

Centraal in het verhaal staat een drug, de vrucht van de katazuriaplant. De bloem kent maar één bestuiver, een zwarte vlinder, het spook van Sumia, een diertje dat de drager is van een giftig poeder. Het verhaal gaat dat elke keer dat een crimineel een natuurlijke dood sterft, zonder geboet te hebben voor zijn misdaden, zijn ziel opvliegt in de vorm van zo'n zwarte vlinder. 

Lili

Lili heeft gewerkt als acrobate, maar nu dealt ze katazur. Daar wil ze mee stoppen, maar er zijn problemen op de markt. Zowel de invloedrijke maffiafamilie Sumane als de politie zijn erbij betrokken. En ook het ex-vriendje Bob blijkt een rol te spelen: hij heeft een koffertje gestolen met een veredelde katazuriaplant, ontwikkeld door Lili's vader. Iedereen zit achter het plantje aan. 

Net op dat moment duikt Piloon op, de vroegere partner van Lili in het circus. Samen zoeken ze hun weg in het doolhof van het leven. 

Het is een ingewikkeld verhaal, met verschillende partijen die allemaal hun belangen hebben, maar scenarioschrijver Wilfrid Lupano loodst je er aardig doorheen. Hij heeft boeiende personages geschapen, die zich door het leven heen rommelen. De verslaafde Lili, deed mij in de verte wel wat denken aan Jessica Jones, die ook niet altijd leeft op een manier die gezond voor haar is, maar met wie je wel sympathiseert en van wie je wel hoopt dat ze het redt. 

Omdat je deze integrale uitgave leest als één lang verhaal, zit je er wel lekker in. Het is te vergelijken met de ervaring van het bingewatchen van een serie. Je hebt dat ook wel nodig om goed in het verhaal te blijven. 

Tekeningen

De tekeningen van Morgann Tanco passen goed bij het verhaal. De personages zijn met een zekere hoekigheid getekend, wat wel bij hun weerbarstigheid past. De actiescènes worden dik aangezet en de morsigheid van de wereld van drugscriminaliteit is onontkoombaar. 

Door de tekeningen zit je wel meteen in de sfeer van het verhaal. De inkleuring is van Jérôme Maffre en Morgan Tanco en die markeert goed de overgang van de scènes. 

Al met al is De roes van de vlinders een lekker lezend verhaal. Niet wereldschokkend, maar het hoeft zich nergens voor te schamen. Wel geeft een integrale heruitgave gewoonlijk wat extra's, in de vorm van een dossier. Dat ontbreekt hier. Wel weer een stofomslag met een afbeelding achterop, die kenmerkend is voor de uitgaven van Silvester. 

Titel: De roes van de vlinders integraal
Tekst: Wilfrid Lupano
Tekeningen: Morgann Tanco
Inkleuring: Jérôme Maffre en Morgann Tanco
Vertaling: Dieter Van Tilburgh
Uitgever: Silvester Strips
2025, 144 blz. € 39,95 (hardcover, stofomslag). 

Eerder schreef ik over:

maandag 14 april 2025

Maskers van Schaamte (Peter van Beek)

Saul Donkers, geboren in 1970, is een jurist. Hij hoeft niet meer te werken nadat hij een fortuin heeft geërfd. Hij trekt zich terug in zijn huis, drinkt veel te veel en maakt af en toe gebruik van betaalde liefde, waarbij hij altijd een masker opzet. Saul schaamt zich namelijk. Hij heeft een nietig geslacht, maar afgezien daarvan hoort de schaamte wel bij hem. 

In heel zijn leven werkt zijn opvoeding door, waarbij zijn moeder hem steeds minachtend tegemoet getreden is. Ze sloeg hem ook wel. Wat niet alleen pijnlijk was, het was ook een vorm van aandacht. Nog steeds wil Saul tijdens de seks geslagen worden. 

Op een dag belt een oud-collega aan, Naomi. Saul is niet aanwezig geweest bij zijn eigen afscheid en ze komt hem een waardebon brengen. Bij het bezoek komt ze ongelukkig ten val, waarna ze opgenomen moet worden in het ziekenhuis. 

Saul wil een einde aan zijn leven maken, zegt hij, maar het komt er niet van. Op de boot naar Newcastle ontmoet hij nog een vrouw. Weer in Nederland komt Naomi weer in zijn leven. 

Op afstand

Dat is, in heel kort bestek, het verhaal van Maskers van Schaamte van Peter van Beek. Het boek moet het niet van het verhaal hebben. Er zit weinig spanning in de gebeurtenissen en als lezer bleef ik tijdens het lezen ook nogal op afstand, zodat het me ook niet zo heel veel kon schelen wat er gebeurde. Het boeiendst is de hoofdpersoon, die behoorlijk met zichzelf in de knoop zit. Maar het is lastig om goed met hem mee te leven, omdat hij niet altijd geloofwaardig is. 

Saul is jurist, maar hij weet ook het een en ander van literatuur. Zo moet hij soms denken aan dichtregels van J.C. Bloem of schiet hem een vergelijking te binnen met een passage uit Karel ende Elegast. Hij houdt van antiquarische boeken. Tenminste dat zegt hij, maar je kunt het als lezer niet merken en het speelt in de roman ook eigenlijk geen rol. 

Hij houdt van archaïsmen, omdat die volgens hem de angst verdoven. Weliswaar gebruikt hij steeds het woord 'gelaat' als iemand anders 'gezicht' zou zeggen, maar verder is er niet heel veel van dat gebruik van archaïsche woorden te merken. 

Stijl

De beeldspraak in de roman is wel opmerkelijk. Vaak is die gezocht: 'geen flesje bier dat sissend en als popcorn openspat' (een flesje bier dat openspat?); 'de radeloosheid sloeg als een spijker in mijn hoofd'; 'draaiende bewegingen, als ritmische cirkels'. 

In een vorige roman van Peter van Beek, Sla mij met medelijden was de stijl sober en die was ook juist een van de aantrekkelijke kanten van het boek. Maskers van Schaamte is veel slechter geredigeerd: er zijn veel fouten blijven staan, er zijn ongemotiveerde wisselingen van tijd en de dialogen zijn houterig en ongeloofwaardig. 

Een paar voorbeelden. Als Naomi op bezoek komt, verwijst ze naar het afscheid waar Saul niet aanwezig was. Over een collega wordt verteld: 'Ik geloof dat ze een nieuwe jurk aangeschaft had, van een bekende confectiezaak.' De zaak is bekend, maar de naam wordt niet genoemd. Ik geloof ook niet dat zo'n zin in een gesprek van collega's voorkomt. 

Een andere zin uit het begin van het boek: 'Ze was doornat en haar vaalwitte gezicht leek gekrompen, haar huid spande om de jukbeenderen als een gedroogde dierenhuid.' De woorden 'doornat' en 'gedroogde' zijn moeilijk met elkaar in overeenstemming te brengen. 

'Het kostte hem zichtbaar moeite zijn stem in bedwang te houden.' Hoe zie je dat? Was 'hoorbaar' of 'merkbaar' hier niet beter geweest? En: 'Er ontsnapte een korte snik aan mijn keel en glimlachte meewarig.' En: 'In de kelder lagen honderden wijnflessen' (bedoeld is: flessen wijn). 

Het zijn maar foutjes, onnauwkeurigheden, maar ze leiden wel af. Ze zorgen ervoor dat je het verhaal minder serieus neemt. Naomi komt ten val, maar als je voor je probeert te zien hoe dat gebeurt, gaat het steeds mis. Ze zet een stap, glijdt uit en valt achterover, maar komt toch op haar knieën terecht. Dat kan niet kloppen. 

Te veel uitleg

Ook Saul is moeilijk serieus te nemen. Hij zegt zelfmoord te willen plegen, maar nergens kun je dat navoelen. Misschien komt dat ook doordat er zoveel verteld wordt over zijn schaamte, zijn gevoel van mislukking in plaats van dat Van Beek dat laat zien. Er wordt veel te veel uitgelegd: 'Ik zei het rustig, maar inwendig kolkte het. Met een venijnige druk doofde ik de halfopgerookte sigaret.'

Iemand zegt tegen Saul: 'Jij wilt niet gekend worden'. Niet voor niets wil hij steeds een masker op. De symboliek van het masker wordt zwaar aangezet, is eigenlijk meteen al duidelijk, maar komt toch steeds weer terug. 

Van Beek laat weinig aan de lezer over. Als Saul in een restaurant zit, is alles (alles!) negatief: een vaasje met nepbloemen, een sloffende gastvrouw met een bloedeloos hoofd en een onverschillige stem, plakkerige menukaarten,  smakeloze en te gare vis. Enkele bladzijden lang krijgen we te lezen hoe slecht het restaurant is. Ook als je al lang een indruk hebt, blijft Van Beek herhalen hoe beroerd het allemaal is. Het is lastig om dan geboeid te blijven. 

Dat was voor mij wel een probleem met de hele roman. Het lezen was vooral een opgave. Het verhaal, de stijl en de thematiek pakten me niet. Steeds weer stukken dialoog die niet zo geloofwaardig zijn, een hoofdpersoon die maar voortdurend terugkomt op zijn schaamte en zijn mislukking, een verhaal dat niet erg opschiet. 

Voorafgaand aan de roman zijn er twee motto's, van J. van Oudshoorn en A. Aletrino, maar de beklemming die in het werk van die auteurs zit, bereikt Maskers van Schaamte nergens. Op Sla mij met medelijden is best wat aan te merken, maar ik heb het boek met plezier gelezen en enkele passages waren stilistisch erg goed. Voor mijn gevoel komt Maskers van Schaamte nergens ook maar in de buurt van dat niveau. 

Eerder schreef ik over:

vrijdag 11 april 2025

De wouden van Opaal 15: De parabel van de wijze (Arleston / Martino)

Er zijn fantasywerelden die ik nooit betreden heb. Al eerder heb ik uitgelegd hoe sommige genres nooit mijn eerste voorkeur zijn en dat ik er daarom nooit meteen naar grijp. Maar soms komen ze onder mijn aandacht en dan wil ik me er best in verdiepen. Dan blijkt het ook allemaal best leuk te zijn. 

Van De wouden van Opaal is nu deel 15 verschenen, De parabel van de wijzen, maar het is het eerste deel dat ik lees. Nu weet ik wel dat je elk album, als het goed is, ook op zichzelf moet kunnen lezen, maar in zo'n slotdeel komen natuurlijk een stel verhaallijnen samen die in eerdere delen al flink uitgewerkt zijn. Het is een symfonie waarvan je alleen de slotakkoorden hoort. Om De parabel van de wijzen echt te kunnen beoordelen had ik de eerdere delen moeten lezen. 

Personages

Maar dat is dus niet gebeurd. Ik kende zelfs de personages niet, maar gelukkig worden die aan het begin van het album voorgesteld. Het gaat om een drietal: Luksand, een jongleur, die er grotendeels als mens uitziet. Maar hij heeft wel een staart en een geschubde arm. Altaï is een jonge vrouw, die er ook als vrouw uitziet. En dan is er nog Rodombre, de meester-archeoloog. Hij heeft dierlijke trekken: geheel behaard en horens. Zijn gezicht heeft wat weg van een apengezicht. 

Rodombre is op zoek naar de grootste schat aller tijden, de Titaan van het licht. De bezitter daarvan zou een enorme macht krijgen. Altaï is zijn assistente en ook Luksand staat aan zijn kant. 

De wereld waarin het zich afspeelt, is Opaal, dat uit vijf koninkrijken bestaat, dat al een heel verleden heeft. Die geschiedenis wordt voor in het album kort uit de doeken gedaan. Het is duidelijk dat de priesters van het licht, ondanks hun naam, de vertegenwoordigers zijn van de duisternis en dat die tegenover ons drietal staan. 

Amperle

Het kwaad heeft in dit album een gezicht: Amperle, een wezen met het bovenlichaam van een vrouw, het onderlichaam ziet eruit als een spin. Zij zorgt ervoor dat planten en bomen mensen aanvallen en bloed drinken. 

Luksand bezit een magische armband. Daarmee kan hij de demon Ghorg oproepen, een wezen dat het drietal helpt in hun moeilijkheden. En die moeilijkheden zijn er in overvloed, want echte helden moeten veel tegenslagen overwinnen en ze moeten niet alleen sterk zijn, maar ook kwetsbaar: er moet een kans zijn dat ze verliezen. Dat brengt spanning mee. 

Je snapt dat het uiteindelijk uitloopt op een strijd tussen het goed en het kwaad en (dat spoil ik toch maar even) dat het goede uiteindelijk wint. 

Het viel me mee dat het album aardig goed te lezen is als je de reeks verder niet kent. Je hebt niet veel voorkennis uit vorige albums nodig om van dit verhaal te kunnen genieten. 

Setting

De charme van fantasy zit voor een deel in de setting: de wonderlijke wezens, de bouwwerken die afwijken van wat we gewenst zijn, de fantasievolle manier waarop voertuigen worden ingezet, het samenwerken tussen mens en dier, de overweldigende natuur. Ik kan me voorstellen dat het voor sommige lezers al een lust is om zich tijdens het lezen in die wereld te wanen, waar je in het werkelijke leven nooit kunt zijn. Het zal wel een vorm van escapisme zijn en daar is verder niet zo veel mis mee, lijkt me. 

Ook in De parabel van de wijze ben je helemaal in een andere wereld. Die heeft zijn gevaarlijke en enge kanten, maar het is toch vooral aangenaam om er te zijn. Dat heeft voor een deel te maken met de inkleuring, die vaak heel warm is. Verder blijf je vertrouwen op de goede afloop. Er is wel spanning, maar je zit niet echt in over hoe de avonturen uitpakken. En de wereld is mooi geconstrueerd, met leuke details. Er zit veel tekenplezier in De wouden van Opaal. 

Scenario en tekeningen

Het verhaal, een scenario van Arleston, verloopt soepel en houdt tempo. Het is, binnen de grenzen van het genre, zeker aanvaardbaar, zodat je er ook in blijft en niet gestoord wordt door onwaarschijnlijkheden. De tekeningen van Martino passen bij de opgeroepen wereld. Wie op details gaat letten, ziet wel eens iets dat net beter had gekund. Hoe een hand een potlood of een lepel vasthoudt, bijvoorbeeld. Maar dat is ook een beetje muggenzifterij, want over het algemeen deugen de tekeningen zeker. De personen bewegen op een natuurlijke manier en de tekeningen lezen gemakkelijk, zodat je meteen de kern tot je neemt. 

Als er strijd is, is er wel eens wat effectbejag (ook door de inkleuring), maar dat hoort ook wel een beetje bij dit soort strips. 

Liefhebbers van fantasy kunnen hun hart ophalen bij de serie De wouden van opaal, waarvan De parabel van de wijze het slotdeel is. Ik ben niet een uitgesproken liefhebber, maar ik heb me niet verveeld bij het album en ik zie ook wel dat het in zijn genre in een goed album is. Het zal ongetwijfeld zijn weg naar het publiek wel vinden. 

Serie: De wouden van Opaal
Deel 15: De parabel van de wijze
Scenario: Arleston
Tekeningen: Martino
Inkleuring: Vincent
Vertaling: Jeanine Erades
Uitgeverij: L
2025, 64 blz. € 10,95 (softcover), € 22,95 (hardcover)

Eerder schreef ik over 
Hot Tabaaasco! (Ekhö 11)

donderdag 10 april 2025

Afgestoft: Plaatselijke tijd (Harmen Wind)

Deze week weer een recensie van een gedichtenbundel afgestoft: van Plaatselijke tijd van Harmen Wind (1945 - 2010). De bespreking was eerder te lezen in Bloknoot 21, jaargang 6 nr. 3, van augustus 1997. Twee jaar eerder stond er in dat blad een interview dat ik met Wind had. Dat heb ik al eerder afgestoft. Bij het doorlezen van de recensie van toen, vond ik het vooral prettig om de gedichten van Wind nog eens te lezen. Zouden die niet een keer gebundeld moeten worden in een verzameluitgave?

Op Bunt Blogt schreef ik ook nog over de roman De dwaling, die postuum werd uitgegeven. Het is geen goed boek. Maar de roman Het verzet heb ik met plezier gelezen. 

In het nummer van Bloknoot was veel interessants te lezen. Gerda van de Haar schreef over de poëzie van Judith Herzberg, A. van Haarlem over God en de natuur in het werk van Wilma, Robert Lemm over Pieter Nouwen en Anne Schipper over onbekende brieven van Gerrit Achterberg en Cornelis Rijnsdorp. 

Behalve onderstaande recensie had ik in het blad nog twee recensies van poëziebundels: van Rien van den Berg en van Hilbrand Rozema. Die typ ik later nog over. Maar er wacht nog meer op mijn stofdoek. Bijvoorbeeld besprekingen van werk van F.B. Hotz en René Stoute. En nu ik elke week vier nieuwe recensies plaats in plaats van drie (voor zolang ik dat volhoud), gaat het niet zo hard met de oude recensies. 




Teloorgegaan bezit is wat mij blijft

Het is nu twee uur plaatselijke tijd als ik begin met schrijven over de recent verschenen poëziebundel van Harmen Wind. Een prachtige bundel vind ik het. Mooie gedichten, net als in Waterstaat (1994), maar deze bundel is ook nog eens heel doordacht opgebouwd, waardoor de afzonderlijke gedichten sterker worden. 

Plaatselijke tijd bevat vier afdelingen: 'Illusies', 'Momenten', 'Locaties' en 'Restanten'. De tweede afdeling begint met het titelgedicht:

Hier is het morgen. Wij schrijven een datum,
kijken het raam uit, smeren een snee
brood en vrezen het ergste zonder dat het 
ons bedreigt. Een ochtend aan de rand van
een gelaten stadje op de oever van stromend
water. Een kerkklok, een scheepshoren, drijft ons
onstuitbaar voort, hoe stil het grijze licht ook
op de vijver hangt. Intussen grondelt in alle rust
de eend en zet de lijsterbes haar knoppen. 
Hun leven gaat zijn gang onaangedaan.
Hun leven vindt bestaan in plaatselijke tijd. 

Het gedicht begint met een oriëntatie op plaats en tijd. De plaats is 'hier', dichtbij huis, zelfs in huis, de plaats waar 'wij' zijn. Geen gestaar naar verten, maar 'hier'. (Het zal wel niet toevallig zijn dat de derde afdeling juist begint met 'Daar'.) Het is morgen, ochtend. Een nieuwe dag, een nieuwe datum. Morgen geeft niet alleen het nu aan, maar wijst ook naar de volgende dagen. Zoals een datum er altijd een uit een rij is. 

'Wij' kijken uit het raam, maar er wordt niet verteld wat er te zien is. Natuurlijk niet. Het kijken heeft veel meer met de tijd dan met de ruimte te maken. Wij vrezen dan ook het ergste. 'Het ergste' ligt nog te wachten in de tijd, in de toekomst. Wij vrezen de dood, terwijl we net een snee brood smeren. Wat hoort er meer bij het leven dan het eten van brood?

We vrezen de dood, maar hij bedreigt ons niet. Je kunt dit lezen als een afwezig zijn van dreiging. Gezien de rest van de bundel, waarin de dood van de moeder nogal eens terugkomt, ben ik geneigd het accent op 'ons' te leggen. De dreiging is er wel degelijk, al betreft die niet ons (maar bijvoorbeeld onze dierbaren of in dit geval waarschijnlijk: de moeder). 

In de volgende regels lijkt het of de camera uitzoomt, we kijken van grotere afstand. Het is nog steeds ochtend, maar het 'hier' breidt zich uit tot aan de ene kant een gelaten stadje en aan de andere kant een rivier. Het stadje is gelaten, onderneemt niets, laat alles maar gebeuren. Het stadje is onbeweeglijk, beperkt zich tot het zijn van een plaats. De rivier stroomt. Een van de mooiste gedichten uit de bundel ('Het blijft') gaat over het water, dat almaar stroomt, almaar doorgaat. Een groot contrast met de onbeweeglijkheid van het stadje. Een rivier is ook een vertrouwd beeld van de tijd die maar doorgaat. Onmiddellijk moest ik denken aan de mooie cyclus 'De rivier' van Willem van Toorn in De aardse republiek, waar de rivier de Waal eenzelfde lading meekrijgt als de rivier bij Harmen Wind. 

In de stad en de rivier zien we dus de plaats en de tijd terug, maar er is meer. De rivier doet mij ook denken aan de Styx, de doodsrivier. De rivier die het einde van de tijd markeert. Zeker nu in de vorige zin de dood als bedreiging het gedicht binnengekomen is. 

De kerkklok uit het stadje en de scheepshoorn van de rivier laten zich horen. Ze geven aan dat de tijd bestaat, maar ook dat de tijd eindigt. In mijn hoofd luidt de doodsklok erdoorheen en blaast Charon op zijn scheepshoorn. Het is tijd. Waarvoor? Misschien wel om te sterven. Herinneren aan de tijd is herinneren aan de tijdelijkheid. Altijd. 

Er is water dat niet beweegt, dat stilstaat in de vijver, waarboven stil grijs licht hangt. Water waarop de tijd geen vat heeft. Maar wij worden onstuitbaar voortgedreven op de rivier van de tijd, zo lang we de roep van de dood horen. We weten dat we niet alle tijd hebben. In deze regels van het gedicht zit beweging. Die beweging zit in de eerste plaats in de tijd, maar voor mijn ogen zie ik ook de plaats veranderen, zie ik de 'wij' wegdrijven. Als er geen 'nu' is, omdat het 'straks' zo roept, is er blijkbaar ook geen 'hier', word je meegezogen naar 'daar'. 

Intussen, terwijl de tijd verstrijkt dus, grondelt in alle rust de eend. Ja, die bevindt zich natuurlijk op de vijver, die drijft niet weg. Hij is bezig met het meest aardse dat een watervogel kan doen: grondelen. Met zijn kop onder water op één plek blijven hangen, zijn kop in het hier steken en dus alleen maar nu bestaan. Alle rust. 

De lijsterbes zet haar knoppen. Zo langzaam, dat een mensenoog het niet kan zien. Zo langzaam, dat alle tijd eruit weggelekt lijkt. Dat gebeurt buiten de mensentijd, waarin de korrels door de zandloper gejaagd worden door de klok en de scheepshoorn. Daarvan trekken eend en lijsterbes zich niets aan. De eend grondelt op één plek en de lijsterbes staat onbeweeglijk met de wortels in de grond. Zij hebben de tijd, de tijd die eigenlijk niet verstrijkt, maar vastgeklonterd zit in de plaats. Plaatselijke tijd.

Ik proef de jaloezie van de dichter die geen deel kan hebben aan de plaatselijke tijd. Gek genoeg moest ik denken aan een gedicht van Rutger Kopland ('Baai'), dat begint met 'Het blijft en het blijft maar, het gaat / niet voorbij'. Uit dat gedicht spreekt juist een verlangen dat dit moment voorbijgaat.

De cyclus 'Momenten' sluit af met 'Hodie tibi, cras mihi', dat al eerder in Bloknoot te lezen was. Al in de eerste zin begint de tijd zachtjes te stromen: 'Wij zitten in de kamer stil voorbij te gaan'. En in de tweede strofe: 'Dit huis, dit aan de grond gelopen / geloof in plaatselijke eeuwigheid.' Plaatselijke tijd is niet genoeg. Al zet de lijsterbes in alle rust zijn knoppen, hij kan niet geheel ontkomen aan de tijd. De tijd moet stilgezet worden, zodat hij er niet meer is. Alles moet onveranderlijk, eeuwig worden. 'Wij' hebben geloofd dat het kon: het is goed, zoals het is. Laat het maar zo blijven. In Waterstaat is 'De profundis' opgenomen, dat wonderlijke gedicht over 'de trage vissen uit genesis'. Het eindigt met: 'Onder een /hemel van sterrekroos komt leven / volmaakt tot rust. Zuiver streelt / het zilver onze wangen, helder / staat de stroom in onze kelen stil.' Weer die stroom en volgens mij: weer die tijd. Weer dat verlangen naar verstilling, volmaakte rust. 

Maar het geloof in de plaatselijke eeuwigheid is 'aan de grond gelopen'. Een lek schip dat achterblijft als wij verder meedrijven op de stroom

In de afdeling vind ik het tweeluik 'Existentie' interessant. Het tweede gedicht:

Neem die blauwe reiger daar in het riet. 
Op die plek hurkt een barende vrouw, waar
jij zit staat een galg. Jij ziet ze niet. Die 
galg, die vrouw, ze zijn hier, maar niet nu. 

Wij onderscheiden plaatsen op dezelfde 
tijd, geen tijden op dezelfde plaats. 
Omdat wij van dit boek geen lezer
maar een bladzij zijn, een 
zin, een woord,
een komma. 

De tijd gaat voorbij, de plaats blijft. Waar blijven de dingen die er niet meer zijn? Jan Dibbets maakte van een raam elk uur een foto en hing die foto's van verschuivende schaduwen naast elkaar op. Harmen Wind legt alle foto's op elkaar, alle foto's van eeuwen her tot nu. Of hij draait die hele film zo snel af dat we alles tegelijk waarnemen. Alleen de plaats blijft, voor de rest gaat alles voorbij. En wij zien het niet, want we gaan zelf ook voorbij. Wij zijn maar een van de foto's of een bladzij van het boek, nee minder nog. Veel minder. Wind eindigt het gedicht met 'een komma' en je hebt als lezer het idee dat zelfs dat nog te veel gezegd is. Natuurlijk zijn wij een komma en geen punt. Na ons gaat de zin van de tijd even hard door. Dat is het verschil met de roman Letter en geest van Kellendonk, waarin de hoofdpersoon verdwijnt in de punt na de laatste zin. De hoofdpersoon is weg als het boek dichtgeslagen wordt, maar Winds boek is nog lang niet uit. 

Mij fascineert het gedachtenspel van Wind. Een plaats als remedie tegen de tijd. 'Een plek kan niet weg', schrijft hij in 'Een portret', en zo is het. Iets wat niet van plaats verandert, kent ook geen tijd. 

In 'De tijd van het jaar' lijkt een verzoening met het voorbijgaan op gang te komen. Het is april, het wordt lente, 'groen knijpt het hout uit'. 'Langzaamaan word ik het weer gewaar: / bitterzoete regen, stallucht, bloesemlicht / en bovenal dat blind verlangen, levenslang / gevangen in mijn buik, mijn borst, mijn strot.' Het verlangen dat al een heel leven lang gevangen zat, vecht zich naar boven. Ik lees dit als positief, misschien wel als een gelukservaring, al zal die misschien net als de regen bitterzoet zijn. 

'Locaties' eindigt met het kleine gedicht 'Gast', dat begint met: 'De overeenkomst tussen / stromen en stilstaan. Blijven / verenigt komen en gaan.' Bijven, dat is wat een gast doet. Bijven, voor een poosje. Dat blijkt uiteindelijk genoeg: schuilen in de luwte van de tijd. Voor een poosje, een leven lang misschien. 

De laatste afdeling heet 'Restanten' en natuurlijk kijkt de dichter hier zijn zakken na: wat is hem werkelijk gebleven?

Uit ervaring

Laat een plek achter en je bent er
geweest. Bewaar hem in een verhaal.
Wat is meegemaakt kan niet meer weg.

Kijk daar. Dat water met de zon erop,
dat riet met de wind erin. Uitgerekend
die lisdodden. Dat plechtige pluis. Je 
onthoudt eraan wat het was zonder jou. 

Je was er, in leven. Plaatselijk is je
bestaan, nauwkeurig begrensd. Elk
vergezicht een zelfportret. Kind in eeuwige
sneeuw, oude van dagen in zinkviooltjes,

jij bent het. Overal. Altijd. 
Vraag niet waar we blijven. 
Wat is meegemaakt is weg. 

Veel moois in dit gedicht laat ik even voor wat het is. Enkele zinnen licht ik eruit. 'Wat is meegemaakt kan niet meer weg' met de omkering ervan in de laatste zin. Wat is meegemaakt, is opgenomen in een verhaal, ingepast in een leven, vastgezet in een geheugen. Maar wat je je herinnert, zijn juist de dingen die er niet meer zijn. Als je iets meegemaakt hebt, wil dat zeggen dat je het niet nu meemaakt, dat het weg is. Alleen het verhaal bestaat nog.

Ook in 'Hodie tibi, cras mihi' komt de dichter uit op 'verhalen, waarin wij weerloos en verzonnen zijn'. Wij gaan voorbij en worden dus opgenomen in een verhaal. Iedereen die Vertrouwd en o zo vreemd van Wie Kayzer gelezen heeft, of de serie tv-programma's gezien heeft, weet intussen dat het geheugen geen archiefkast is waarin de stukken onaangetast bewaard blijven. Het geheugen registreert niet alleen, maar interpreteert en herinterpreteert, maakt er een verhaal van. 

Hoe de verhalen bijven, is te lezen in het slotgedicht van de bundel. 

Verloren voorwerpen

Hazenschedel. Zonder oren. Tot het
bot teruggebrachte waakzaamheid.
Onvindbaar verstopt aan de slootkant. 

Herinneringetje van zilver. Kristallen 
druppel hemel. Logeerliefde. In het 
zwembad van mijn pink gegleden.

Eeuwen ongezien onder het tuinpad:
munt. Zeelandia. 1752. Luctorleeuw.
Verloren bij een weddenschap.

Lorgnet. Messing. Ovale glazen, 
in schildpadkoker nagelaten trots.
Op school gestolen uit mijn regenjas.

Teloorgegaan - verbrijzeld en 
verbrand; verrot, geplet, verdwenen -
is wat mij blijft, mijn kostbaar eigendom. 

Verloren voorwerpen, teloorgegaan bezit, maar dat is wat blijft. Wat in het hoofd zit, kan niet meer weg. Wat je in je hoofd hebt, bezit je meer dan wat je in je hand hebt. De tijd waait door je haren, maar op de verhalen in je hoofd heeft hij geen vat. 

Mooi, dat een dichter daarop uitkomt. In een bundel met gedichten, verhalen voor mijn part. Allemaal woorden die verwijzen naar dingen die wij niet in onze hand hebben, maar in ons hoofd. In de eerste afdeling, 'Illusies', staat een gedicht over de Getty-kouros, een beeldje van een jongeman, uit 530 voor Christus, waarvan ook beweerd werd dat het van recente makelij zou zijn. Wind schrijft daarover: 'Kunst is een leugen. Deze jongeling / kan slechts als nabootsing bestaan. / Hij heeft geen leven, hij is waan / en dus onsterfelijk.' Inderdaad, het echte leven gaat voorbij, de verhalen (voor mijn part: de leugens) blijven bestaan. Ars longa, vita brevis. 

woensdag 9 april 2025

Sympathie voor de duivel (Jaap Goedegebuure)

Het kwaad heeft een slechte pers. Met het kwaad hebben we liever niet te maken en het moet ontmoedigd en zelfs bestreden worden, vinden we. Tenminste het kwaad bij de ander, het kwaad buiten onszelf. Tegelijkertijd is het kwaad aantrekkelijk. Niet ondanks de destructieve kant ervan, maar het kwaad is destructief en het is aantrekkelijk. 

Je kunt je afvragen of het kwaad bestaat of dat het maar een opvatting is over hoe de dingen gaan. In vroeger tijden lag het antwoord voor de hand. We geloofden in de Boze, in de duivel, de verpersoonlijking van het kwaad. Het kwaad was een metafysische realiteit, waar we terdege rekening mee dienden te houden. Maar hoe zit het nu? En hoe zien we dat kwaad terug in onze literatuur?

Soorten kwaad

Jaap Goedegebuure onderzocht acht jaar lang hoe het staat met het kwaad (of het Kwaad) in de Nederlandse literatuur. Dat resulteerde in Sympathie voor de duivel, De verbeelding van het kwaad in het werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. In de verschillende hoofdstukken diept hij steeds een bepaald soort kwaad uit. In de inleiding vertelt hij wat hij bestudeerd heeft:

de figuur van de verderver in het werk van Couperus, sadomaochisme bij Jacob Israël de Haan en Gerard Reve, piraten en parasieten als personages van Slauerhoff en Vestdijk, de Tweede Wereldoorlog zoals Mulisch en Ferron die zagen, de door Nabokov opgeroepen figuur van Lolita die in de verbeelding van Louis-Paul Boon, P.F. Thomése, Lucas Rijneveld en Manon Uphoff is blijven voortleven, de zondebok en het theater van de wreedheid bij Hugo Claus en Tom Lanoye, het geweld bij A.F.Th. van der Heijden, Oek de Jong en Arnon Grunberg, de gothic fascination bij Hella Haasse, Renate Dorrestein, Connie Palmen en Thomas Rosenboom, en zo nog het een en ander aan onheil en onlust uit Pandora's doos. 

Het zijn tien fikse essays geworden, voorafgegaan door een inleiding en afgesloten met een nabetrachting. Goedegebuure geeft aan dat hij er acht jaar aan gewerkt heeft en dat is niet zo gek. In de essays komen schrijvers aan de orde van wie de meesten een vrij uitgebreid oeuvre hebben en Goedegebuure heeft daar een groot deel van herlezen. Uit het boek spreekt dan ook een jaloers makende belezenheid. Niet alleen noemt hij allerlei boeken die ik nu wil gaan lezen (Pathologieën van Jacob Israël de Haan bijvoorbeeld en De keisnijder van Fichtenwald van Louis Ferron), maar ik vraag me ook af wat ik eigenlijk nog weet van boeken die ik wel degelijk gelezen heb, zoals Iskander van Louis Couperus en Meneer Visser's hellevaart van Simon Vestdijk. Een boek dat mij nog meer wil laten lezen, is voor mij eigenlijk altijd al geslaagd. 

Verderver

In de verschillende essays neemt Goedegebuure je mee in zijn zoektocht. Hij opent met een stuk over 'de verderver' bij Louis Couperus en gaat daarbij op verschillende romans in. Een bekend personage is Bertie in Noodlot (1890). Bertie is de belichaming van het kwaad, maar Couperus houdt hem wel op afstand. Vijftien jaar later, in 1905, schrijft hij De berg van licht en daarin nadert hij het kwaad meer, maar ook daaruit blijkt toch dat hij homoseksualiteit uit den boze acht. 

Goedegebuure gaat op nog veel meer aspecten van het kwaad in het werk van Couperus in en vraagt zich daarna af of hij toch Couperus niet te veel geplaatst heeft in de hoek van het burgerlijk conformisme. Is er bij hem toch ook niet de fascinatie voor het kwaad? Pas in het romanfragment 'De hoogere onbewustheid' daalt Couperus dieper in af, maar dat heeft hij nooit tot een roman gebracht. 

Het mooie van zo'n stuk vind ik dat daarin het hele oeuvre van Couperus wordt beschouwd, bekeken op een bepaald aspect. Maar, net als in de andere essays, blijkt het niet zomaar te gaan om een aspect van het werk van Couperus, maar er wordt iets wezenlijks in dat werk aangeraakt. Dat vernieuwde mijn aandacht voor het werk van de besproken auteurs. 

Afschuw en aantrekking

Doordat Goedegebuure zoveel verschijningsvormen van het kwaad beschouwt, zie je ook de dwarsverbanden en de constanten. Bijna altijd gaan afschuw en aantrekking samen. Er wordt een grens overschreden en dat is ook de bedoeling. Goedegebuure legt uit dat het schenden van een taboe ook zorgt voor de bevestiging ervan. 

In het verbeelden van het kwaad gaat het vaak over het opheffen van grenzen (bijvoorbeeld tussen het sacrale en banale) en er zit vaak ook iets paradoxaals in. Zo gaat bij Jacob Israël de Haan de lust om te kwellen samen met de behoefte om te lijden. 

De dubbelheid van het kwaad en dat het afschuw en aantrekking oproept, maakt het interessant. In al die gevallen moet het kwaad ook in zichzelf gezocht worden. Couperus weet het nog een beetje buiten de deur te houden, maar de andere schrijvers moeten in eigen vlees snijden. En de lezer zal ook niet aan het kwaad in zichzelf kunnen ontkomen als hij een dergelijk boek bij lezing recht wil doen. 

Het kwaad is overal

De veelzijdigheid van het kwaad komt duidelijk naar voren in Sympathie voor de duivel. En hoe meer je in het dit boek leest, hoe meer je het kwaad in allerlei boeken terugziet. Dat Goedegebuure niet alles aan de orde kan laten komen, is duidelijk. Soms geeft hij dat ook aan. Hij heeft bijvoorbeeld al zo uitgebreid over Frans Kellendonk geschreven, dat hij nu geen apart hoofdstuk meer aan hem wijdt. 

Dat Aan het einde van de oorlog van Bert Natter niet besproken kon worden, is duidelijk. Toen dat verscheen, was Goedebuures boek al af. Maar het werk van Hellema zou ook in dit licht besproken kunnen worden. Verder moest ik denken aan Vriend dood van Jean-Paul Franssens, aan Wij van Elvis Peeters, aan Harpie van Hannah van Binsbergen, de poëzie van Jotie T'Hooft of de vroege poëzie van Peter Verhelst. Misschien ook wel zijn latere werk, maar daar ben ik minder van op de hoogte. In OTTO zijn geweld en liefde eigenlijk niet te scheiden en Witte bloemen gaat terug op Baudelaire (die overigens wel aan de orde komt). 

Met dit thema zou Goedegebuure nog een heel tijdje vooruit kunnen, lijkt me. Hij geeft ook aan dat er meer is dan hij heeft kunnen behandelen. Wat te denken van het geweld dat de mens de natuur aandoet? Het is een actueel thema en mogelijk gaan er nog romans verschijnen waarin dit een nadrukkelijke rol speelt. 

Ik ben natuurlijk vooral heel blij met wat er allemaal wel besproken is, en dat is heel veel. Het kwaad is eigenlijk nooit eenduidig en onze houding daartegenover ook niet. Dat maakt het onderwerp intrigerend en dat zorgt er ook voor dat je niet kunt volstaan met een gemakkelijke samenvatting, omdat die een onacceptabele reductie zou betekenen. De stof is complex, maar de stijl van Goedegebuure is helder. Je wordt als lezer goed meegenomen door de essays heen. 

Aan het eind is er natuurlijk een literatuurlijst opgenomen. Bovendien is er een handig personenregister. 

Jaap Goedegebuure, Sympathie voor de duivel, De verbeelding van het kwaad in het werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Uitg. In de Knipscheer. Haarlem 2025; 332 blz. € 29,50

dinsdag 8 april 2025

Op zoek naar glorie 1: Hazenpad (Pascal Davoz / Philippe Eudeline)

Het geheugen is onbetrouwbaar, ik weet het, maar ik doe er nu toch even een beroep op. Als vroeger de krant bezorgd was, was het eerste wat mijn moeder en ik lazen 'het verhaaltje', een feuilleton. Of beter gezegd: mijn moeder las het verhaaltje, ik las de strip van Eric de Noorman en daarna ruilden we van katern. Het verhaal dat mij nog goed bijstaat, is De kanonniers van de Grote Armee, van T. Mateboer. Enkele Nederlandse jongens (er zal wel 'Hollandse' gestaan hebben) moesten dienen in het leger van Napoleon en trokken mee naar Rusland. 

Uit de geschiedenislessen wist ik al dat het een vreselijke tocht was, vooral de oversteek van de rivier de Berezina, tijdens de terugtocht. En de meester zal daarbij vast de schoolplaat hebben laten zien, die ons zal hebben doen griezelen. Het moet bar geweest zijn. 

Over dat deel van de geschiedenis ging het boek van Mateboer, dat ik in gedeelten in de krant las. Ik weet nog dat een van de hoofdpersonen aan het eind, als hij weer terug is in Nederland de boodschap moet gaan brengen dat een vriend van hem het niet overleefd heeft. 

In de strip Op zoek naar glorie was ik meteen weer terug in dat verhaal en werd ik ook weer even het jongetje dat luisterde naar de verhalen van de meester. Napoleons leger heeft geen glorieuze overwinning betaald. De Russen trekken zich steeds terug en hanteren daarbij de tactiek van de verschroeide aarde. Napoleon had wel voorraden van voedsel en medicijnen aangelegd, maar die konden niet op tijd worden aangevoerd. Voor het tot een werkelijk treffen kwam, was Napoleon al eenderde van zijn leger kwijtgeraakt door honger, ziekte en desertie. 

Trommelaar

Het eerste deel van Op zoek naar glorie heeft als titel Hazenpad. Hazenpad is de bijnaam van de tienjarige trommelaar die met het grote leger meetrekt. Hij dreigt neergeschoten te worden door een stel soldaten die net als hij deel uitmaken van het Franse leger, maar hij wordt gered door een troep wolven. Twee van de overlevende soldaten blijven echter op hem azen. Hij heeft een zak bij zich waarvan de inhoud hem zeer dierbaar is. Dat moet wel iets kostbaars zijn. Het hele album door proberen de twee soldaten die zak te pakken te krijgen en je komt er ook nog achter wat Hazenpad de hele tijd met zich meesjouwt. 

In Hazenpad krijgen we het verslag van de terugtocht van het leger van Napoleon. Benadrukt wordt dat het leger bestaat uit soldaten die allemaal hun eigen verhaal hebben en dat krijgen we ook steeds te lezen in tekstblokken met gelige achtergrondkleur. Daardoor houdt/krijgt de geschiedenis een menselijk gezicht. 

Het is wonderlijk dat een tienjarig jongetje meetrekt met het leger. Dat is al een ruwe mannengemeenschap en de omstandigheden maken het nog zwaarder. Hij wordt niet aan zijn lot overgelaten. Fafa de Morel, een wasvrouw, ontfermt zich over de jongen. 

Historische werkelijkheid

Uiteindelijk zal de reeks vier delen tellen, waarvan Hazenpad het eerste is. Het scenario is geschreven door Pascal Davoz, die zich zoveel mogelijk gehouden heeft aan de historische werkelijkheid. Het is niet altijd even gemakkelijk de verschillende soldaten uit elkaar te houden, al heeft tekenaar Philippe Eudeline wel moeite gedaan om elke militair een bijzonder visueel kenmerk mee te geven, van een ooglapje tot een groot nummer op het hoofddeksel. De namen bij de personages onthouden ging me wat moeilijk af, maar ik herkende ze wel als persoon. De kou en de andere ontberingen komen goed over in de realistische tekeningen van Eudeline. 

Aan het eind van het album weet je wat Hazenpad zo angstvallig bewaakt en dan snap je ook de tekst die hij soms als een mantra mompelt: 'Pouparts tempel van goede smaak. Hoeden- en tassenmaker, Palais Égalité nr. 32, Parijs.' Op de laatste tekening wordt Waterloo genoemd. In de volgende delen zullen we daar waarschijnlijk de personages opnieuw ontmoeten. Ook die plaats kennen we in verband met Napoleon. 

De titel Op zoek naar glorie is opmerkelijk. Die zou zeker passend geweest zijn bij de heenweg van het Franse leger naar Moskou, maar op de terugweg probeerde Napoleon vooral de schade te beperken, lijkt me. 

Het verhaal is dramatisch, maar het wordt op een rustig tempo verteld. Je leest het dan ook niet als een spannend verhaal, maar meer als een verslag van een ellendig stukje van de geschiedenis, waar mensen in beroerde omstandigheden zich maar moesten zien te redden. Napoleon, blijft in dit verhaal een groot man, wat wel wat wrang is, als je weet dat hij door deze tocht honderdduizenden de dood in gejaagd heeft. De schattingen lopen uiteen, maar waarschijnlijk heeft maar tien procent het overleefd. 

Achter in het album is een dossier met schetsen en tekeningen en dat is een mooi extraatje. 

Serie: Op zoek naar glorie
Deel 1: Hazenpad
Tekst: Pascal Davoz
Tekeningen: Philippe Eudeline
Vertaling: Hans van den Boom
Uitgever: Arboris
2024, 56 blz. € 11,95 (softcover), € 21,95 (hardcover)

Eerder schreef ik over: