donderdag 31 mei 2012

Knolraap en lof, schorseneren en prei (Knipoog 16)


In het Nederlands Dagblad van zaterdag 26 mei staat een artikel over een soort genenbank voor zaden, die op Spitsbergen blijkt te staan. Het artikel werd geschreven door Imco Lanting, die het de titel 'Knolraap, schorseneren en prei op de Noordpool' meegaf. In het artikel (een interview) zegt de interviewer 'Aha, knolrapen, lof, schorseneren en prei op de Noordpool.'

Wie de titel bedacht heeft, zal wel niet meer te traceren zijn. Misschien is dat Lanting, misschien is dat een redacteur. Met 'lof' erbij werd de titel wellicht te lang. Wel zijn de 'knolrapen' weer 'knolraap' geworden. In ieder geval wordt er duidelijk geknipoogd naar de 'gospel' van Drs. P., 'Knolraap en lof, schorseneren en prei'.

Heinz Polzer (Drs. P.) zong deze gospel, waarin hij allerlei ellende van toen (jaren tachtig) en van nu opnoemde:
Rampen bedreigen het menselijk leven
Knolraap en lof, schorseneren en prei.
Waar zijn geloof, hoop en liefde gebleven?
Knolraap en lof, schorseneren en prei. 
(...)
Dalende omzet en stijgende lasten
Knolraap en lof, schorseneren en prei
Liegen, bedriegen, oneerbaar betasten
Knolraap en lof, schorseneren en prei
Bij de rampen behoren op popidioten en voetbalfanaten. 'Hallelujah!' roept Jasperina de Jong erdoorheen.

Het heil lbijkt van de groente te verwachten: Wie zal ons redden, wie maakt ons weer vrij? Juist: Knolraap en lof, schorseneren en prei.


In bovenstaande uitvoering is Jasperina de Jong er overigens niet om bijvoorbeeld 'Prijs de Heer!' te roepen.

maandag 28 mei 2012

Treinen en popmuziek

Er zijn heel wat liedjes waarin treinen voorkomen en dat is niet zo gek. Met een trein overbrug je een afstand en in zo'n treinliedje kun je dan natuurlijk prima vertellen hoe iemand op weg is naar zijn of haar geliefde of juist bij die geliefde wegrijdt.

Ik beluister nogal eens oude uitzendingen van de Top veertig of andere programma's uit bijvoorbeeld de jaren zeventig. Twee keer kort na elkaar kwam ik het volgende liedje tegen: Railroad song van April showers.


Eigenlijk heeft dit lied helemaal niet zoveel met de trein te maken. Nou ja, in de tekst staat natuurlijk: 'How can life be a drag / When you leave your bag / up against the railroad board.' En de notie dat je alles en iedereen achter je kunt laten en dat zou prima ook met een trein kunnen. Eerlijk gezegd is de tekst verder niet zo heel veel bijzonders.

Heb je de zangeres overigens herkend? Een piepjonge Heddy Lester, 1971.

Misschien is voor mij het ultieme treinlied toch wel 'Last train to Clarksville'. In 1966 gezongen door The Monkees, maar ik leerde het kennen in de versie van Cassandra Wilson.



Hier gaat het om twee treinen zelfs: de geliefde moet de laatste trein nemen, omdat de ik de volgende dag de eerste trein alweer moet hebben: 'and I don't know if I'm ever coming home'. Ze hebben nog maar één nacht samen en 'I must see you again'. De ik zal wachten op het station. 'We'll have time for coffee flavored kisses / and a bit of conversation'. Die ik is aan het bellen, maar het is ook nog eens heel lawaaiig op het station. Een wanhopige situatie. Ik gok dat de geliefde de trein niet genomen heeft...

Nog even de oorspronkelijke versie, van The Monkees. Door het hogere tempo is misschien wel goed de trein te horen, maar het klinkt veel minder tragisch dan bij Cassandra Wilson. Bij de video zijn er ook een paar rare filmpjes doorheen gesneden.


Nog eentje dan: Vashti Bunyan, die in de jaren zestig nog Vashti heette: 'Train song'. De ik zit in de trein 'travelling north, travelling north to find you'. Het is al heel wat mijlen terug dat de ik de geliefde heeft ontmoet. 'Don't even know what I'll find when I get to you'. De ik weet ook niet wat hij of zij moet zeggen. 'Nothing I've learnt in my life on my way to you.' Alleen dat je liefde over is. Maar daar legt de ik zich blijkbaar niet bij neer. In de hele tekst merk je dat de ik gedreven wordt naar de geliefde en hoewel het nog het nog 'many hundred miles' is - 'it won't be long'



Een dag geleden kende ik dit lied nog niet. Het leven heeft elke dag verrassingen.


Kees de jongen



Dick Matena is een van de bekendste striptekenaars. Ook mensen die gewoonlijk geen strips lezen hebben zijn verstrippingen van literaire werken gelezen: De avonden, Kort Amerikaans, Het dwaallicht. Nu heeft hij ook het bekendste boek van Theo Thijssen, Kees de jongen, als strip uitgebracht.

De werkwijze was in alle gevallen hetzelfde: Matena handhaafde de complete tekst van het oorspronkelijke boek. Je zou dus kunnen zeggen dat hij het 'alleen maar' het boek illustreert. Dat kan een bezwaar zijn: moet een striptekenaar immers niet ook de plaatjes het verhaal laten vertellen. Wat de tekeningen vertellen, zou de tekst niet nog eens hoeven te herhalen.

Bij Matena vermoed ik vooral een respect voor de tekst. Hij houdt van de literaire boeken die hij onder handen neemt en hij wil daar niet af doen, alleen er wat aan toevoegen. Hoe is dat gelukt bij Kees de jongen?

Hoewel ik Kees de jongen natuurlijk al gelezen had, heb ik het met plezier herlezen. Matena roept een voorbije wereld op, met kleding, interieur en gebruiken die we nu niet meer kennen. Tegelijkertijd laat hij ons een jongen zien, met wie we ons verbonden kunnen voelen. Je kunt je afvragen of we daarvoor Matena of Thijssen dankbaar moeten zijn, maar ik vermoed dat Matena door zijn tekeningen het ons wel heel makkelijk maakt om in de wereld van Kees te duiken.

In tegenstelling tot bijvoorbeeld bij Kort Amerikaans gebruikt Matena bij Kees de jongen geen kleur en ook werkt hij niet met verdunde inkt. Hij werkt strikt in zwart en wit, waarbij hij grijzen oproept door arceringen. Vooral de gezichten tekent hij realistisch, de kapsels schematiseert hij nog wel eens.

Op het achterplat zegt Matena dat dit boek het beste is wat hij ooit gemaakt heeft. Misschien is dat zo. In ieder geval ben ik er enthousiast over. Veel meer dan bijvoorbeeld over de stripversie van De komiek  van Freek de Jonge. Dat lag toen overigens minder aan de tekeningen van Matena dan aan de teksten van Freek de Jonge, die de tand des tijds lang niet allemaal doorstaan hebben en die het zonder het stemgeluid van de cabartier ook een stuk minder doen.

Kees de jongen lijkt me voor een breed publiek: lezers van literatuur, lezers van strips, maar ook mensen die geïnteresseerd zijn in geschiedenis. Wie nooit een boek leest, zou toch eens deze ontroerende strip moeten proberen.




zondag 27 mei 2012

De man van zes miljoen (Knipoog 15)



Vaak heb ik er niet naar gekeken, geloof ik: De man van zes miljoen. Het was in de jaren zeventig een televisieserie en in ons gezin was er geen tv. Bij een tante zag ik wel eens De wrekers en waarschijnlijk ook wel eens de serie over de bionische man. Ik meen me in ieder geval de piepjes te herinneren als zijn oog zich scherp stelde.

Iemand bij NRC Handelsblad moet zich de serie ook nog herinneren. Hij of zij zette in de krant van gisteren ieder geval op de voorpagina de aankondiging: 'De mannen van 23 miljard', daarbij vooruitwijzend naar een artikel van Frederiek Weeda, dat begint o pagina 11. Het gaat over de de 23 miljard die omgaat in de ziekenhuiszorg.

Op die pagina staat de kop 'Zij verdelen de ziekenhuisgelden' en op pagina 12 staat 'De mannen van de 23 miljard'. Jammer van dat 'de' dat de knipoog minder sterk maakt.




zaterdag 26 mei 2012

Metamaus


Maus van Art Spiegelman heeft, zo'n vijfentwintig jaar geleden, de stripwereld veranderd. Daarin vertelde Spiegelman het verhaal van zijn ouders, die Auschwitz overleefden. Een zwaar onderwerp, zeker voor een genre dat in het Engelse taalgebied 'comic' genoemd wordt. Spiegelman tekende de Joden als muizen, de Duitsers als katten en de Polen als varkens. Behalve wat zijn ouders meemaakten, tekende hij ook de soms lastige verhouding die hij met zijn vader had.

Maus werd wereldberoemd, al voor het in boekvorm was verschenen. Later zou het in veel verschillende landen uitkomen. Spiegelman kreeg de prestigieuze Pullitzerprijs.

Nu is er Metamaus, een prachtig boek over Maus. Voor het grootste deel bestaat het boek uit een zeer degelijk interview, waarin Spiegelman duidelijk kan maken hoe hij Maus maakte en hoe erop gereageerd werd. Er zijn ook interviews opgenomen met de gezinsleden van de tekenaar, wier leven natuurlijk ook door Maus beïnvloed zijn. Het boek is rijk geïllustreerd en bevat een handig chronologisch overzicht en een register.

Het uitputtende van het boek is prachtig. We krijgen niet alleen een persoonlijk verhaal, maar ook een kijk achter de schermen van de technische problemen die een tekenaar moet oplossen als hij zo'n boek wil maken.

Maar Metamaus biedt meer. Op een bijgeleverde dvd staat de complete, tweedelige Maus met bovendien alle schetsen voor alle plaatjes. De auteur geeft er audiocommentaar bij. We kunnen ook nog de gesprekken beluisteren die Spiegelman met zijn vader had. De transcripties daarvan staan trouwens ook in Metamaus.

Het is moeilijk te bedenken wat er nog over Maus te vertellen zou zijn wat niet in Metamaus staat. Het is het definitieve boek over Maus. Een groots boek.








donderdag 24 mei 2012

Woestijn


Bij Dante is iets vreemds aan de hand. Vlak voor aanvang sprak ik een paar mensen die in Ede wonen. Ze keken opgewekt en een van hen maakte een grapje. In de zaal zag ik zelfs enkele mensen zitten die ronduit gelukkig leken. Daar snap ik helemaal niets van.

Ede is namelijk een bijzonder onaantrekkelijke stad. Het is niet mijn oordeel, maar het oordeel van de Atlas voor Gemeenten, die deze week verschenen is. In de Gelderlander en op de site van Ede FM staat dat het met Ede nog wel een beetje meevalt: van de vijftig grootste gemeenten zou Ede qua aantrekkelijkheid op plaats nummer 25 staan, een middenmoter dus. Waar dat vandaan komt, weet ik niet, maar Ede staat echt op nummer 32. En als je gaat kijken hoe Ede zich ontwikkeld heeft, dan moeten we zelfs bijna onder aan het lijstje van vijftig gaan kijken: nummer 48. Dat wil zeggen dat Ede de laatste vijf jaar alleen maar onaantrekkelijker geworden is. Alleen Spijkenisse en Hilversum zijn verder achteruit gekacheld.

Dat Ede het zo magertjes doet, komt doordat het accent deze keer op cultuur lag. Cultureel gezien is Ede blijkbaar een woestijn. Dat we nog bij de eerste dertig zitten, danken we aan Cinemec, die ervoor zorgt dat we landelijk het grootste aantal bioscoopstoelen per duizend inwoners hebben. Qua archeologie, musea en boekwinkels, doen we het trouwens ook nog wel behoorlijk.

Maar voor de rest? Wat theater en popmuziek betreft komt Ede stijf op de laatste plaats. Dat wil dus zeggen dat er geen andere gemeente van vergelijkbare omvang is waar het zo beroerd is op het gebied van popmuziek en theater. Wij vinden het misschien normaal dat je in Ede niet op dinsdag naar de schouwburg kunt, maar dat is het blijkbaar niet.

Met klassieke muziek, evenementen, het aantal kunstenaars, galerieën en musea voor beeldende kunst gaat het trouwens niet veel beter. En dan hebben we nog wel het Kröller Müller! Ook het aantal cafés en het culinaire aanbod blijft onder het gemiddelde.

We waren al wel een beetje voorbereid natuurlijk. Toen in januari de Cultuurkaart verscheen, bezette Ede ook al een schamele tweeëndertigste plaats. Dat Ede nu hoger scoort danken we aan de sociaal-economische kant van het onderzoek: weinig werklozen, weinig armoede.

En al in 2010 werd er een zogeheten Stadsfoto van Ede gepubliceerd. Daarin staat al: ´op de meeste voorzieningen scoort Ede benedengemiddeld: culinair aanbod, winkelaanbod en podiumkunsten. Alleen de bereikbaarheid van natuur is bovengemiddeld´. Die Stadsfoto is trouwens interessant: je kunt per wijk bekijken of er rommel op straat ligt, of er overlast is door junks en dronkenlappen en of er veel of weinig Antillianen wonen. Je kunt het boekje van ruim honderd pagina’s downloaden van de site van de provincie Gelderland.

Al met al is het toch redelijk triest dat het in Ede qua cultuur zo beroerd gaat. Ik neem aan dat de wethouder al drie nachten niet slaapt. Wel vraag ik mij af of ons cultureel café meegenomen is in het onderzoek: zo’n beetje elke maand is er bij ons beeldende kunst en muziek, soms is er film, soms toneel. Dante is een oase in de Edese cultuurwoestijn.



Teunis Bunt leest column voor


Dirk Blokland overleden



Vanavond, tijdens cultureel café Dante, maakte iemand mij erop attent dat Dirk Blokland overleden is. Er zou een bericht gestaan hebben in Edese Post.


Dirk deed in april een gooi naar het stadsdichterschap van Ede. Hij kwam door de eerste ronde heen, maar bereikte niet de finale. Wel kreeg hij de hele zaal aan het kraaien met een herhaald ´Kukeleku´.

woensdag 23 mei 2012

Geen gewoon Indisch meisje (Knipoog 14)




Gisteren stond er in de Volkskrant een groot interview van Greta Riemersma met Yvonne Keuls. De schrijfster ontvangt op 24 mei de Haagse Cultuurprijs.

In het interview vraagt Riemersma zich af of de bekendheid van Keuls niet aan het afnemen is. Ze suggereert dat er misschien alleen bij Jan Rap en zijn maat nog 'een lampje gaat branden'. Vreemd. Volgens mij zijn Het verrotte leven van Floortje Bloem en De moeder van David S. altijd bekender gebleven dan het Rapboek. Sterker nog: Floortje Bloem wordt nog steeds gelezen door middelbare scholieren, weet ik uit mijn nabije omgeving.

Keuls is trouwens allerminst beledigd door de vraag. De schrijfster blijft beminnelijk als altijd.

Boven het artikel plaatste Greta Riemersma de kop 'Indisch meisje', wat een knipoog is naar een andere schrijfster met een Indische achtergrond: Marion Bloem. Ze debuteerde in 1983 met de roman Geen gewoon Indisch meisje. Het boek komt in juni in herdruk uit, lees ik op de site van Bloem.

Indertijd las ik het boek en ik vond het wel mooi, eigenlijk. Wel goed gedaan. Tegelijkertijd werd ik er niet echt door geraakt, herinner ik me. De boeken die erna volgden las ik ook: Lange reizen, korte liefdes vond ik een beroerd boek, Rio  wel aardig, maar met Vaders van betekenis had ze me te pakken. Ik herinner het me als het beste wat ik van Marion Bloem las.

Eerlijk gezegd heb ik van haar latere werk veel niet gelezen, eigenlijk zonder reden. Soms gebeurt dat gewoon. Intussen heb ik wel Vervlochten grenzen uit 2009 gekocht, in de verwachting het in de vakantie te gaan lezen.

Ergens in de begintijd heb ik ook een lezing van Marion Bloem bijgewoond. In Rhenen, als ik het mij goed herinner. Ik zou het op kunnen zoeken in mijn boekenkast, want ik weet dat ik toen een stuk of drie, vier boeken heb laten signeren.

Het is de bedoeling dat dit jaar nog er een roman van Bloem verschijnt: Een meisje van 100. Misschien moest ik dat maar eens gaan lezen. Als het ervan komt.

Hoe dan ook, haar debuut is blijkbaar nog steeds bekend. Ik neem tenminste aan dat veel Volkskrantlezers eraan moesten denken bij de kop 'Indisch meisje'.


zondag 20 mei 2012

Examens 1967


In 1967 liep ik nog in korte broek rond op wat toen nog de lagere school heette. Van examens had ik nog geen weet en ik wist dus ook niet dat er heel veel kinderen die wat ouder waren, zaten te stressen voor het examen. Wat dat betreft, is er weinig veranderd.

Hopelijk houden de kandidaten die morgen na een korte onderbreking aan de gang gaan, hun hoofd een beetje rustig. Zet hem op, Eva!


Het kleine huis op de prairie (Knipoog 13)




In NRC Handelsblad van 19 mei 2012 staat een artikel Bianca Stigter een artikel over de geneugten van het tuinhuisje. Ze schreef dat onder de titel 'Het kleine huis in de tuin'. Wie dat leest, moet wel denken aan de televisieserie Het kleine huis op de prairie.


Ik moest in ieder geval in de eerste plaats denken aan iets op tv en niet aan een boek. Maar The little house on the prairie is een boek uit 1935, geschreven door Laura Ingalls Wilder. Het is gebaseerd op jeugdherinneringen van de schrijfster, maar zou eerder fictie dan autobiografie zijn. Bij het schrijven is ze geassisteerd door haar dochter Rose Wilder Lane. Uiteindelijk leverde dat een hele serie boeken op.

Hier is vooral de tv-serie bekend. Die werd in Amerika vanaf 1974 uitgezonden. In Nederland zond de Evangelische Omroep de serie uit. Ik heb er wel eens wat van gezien in de jaren negentig, toen de kinderen klein waren. Een brave serie over brave mensen, waarbij het goede altijd overwint. Zo herinner ik het mij tenminste.

Nog dagelijks is de serie te zien, op SBS 6, even na vier uur. Er moeten hele generaties met deze serie opgegroeid zijn. De knipoog van Bianca Stigter zal dus wel door heel wat mensen opgemerkt zijn.

Ik heb het idee dat de Het kleine huis op de prairie een van de eerste series was die als dvd te koop was in christelijke boekhandels. In reformatorische kringen was de tv taboe. Dat is nog steeds zo, maar door internet is een verbod niet meer vol te houden. Ook tegen dvd's werd aanvankelijk gewaarschuwd: DVD's = Dingen Van de Duivel! Maar het vlees was zwak en toen de christelijke boekhandelaren roken dat er ook door hen aan dvd's te verdienen viel, was het verbod steeds minder luid te horen. Als de kinderen dan toch wat wilden zien, dan moesten ze maar wat onschuldigs zien. Zo kon een brave serie toch een voortrekkersrol vervullen.







zaterdag 19 mei 2012

Pierre Dubois over Harry Mulisch in 1960


In 1959 had Pierre Dubois zeer lovend geschreven over Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch. 'Roman van apocalyptische allure', schreef hij boven zijn stuk. Kijk ook even hier. Maar in 1960 staat er boven Dubois' stuk over Mulisch 'Een spectaculaire mislukking'. Het staat in Het Boek van Nu en gaat over Tanchelijn.

Dubois begint zijn artikel met een stand van zaken in de Nederlandse toneelliteratuur van dat moment. Daarna komt hij op Mulisch:
Mulisch is in onze letteren meer een verschijnsel, lijkt mij, dan (vooralsnog) een verschijning. Hij blijkt zich te hebben voorgenomen met alle mogelijke middelen zich aan de publieke belangstelling op te dringen, aan de weg te timmeren, zoals dat heet. Dat lukt hem vrij goed en het spreekt vanzelf dat dit op deze manier niet mogelijk zou zijn zonder talent en zonder intelligentie. Mulisch beschikt over beide, maar met zijn eerste toneelstuk heeft hij, althans wat mij betreft, bewezen dat dit bepaald niet volstaat.
Dat Dubois het talent van Mulisch onderkende was al duidelijk, maar ik proef toch ook ergernis over het publieke optreden van Mulisch. Dat lijkt Dubois tegen te staan, zeker nu de nog jonge schrijver een toneelstuk heeft geschreven dat Dubois mislukt vindt.

Over de historische Tanchelijn is weinig bekend. In 1112 schreven kanunniken een brief aan de aartsbisschop van Keulen om zich te beklagen over deze ketter, die door Vlaanderen, Brabant en Zeeland trok en ook aanhang verwierf. Hij noemt zich aan God gelijk, verlooft zich met Maria en zweert de kerkelijke eredienst af. In 2001 schreef Sander Pleij nog een kort stukje over hem in De Groene Amsterdammer, waarin hij ook een uitspraak van Mulisch over de vrouw citeert:
Een vrouw is niet iets dat mooi en niet iets, dat lelijk is. Een vrouw heeft geen verstand, geen gevoel en geen wil: maar wat zij heeft, daar huilen de wolven om.
Mulisch schrijft dus over deze ketter een toneelstuk en hij noemt het 'kroniek van een ketter, geen historisch toneelstuk in vijf bedrijven'. Dubois vraagt zich af of je een stuk wel een kroniek moet noemen als het niet historisch is en als je geen historisch stuk schrijft, moet je ook niet de historsiche namen gebruiken, vindt Dubois. Verder heeft Mulisch volgens hem volstrekt geen begrip van de religieuze problematiek:
Afgezien daarvan is het niet duidelijk, waarom een schrijver een religieus probleem of tenminste de hoofdfiguren uit een religieus drama zou gebruiken zonder veel, men mag wel zeggen zonder enig begrip van de religieuze problematiek waarbuiten dit drama niet denkbaar is. 
Mulisch zet Tanchelijn af tegen in Nederland vereerde grootheden als Willem de Zwijger, Erasmus en Hugo de Groot, die hij representanten van het gematigde voortbestaan noemt. In Tanchelijn ziet hij iets volstrekt anders: 'de grandioze smak zonder gevolgen'. De reactie van Dubois:
Dan blijft niettemin een andere vraag, namelijk in hoeverre hij erin is geslaagd de grootheid van Tanchelijn, van diens 'grandioze smak' wáár te maken.
Everwachter is in het stuk van Mulisch de man achter de schermen, die Tanchelijn regisseert. Tot die tijd predikt die namelijk vooral 'in bed'. Everwachter stelt Tanchelijn het volk voor als een vrouw, met wie hij naar bed moet gaan. Aanvankelijk gaat alles naar wens en Tanchelijn heeft succes, maar Everwachter verliest zijn greep en hij wordt zelfs gevangen genomen. Hij wordt weer vrijgelaten op voorwaarde dat hij Tanchelijn zal (laten) vermoorden. Dubois:
Wat is er voor grootheid in de 'smak' van Tanchelijn? Toch niet zijn waanzin of hysterie, neem ik aan, die op zich geen enkele grootheidsnorm bezit en voor een dergelijke kwalificatie alleen in aanmerking zou komen, wanneer hij het gevolg was van een bepaalde tot in het extreme doorgetrokken verbeeldingskracht. Daarvan is geen sprake.
Dubois vermeldt dat Mulisch geput heeft uit de redevoeringen van Lou de Palingboer, die hij 'als psycho-pathologisch verschijnsel interessant' noemt. Maar om die in grootheid nu te zetten tegenover Erasmus en Hugo de Groot.. Tanchelijn is meer een warhoofd, vindt Dubois
'en wanneer Mulisch zich hem, zijn woorden en zijn daden, als een soort  explosieve stof heeft voorgesteld, vergist hij zich: het is in de meest letterlijke zin van het woord 'much ado about nothing'.
En Everwachter, het brein achter Tanchelijn, is ook niet interessant. Hij mist inhoud:
'Zijn reservoir aan 'ideeën' is bijzonder mager en het helpt niet, erg diepzinnig te doen over een paar denkbeelden, die inderdaad alleen maar uitgedacht en niet doorleefd zijn, en zelfs niet dóórgedacht. Meer dan invallen zijn het niet en van enige samenhangende innerlijke structuur, van eenheid van personage, is er dan ook geen sprake.
Dubois mist in Tanchelijn authenticiteit en daar had het toneelstuk het juist van moeten hebben, omdat het qua originaliteit niet verder komt dan 'een paar kleine vondsten'. En verder:
Dramaturgisch getuigt het van een zeker besef van modern toneel, maar gerealiseerd is het niet, omdat zich niet realiseren laat wat er niet is en omdat bij afwezigheid daarvan spectaculaire 'vullingen' de leegte niet verdoezelen kunnen.
Het literaire aspect bevalt Dubois ook al niet. De 'cadensen', die als lyrisch intermezzo zijn bedoeld, missen bezieling en zijn daarom ook als beeldspraak gezocht (of, zoals Dubois schrijf: 'gezócht') en missen werkelijk effect. De dialogen zullen wel bedoeld zijn om te choqueren, vermoedt Dubois, maar dat 'schok-element' heeft nog maar weinig uitwerking. Het toneelpubliek was toen al wel wat gewend. Het stuk klinkt verder levendig genoeg, 'maar bestaat voornamelijk uit weinig steekhoudends en veel uiterst goedkope spitsvondigheden'.

Het eindoordeel van Dubois is ondubbelzinnig. Hij kan alleen maar tot de conclusie komen 'dat Tanchelijn én als toneelstuk én als kunstwerk, een mislukking is.'

Op de site Nader tot Reve las ik dat Mulisch en Reve elkaar ontmoetten bij de première van Tanchelijn. Reve vond het stuk ook niks: 'Gedurende bijna de gehele vertoning van Tanchelijn heb ik me, evenals het grootste deel van het publiek, danig verveeld.' Het stuk werd overigens in 1961 wel bekroond met de Visser Neerlandiaprijs 1960.

In mijn boekenkast kon ik Tanchelijn niet terugvinden, al weet ik zeker dat ik het heb. Ik zie de omslag voor me. Het moet dus in een doos zitten, want ik heb het niet weggedaan. Wanneer heb ik het gelezen? Voor mijn dertigste, laten we zeggen zo'n vijfentwintig jaar geleden. Ik kon mij er geen details meer van herinneren. Veel verder dan een ketter met volgelingen en de naam Everwachter bracht mijn geheugen het niet. Als we Pierre Dubois en Gerard Reve moeten geloven, hoef ik het ook niet te herlezen.




donderdag 17 mei 2012

Zetten en Hemmen in 1966 (Deel 3 en 4)





Hierboven deel 3 en 4 van de film over Zetten en Hemmen. In het laatste deel is niet alles even scherp. Dat betekent dat veel mensen niet goed te herkennen zijn, al komt de sfeer toch wel over. 

Zoals eerder geschreven, ik werd dat jaar zeven jaar en weet nog maar met moeite wie ik toen was. Er zijn wat foto's en er zijn nog herinneringen, al zweven die wat door de tijd. Tot mijn tiende woonde ik in Herveld aan de Merkenhorststraat. Het huis is intussen gesloopt en op de plaats ervan loopt nu de A50. In mijn hoofd bestaat het huis nog. Ik weet er de weg en kan er onbekommerd doorheen lopen.

Ik heb herinneringen die zich afspelen in dat huis of in de boomgaard erachter. Maar spelen die herinneringen zich af in 1966? Ik weet het niet en moet gokken. Mijn broer was toen nog mijn broertje, hij werd dat jaar twee, mijn zus (toen mijn zusje) was vijf. Waren zij toen al in Zetten of Hemmen geweest? 

Het valt mij moeilijk om ons voor te stellen op de plekken die de film ons laat zien. Zetten was voor mij verbonden met de tijd van de middelbare school en daarna. Mijn tante woonde intussen in Zetten; eerst in de Stationsstraat en later in de Marshallstraat. En ik kende andere mensen uit Zetten. Later zou ik er zelf kort wonen. 

Vandaar dat de plekken uit de film mij tegelijkertijd vreemd en vertrouwd zijn. Ik ken en herken ze, maar uit net een andere tijd. 

In ieder geval ben ik blij dat de film er is. Waar Frits Sipman hem opgeduikeld heeft, weet ik weer niet en ook niet of er meer van dit soort films zijn. Of films over andere plekken die ik ken uit mijn jeugd: Herveld, Andelst, Loenen, Slijk-Ewijk, Dodewaard. Misschien liggen die nog ergens te verstoffen.

Kijk ook eens bij deel 1 en deel 2.
Voor meer herinneringen aan de jaren zestig: lees mijn serie jeugdherinneringen aan mensen die aan de deur kwamen.

dinsdag 15 mei 2012

Zetten en Hemmen in 1966 (Deel 2)

Deel 2. Om technische redenen krijg ik dit stukje film niet op mijn weblog. Daarom moet ik het doen met een link.

Weer een stukje van de film uit 1966 dus: rokende docenten, meisjes met haarbanden en meer dingen die tegenwoordig niet meer zo gebruikelijk zijn.

Op de Lammerts van Buerenschool, aan het begin van het filmpje, zie je kinderen bokspringen. Dat zie je nog een keer op de Dorpsschool, die tegenwoordig Ds. Van Lingenschool heet. Maar er staan zoveel kinderen bij te kijken, dat het vermoeden rijst dat het door de filmer of de filmploeg gearrangeerd is.

Als je daarop gaat letten, krijg je zelfs het vermoeden dat de kleutertjes op de kleuterschool moesten kopjeduikelen. Ook in Hemmen moest er trouwens weer bokgesprongen worden.

Maar verder: weer een mooi tijdsbeeld.

De man die in zijn eentje de Olympische Spelen organiseerde



Onthoudbare titels zijn meestal niet zo lang. Maar Erik Jan Harmens heeft een lange titel bedacht, die je toch niet meer vergeet: De man die in zijn eentje de Olympische Spelen organiseerde. Een titel die klassiek kan worden.

Misschien is die titel meteen het beste van het boek. Het is onderhoudend geschreven en bij vlagen is het zelfs grappig, maar daar blijft het ook een beetje bij. De hoofdpersoon, Ron van Dijk, moet de Olympische Spelen organiseren, of denkt op zijn minst dat hij dat moet doen. Veel praktische problemen natuurlijk en een tijdschema dat van geen kanten klopt.

Dat zou tragisch kunnen zijn, maar nergens leefde ik met Van Dijk mee, nergens gunt de schrijver het mij om wat dichter op de huid van Van Dijk te komen. De problemen van Van Dijk interesseerden me eigenlijk nauwelijks, hoe menselijk hij ook is. Misschien had er daarvoor iets meer realisme in het boek gemoeten of had er iets meer moeite gedaan moeten worden om mij mee te laten gaan in de fictie.

Ach, het boek is nog wel amusant, maar meer ook niet. Ik heb nooit met sterretjes gewerkt, maar van de vijf sterren zou het boek er krap twee gehaald hebben. Als ik mild ben.

maandag 14 mei 2012

Zetten in 1966 (deel 1)



Gisteren maakte Frits Sipman mij attent op de film die hij in vier delen op YouTube heeft gezet. Het eerste deel staat hierboven.

In 1966 werd ik zeven jaar oud. Kwam ik toen wel eens in Zetten? Niet zo vaak. Ongetwijfeld ben ik met mijn vader mee geweest naar de veiling. Ik had daarom gehoopt dat ik op het filmpje niet de handelaars op de veiling zou zien, maar de mannen met de steekkarren of de keurmeester in zijn stofjas. Als ik mijn ogen dichtdoe, kan ik sommigen van hen nog voor mij zien. En ik weet het veilingnummer van mijn vader nog: 551. 

We hadden toen de grote veilingkisten nog, zie ik. Twintig kilo appels of vijfentwintig kilo peren moest je erin laden, herinner ik me. Later zouden de driekwart kisten komen, met de pootjes aan de bovenkant, waarin vijf kilo minder ging. 

Ook kwam ik wel samen met mijn vader bij de bank, maar die was niet in hartje Zetten, maar in de Wageningsestraat, net over het spoor. Mijn vader trok dan een ribjasje aan. Net over de drempel trok hij zijn klompen uit en op zijn sokken ging hij dan naar het loket.

Het centrum van Zetten ken ik van later. In 1971 ging ik naar de brugklas van de mavo, die toen al in de Mammoetstraat stond. Maar op het filmpje herken ik natuurlijk de gefilmde huizen, het stratenplan, de diagonale bestrating van het Julianaplein.

Jaren had ik bijvoorbeeld niet meer gedacht aan het perkje met laag gehouden struikjes aan het begin van de Stationsstraat, tegenover het politiebureau. In de jaren tachtig heb ik daar nog eens in gelegen, toen in een regenbui een auto mij niet op het fietspad zag rijden en mijn achterwiel aantikte.

Afgezien van Zetten, herken ik natuurlijk ook de dingen die los staan van een de plaats, maar wel verbonden zijn met de tijd: de auto’s, de brillen, de kleding, de jukebox in de cafetaria. Wanneer zag ik voor het laatst een jongetje met een babykrul op zijn hoofd?

Zo'n filmpje heeft een rare werking. Ineens ben je verplaatst naar een verleden dat zich nog ergens in je bevindt, dat deel van je uitmaakt. En tegelijkertijd vergroot het de afstand. Je beseft dat het verleden een gebied is dat je nooit meer in werkelijkheid kunt betreden. Je kunt er eigenlijk alleen over dromen. Het levert een zoete pijn op, waarop je nog een tijdje bedachtzaam kunt kauwen.





zondag 13 mei 2012

Opwaaiende zomerjurken (Knipoog 12)



In NRC Handelsblad van 12 mei 2012 schrijft Heiba Targhi Bakkali een artikel over oosterse avondjurken. De markt daarvoor groeit in Nederland. 'Iedere vrouw voelt zich een prinses als ze een kaftan draagt'. Boven het artikel zette Targhi Bakkali de titel 'Opwaaiende kaftans', een duidelijke knipoog naar Opwaaiende zomerjurken van Oek de Jong.

Het was 1979 en ik was begonnen met het verkennen van de Nederlandse literatuur van dat moment. Ik had mij het jaar ervoor als lid aangemeld bij ECI en had daarbij drie boeken voor een tientje mogen bestellen, als ik mij goed herinner. Een van die boeken was Heeresma Helemaal  van Heere Heeresma. Ik las Een vlucht regenwulpen van Maarten 't Hart en ik zag week na week, waarschijnlijk in Haagse Post, dat ik nogal eens los kocht, dat aan te top van de boekentoptien Opwaaiende zomerjurken stond. Van Oek de Jong.

Waarschijnlijk heb ik het boek in 1980 gelezen en er is ook nog een foto waarop te zien is dat ik Cirkel in het gras van De Jong lees. En daarna is het zo ongeveer gestopt. Hokwerda's kind heb ik nog willen lezen, maar het is er niet van gekomen.

Van Opwaaiende zomerjurken was ik overigens wel onder de indruk. De scène waarnaar de titel verwijst zie ik nog voor me: de hoofdpersoon zit bij zijn moeder achter op de fiets en naast haar fietst de buurvrouw met haar geestelijk gestoorde zoon Teunis. Hun jurken waaien op.

Misschien herinner ik mij de scène door de titel, misschien ook doordat ik ook wel eens bij mijn moeder achter op de fiets zat. Haar wijde rokken wapperden dan tegen mijn knieën, al zou mijn moeder er wel voor zorgen dat haar rokken niet opwaaiden: 'Schaand', zou ze gezegd hebben.

Opwaaiende zomerjurken was een kassucces. Wellicht is het het beste boek dat Oek de Jong ooit geschreven heeft. Na meer dan dertig jaar is in ieder geval de titel nog levend genoeg om op te lichten wanneer een krantenkop ernaar knipoogt.


vrijdag 11 mei 2012

Echte mannen scheiden niet



Ongeveer tegelijkertijd liepen de huwelijken van Erik Jan Harmens en Rick de Leeuw op de klippen. In die tijd waren zij elkaar tot steun. Nu hebben ze samen een dichtbundel geschreven: Echte mannen scheiden niet.

Eerlijk gezegd staan er niet zoveel goede gedichten in de bundel. Toch heb ik wel plezier beleefd aan het boekje, vooral door sommige zinnen. Ik kon wel genieten van bijvoorbeeld:
Dit was het dan, nu volgt het lange sloffende bergaf.
Of:
Ik werp mijn muntgeld in een vijver als kittens in een zak
Of:
Vroeger was het beter, weet je nog?
Toen kon je lachen, toen waren anderen de lul.
Ondanks de ellende waarover veel gedichten gaan, is er gelukkig veel te lachen. Misschien ook wel net iets te veel. Harmens en De Leeuw hebben de neiging nogal barokke beeldspraak te gebruiken ('Ik bracht stokken in het bos terug / met het enthousiasme van een landverrader'), maar vaak ook leidt die beeldspraak af. Grappig beeld, denk je dan, maar je staat nauwelijks meer stil bij waarvoor dat beeld staat.

Vaak ook buitelen de metaforen en vergelijkingen over elkaar heen, passen ze niet bij elkaar, sluiten ze niet op elkaar aan. Dan moet ik zinnen lezen als:
Plaagziek pritte je dan je bovenlip op de onder
en moest ik op de tast door de vuile was
tot ik jou vond als een vader zijn kind
in een doorrookte cruiseschipkajuit
Allemaal aardige beeldjes, maar bij elkaar werken ze niet.

Ook hebben de dichters de neiging alles nogal vet aan te zetten: grote gebaren, harde stemmen. Schmierend bedoeld, mag ik hopen. Dat maakt het voor de lezer wel onderhoudend, maar ik zou me als lezer ook wel eens wat minder gemakkelijk willen voelen. Maar dat zit er niet in. De lezer wordt geamuseerd, maar meestal niet geraakt.

Soms is er ineens een wat meer verstild gedeelte, bijvoorbeeld als de ik aan de ex-geliefde vraagt nog even aan hem te denken bij het verschonen van het bed. En ook dit slot vond ik fraai:
de kamer is mooi en het bed is mooi
het bezoek komt en gaat
al komt het steeds minder
en gaat het steeds sneller
en het fruit ruikt nog lekker, maar wat ziet het eruit

woensdag 9 mei 2012

De grasbijter




Uitgeverij Cossee bestaat tien jaar. Ter gelegenheid daarvan zijn er enkele boeken heruitgegeven die in de loop van die tien jaar zijn verschenen, in een mooi linnen kaft, voor een vriendenprijsje. De auteurs zijn niet de minste: bijvoorbeeld J.M. Coetzee, David Grossman en Jan van Mersbergen.

Van Mersbergen werd vooral bekend door zijn prachtige korte roman Naar de overkant van de nacht, die genomineerd werd voor de Libris Literatuurprijs. Daar schreef ik al eerder over. Nu heb ik zijn debuut De grasbijter gelezen.

Voor zover ik weet is indertijd het boek niet bijzonder opgevallen. Goed, het werd genomineerd voor de Debutantenprijs, maar ik heb er geen stapel van in de winkels zien liggen en ik heb nog nooit iemand gesproken die het gelezen heeft. Dat is vreemd.

De grasbijter speelt zich af op een boerderij, waar de wat eenzelvige jongeman Francis woont. Hij heeft wat schapen, wat kippen, een paar ganzen en een hond, maar je kunt hem eigenlijk geen boer noemen. Het ooft in de boomgaard plukt hij niet en hij rommelt wel wat op de boerderij, maar hij is niet bezig met het in stand houden van een boerenbedrijf.

Zo'n boerenomgeving, daar moeten de lezers toch pap van lusten, zou je denken. Mede dankzij zo'n setting werden Gerbrand Bakker en Franca Treur bekend bij het grote publiek. Van Mersbergen niet. Die moest eerst nog vijf andere boeken schrijven.

Francis heeft een zekere traagheid van denken en van leven. Misschien is ongehaastheid een beter woord. Hij heeft een baantje bij een fruitimporteur en verder kan hij gerust een halve nacht buiten zitten met zijn hond, kijkend naar de lucht en luisterend naar de geluiden. Er komt onrust in zijn leven als Cecile, een meisje dat op de middelbare school bij hem in de klas zat, zijn piano overneemt en een stukje Mendelsohn voorspeelt.

Ook die onrust is meer gewoel onder het oppervlak dan dat ze emotionele taferelen oplevert. Dat past niet bij Francis. Wel organiseert hij een auto, zodat hij naar de stad kan om een concert van haar mee te maken.

Het is goed dat De grasbijter herdrukt is. Het boek verdient een groter publiek. Mooi, sober geschreven, genoeg weggevend, genoeg achterhoudend. Een boek om buiten in de schaduw te lezen. Mee op vakantie dus!

dinsdag 8 mei 2012

Kroniek van een aangekondigde dood (Knipoog 11)



In De Volkskrant van vanochtend schrijft Mark van Driel een bijna paginagroot artikel over het boek Doodloper. Het tragische einde van olympisch kampioen Samuel Wanjiru van Frits Conijn en Simon Maziku. Boven het artikel staat de kop 'Kroniek van een mysterieuze dood'.

Nog nooit had ik gehoord van Samuel Wanjiru. Het moet een wonderlijke man geweest zijn. Van Driel: 'Hij bedroog zijn echtgenote Terezah vaak, soms zelfs thuis met de inwonende schoonmaakster. Hij bedreigde zijn echtgenote met een machinegeweer. Hij verwekte kinderen bij andere vrouwen en raakte betrokken bij verkeersongevallen. Eenmaal richtte hij na een botsing zelfs een wapen op een priester.'

Vorig jaar werd hij dood aangetroffen op de binnenplaats van zijn huis. Zelfmoord, zegt de een. Een ongeluk, zegt de ander. Maar misschien ook was het moord. De zaak ligt nog steeds erg gevoelig. Bij de boekpresentatie was er een persbijeenkomst in Nairobi en meteen erna moest Frits Conijn, om veiligheidsredenen het land verlaten.

Een wonderlijk verhaal, maar het gaat mij om de titel die Mark van Driel gebruikt: 'Kroniek van een mysterieuze dood'. Dat is een knipoog naar een boek van Gabriel Garcia Márquez naar wie ik al eerder een knipoog signaleerde. Hij schreef het boek Kroniek van een aangekondigde dood.


Eerlijk gezegd heb ik het boek niet gelezen. Ik ben nooit verder gekomen dan Honderd jaar eenzaamheid, waarvan ik overigens wel genoten heb. Goegje vertelt mij waarover het boek gaat. Angela wordt door haar bruidegom verlaten als in de huwelijksnacht blijkt dat ze geen maagd meer is. Ze wijst Santiago aan als degene die haar ontmaagd heeft. Haar broers gaan met messen op pad om Santiago te vermoorden. Onderweg vertellen ze aan iedereen wat ze gaan doen, maar niet komt op het idee om Santiago ervan op de hoogte te stellen. Uiteindelijk wordt hij vermoord.

Márquez is wereldberoemd. Zelfs zo beroemd dat Mark van Driel ervan uitgaat dat wij, als simpele krantenlezers, meteen aan hem moeten denken als hij varieert op een van Marquez' titels. Hij heeft gelijk.


zondag 6 mei 2012

Van oude mensen. De dingen die voorbijgaan (Knipoog 10)



In de wetenschapsbijlage van NRC Handelsblad van 5 mei, gisteren dus, staat een artikel van Ellen de Bruin,  'Ons gevreesde, oude zelf. Op de voorpagina wordt het bericht aangekondigd in een paar zinnen. Van de eerste zin zijn de de eerste drie woorden groot en vet gedrukt: 'Van oude mensen...', wat wordt aangevuld, in een bescheidener letter met: '...denken jonge mensen vaak dat ze zielig zijn. Waarom? Straks zijn ze zelf oud'. 

De redacteur die deze aandachttrekker verzon, heeft ongetwijfeld willen knipogen naar een boek van Louis Couperus uit 1906. Hoe de titel van dat boek precies luidt, is al moeilijk. De site van het Louis Couperus Genootschap houdt het op 'Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan...'  Maar als ik de eerste drie  recensies bekijk waarnaar het Genootschap verwijst (alle uit 1906), zie ik de titel geciteerd als 'Van oude menschen. De dingen die voorbijgaan'. Met een punt in het midden en zonder de puntjes aan het einde.

Dat laatste lijkt mij het meest aannemelijk. De komma achter 'de dingen', zou duiden op een uitbreidende bijvoeglijke bijzin. Dat is een zin die in principe weggelaten zou kunnen worden. In dit geval zou het erop duiden dat dingen sowieso voorbijgaan. 

Als de komma weggelaten wordt, hebben we een beperkende bijvoeglijke bijzin. Dan gaat het niet meer over alle dingen (waarvan we ten overvloede vermelden dat ze voorbijgaan), maar over een subcategorie: alleen de dingen die voorbijgaan (de andere dingen niet). Tenminste, wanneer ik ervan uit mag gaan dat de regels voor de interpunctie in 1906 dezelfde waren als die van nu. Wellicht dat een taalkundige daar iets verstandigs over kan zeggen. 

Het 'van' in 'Van oude menschen' betekent 'over'. Zoals in Van den vos Reynaerde (over de vos Reynaert) en Van een klein meisje en een grote klok (W.G. van de Hulst). In 1906 was een dergelijk gebruik van 'van' zeker nog gangbaar, getuige de volgende titels: Eli Heimans, Van allerlei dieren (1902), Beata, Van allerlei hondjes (1903), Nellie van Kol, Van blond en bruin (1905), Alfred Listal, Van de wortelkindertjes (1920). Er zijn nog tientallen dergelijke titels te noemen.

Als ik ervan uitga dat Couperus in het midden van de titel een punt heeft geplaatst, dan heet het boek dus: 'Van oude menschen'. Over oude mensen. Als ondertitel heeft het dan 'De dingen die voorbijgaan'. Met een komma, zou de suggestie gewekt kunnen worden dat 'de dingen die voorbijgaan' een bijstelling is bij 'oude menschen'. De oude mensen zouden dan de dingen zijn die voorbijgaan. Hm. Zou Couperus van mensen gezegd hebben dat ze dingen zijn? Dat lijkt me sterk. 

Couperus vertelt in dit boek over oude mensen. Nader bepaald: over de dingen die voorbijgaan. Ook dat is nog niet eenduidig, omdat in het boek vooral geschreven wordt over de dingen die niet voorbijgaan. Steeds moeten de zeer oude mensen denken aan wat er vroeger gebeurd is, aan Het Ding. Dat blijft maar in hun hoofd bestaan en het gaat maar niet voorbij. 

Hoe dan ook, degene die de voorpagina van de wetenschapsbijlage in elkaar zette, had zijn hoofd even bij Couperus. Mooi dat dat nog bestaat. 


Hou me vast


Hans Münstermann heeft een serie mooie boeken geschreven, rondom zijn alter ego Andreas Klein. Het leverde titels op als Het gelukkige jaar 1940, Je moet niet denken dat ik altijd bij je blijf, De confrontatie en De bekoring. Mooi gedaan, fris van stijl, interessant spel met verbeelding en werkelijkheid soms. Van die boeken had hij er van mij nog wel meer mogen schrijven. Maar hij schreef Hou me vast.


Ik heb de neiging om het boek als mislukt te beschouwen. Na honderd bladzijden wilde het nog steeds niet boeiend worden. Bij het derde deel werd dat beter, dat is waar, maar het was te laat. Het stemde me iets milder, maar dat was het dan.

Hoofdpersonen zijn Zelda, die een regieopleiding volgt en Matussek, een docent aan die opleiding. Matussek komt over als een cynisch persoon, die de studenten vooral wil testen. Maar ze raken wel gefascineerd door hem, vooral als Matussek vertelt dat hij thuis een brief heeft liggen van een geliefde en dat hij de envelop niet open zal maken.

In de eerste twee delen kijken we door de ogen van Zelda. Af en toe lezen we een brief van Zelda aan haar vriendin Ada, waarschijnlijk ter afwisseling; een stukje in de ik-vorm in plaats van in de zij-vorm. Die vriendin blijft verder buiten beeld. Het had ieder ander kunnen zijn.

In de volgende delen komen we meer te weten over Matussek, al ligt het pespectief ook daar van tijd tot tijd bij Zelda.

Ik kan de personages nog wel volgen, ik kan wel beredeneren waarom ze zich gedragen zoals ze doen, maar ik voel er zo weinig bij. Het boek pakt me niet, de personen interesseren me nauwelijks. En ik heb het idee dat dat aan het boek ligt. Dat het maakwerk is. Dat ze ook verder van Münstermann af staan, maar dat hij nu eenmaal ook eens een ander soort boek wilde schrijven. Of dat hij dat van de uitgever moest.

Jammer. Van Münstermann heb ik verscheidene boeken nog niet gelezen. Daar had ik beter naar kunnen grijpen dan naar Hou me vast. 


Hieronder een filmpje dat gemaakt is naar aanleiding van het mooie boek De bekoring (2006).







zaterdag 5 mei 2012

De kanonnen van Navarone (Knipoog 9)



Elke week verkent Pieter Steintz een soort canon van de Europese cultuur, in de serie 'Made in Europe'. Ook  vandaag stond er weer een aflevering in NRC Handelsblad, onder de titel 'De kanonnen van Chopin'. De titel verwijst naar een uitspraak van Robert Schumann, die in Chopins muziek 'kanonnen onder de bloemen' hoorde.

Van die uitspraak van Schumann was ik niet op de hoogte. Ik moest meteen denken aan De kanonnen van Navarone, een film uit 1961 (The guns of Navarone). Goegje leert me dat het een verfilming is van een boek van Alistair MacLean.

Film niet gezien, boek niet gelezen. Nooit iets gelezen van Alistair MacLean. En ik wist ook al niet waar de film over ging. Die blijkt zich in de Tweede Wereldoorlog af te spelen. Op het Griekse eiland Navarone staan Duitse kanonnen en die moeten onschadelijk gemaakt worden door Amerikaanse en Britse elite-militairen.

Hoewel ik zo weinig van de film afwist, schoot de titel mij meteen te binnen. Zou indertijd de film in Nederland bekend geworden zijn onder de vertaalde titel? Of zou het toch de boektitel zijn die bij mij is blijven hangen? Geen idee, maar ooit heeft zo'n titel zich in mij genesteld, om weer omhoog te ploppen bij het doorbladeren van de krant. Dat zal dan wel bij meer mensen gebeuren.



Gedicht Arjan Keene

Op de weblog van Arjan Keene trof ik het volgende gedicht aan:


Stil

Vandaag herdenken wij. We lezen namen
van mensen die we niet hebben gekend,
die na de oorlog niet meer thuis kwamen.
Wij bewaken hun laatste monument.

Voor even springt het glas terug in de ramen,
wordt gruis van kogelgaten weer cement.
In een oneindige momentopname
lichten er sterren op aan het firmament.

En morgen is een jaarlijks herexamen:
dat vrijheid kostbaar is, geen compromissen kent.
Want zonder hen waren wij niet samen,
was alles anders, was jij niet wie je bent. 


Het is duidelijk een gedicht voor 4 mei en het werd dan ook gisteren gepubliceerd in Edese Post. Daarom neem ik de vrijheid om het over te nemen. Dat het in de plaatselijke krant heeft gestaan, zou kunnen betekenen dat Arjan Keene het gedicht als stadsdichter heeft geschreven. Aan het gedicht zelf is niet te zien dat het voor Ede is bedoeld.

Het gedicht begint mooi. Keene laat zien dat herdenken verder gaat dan het eigen verleden. Die eerste twee regels zijn onberispelijk metrisch. In de rest van het gedicht komen nog maar drie regels voor (r. 5, 6, 9) die het metrum strak vasthouden. Of dat de bedoeling is, weet ik niet, maar doordat het gedicht afwijkt van het metrum en in enkele regels te veel lettergrepen heeft, krijgt het wel iets onhandigs.

Misschien hik ik zo tegen dat metrum aan, omdat in de derde regel voor mijn gevoel het gedicht ook inhoudelijk en stilistisch wat inzakt. Het bewaken van het monument in regel vier vind ik dan wel weer mooi, maar waarom het 'laatste' monument? Hoeveel monumenten zijn er dan waarop juist deze namen staan? Of moet hier ook het laatste moment waarop de mensen in leven waren meespelen?

De tweede strofe is inhoudelijk interessant. Door het herdenken gaan we terug in de tijd, naar de tijd voordat alles kapot was. Maar ook het herdenken zelf is helend. Gruis van kogelgaten is natuurlijk al cement, maar ik vermoed dat de meeste lezers bij 'cement' toch de keurig aangestreken muur voor zich zien.

Die 'oneindige momentopname' is een aardige paradox, maar de vierde regel ontstijgt het cliché niet.

In de derde strofe stappen we over naar 5 mei. Die dag is volgens het gedicht niet in de eerste plaats een feest, maar een opdracht. We moeten beseffen dat vrijheid kostbaar is en daar moeten we geen concessies aan doen. In ons achterhoofd speelt mee dat ook veel gevallenen juist voor die vrijheid hebben gestreden, compromisloos hebben geleefd.

In regel 11 verwijst 'hen' wel heel erg ver terug: naar regel 2. Dat lijkt me te veel gevraagd. Voor mijn gevoel zweeft dat 'hen' dan ook en had het een anker moeten krijgen. Het slot is overigens weer heel behoorlijk: ons verleden en het verleden dat nog verder achter ons ligt, vormt ons. Daarom herdenken wij dus mensen die we niet kennen.

Ongetwijfeld is het gedicht onder tijdsdruk ontstaan, maar dat is iets waarmee een stadsdichter heel vaak te maken zal krijgen. Het is dan ook onmogelijk om als stadsdichter alleen maar goede gedichten af te leveren. Dit gedicht heeft goede gedeelten, maar het had beter gekund en de dichter had er volgens mij dan ook nog wat langer aan moeten sleutelen. Laat ik nog wel even noemen dat het gebruik van slechts twee rijmklanken mooi is, maar misschien heeft ook dat het moeilijk gemaakt voor de dichter.

Ik snap dat het niet fijnzinnig is om kritiek te hebben op een gedicht over de dodenherdenking, juist omdat het onderwerp zo gevoelig ligt. Ik wil dan ook niets afdoen aan de intentie van de dichter en aan de inhoud van het gedicht. Het lijkt me alleen maar goed dat we ons af en toe afvragen waarom we eigenlijk herdenken en dat we niet alleen uit traditie enkele minuten stil zijn. Maar ik blijf wel technische bezwaren tegen het gedicht houden.

vrijdag 4 mei 2012

Intro's

Van muziek heb ik geen verstand. Ik luister er graag naar, maar dat is het dan. Ik ben een amateur, in de meest letterlijke betekenis van het woord. Vanochtend, net na het opstaan, meende ik iets opmerkelijks te horen, maar ik twijfel. Misschien is het niet zo bijzonder of misschien vergis ik me wel.

Van tijd tot tijd luister ik naar een gepodcaste uitzending van Smooth 70s waarin de Amerikaanse presentator (ik zal wel 'dj' moeten schrijven) Casey Casem te horen is in een uitzending van een top 40 uit de jaren zeventig. Daarin kwam een nummer voorbij dat ik niet kende: 'Shining star' van Earth, Wind & Fire. Dat is ook niet zo gek, want in Nederland heeft het weinig gedaan. Op 14 juni 1975 kwam het nummer de Top 40 in, kwam niet hoger dan plaats 23 en was er na vijf weken weer uit.

Maar het intro meende ik wel te herkennen, juist omdat ik dat altijd erg mooi heb gevonden: 'I wish', van Stevie Wonder, terug te vinden op de LP Songs in the key of life. Dat kwam pas drie jaar later in de hitlijsten: op 9 januari 1977 kwam het in de Top 40, bleef er negen weken en reikte tot plaats 4. Ik heb het idee dat de intro's erg op elkaar lijken, maar misschien hoor ik het verkeerd en komt het gewoon door de gitaren.

Maar misschien klopt het ook wel en wil ik domweg niet accepteren dat het intro van 'I wish' voor een deel een citaat is.




Quality Time


Foto Sanne Peper

Twee keer in één week naar het toneel, wat een weelde! Dinsdag was het genieten bij Tsjechovs Oom Wanja, door Gerardjan Rijnders, gisteren ging ik met mijn twee jongste kinderen naar Qualitiy Time, geschreven door Joan Nederlof (die ook de moeder speelde) en gespeeld door Mug met de gouden tand.

In het stuk figureren twee ouders (Marcel Musters en Joan Nederlof) en twee kinderen (Lineke Rijxman en Dick van den Toorn). De ouders hebben het heel erg druk met hun carrière en hebben daardoor weinig oog voor elkaar en voor hun kinderen, die zich zorgen maken. Het zoontje is bang voor zwemles en het dochtertje is net naar de basisschool gegaan en vindt dat eng.

Vooral Lineke Rijxman valt op door haar knappe spel. De kinderen hebben geen gemakkelijke rol. Aan de ene kant moeten ze kinderen zijn, aan de andere kant hebben ze af en toe teksten die uit de volwassen wereld komen. Rijxman en van Van den Toorn weten dat dubbele heel goed vast te houden.

Het stuk werd in de pers wel 'een vlijmscherpe satire' genoemd, maar dat gaat me te ver. Daarvoor is het allemaal net iets te vet, te nadrukkelijk aangezet. Dat de emoties heel groot worden uitgespeeld is niet zo erg: dat komt het humoristische wel ten goede. Maar soms ook zijn er wendingen in die emoties die niet gefundeerd blijken, zoals de uitval van de vader die ineens jaloers lijkt op het zoontje.

Ook zijn er dingen die domweg niet kloppen. Het dochtertje vertelt eerst dat ze niet kan lezen, maar later blijkt ze wel te kunnen schrijven en aan het eind van het stuk kan ze wel een briefje lezen waarop staat dat ze niet zo dominant moet doen. Ook lijkt het of de auteur aan het eind van het stuk er niet helemaal uit kwam, waardoor er een wat bevreemdend slot ontstaan is.

Doordat het toneelstuk zo duidelijk op de lach speelt, vallen de ernstige momenten extra op. Die maken dan ook stuk voor stuk indruk.


Marcel Musters, Joan Nederlof
Foto Sanne Peper


donderdag 3 mei 2012

Petje (4)

Nog twee foto's van petjes!




Thomas



De tweede foto is verwijderd op 21 maart 2013

woensdag 2 mei 2012

Filmfanfare



Het is alweer bijna twee jaar geleden dat Mooi is dat! verscheen, een verstripping van meer dan vijftig literaire klassiekers. Elk werk kreeg één pagina strips. Opmerkelijk was dat er niet alleen complete werken waren verstript, maar ook klassieke gedichten, zoals ´Het lied der dwaze bijen´ van Nijhoff. Mooi is dat! is een prachtig boek, dat in kort bestek een literatuurgeschiedenis geeft, maar ook dat ook een staalkaart is van Nederlandse striptekenaars.

Nu is er iets soortgelijks voor de Nederlandse film: Filmfanfare. Veel klassiekers uit de Nederlandse film vind je hierin terug; van Fanfare tot Simon, van Flodder tot Dorp aan de rivier en van Spetters tot Antonia. Natuurlijk zijn er altijd films die iedereen kent en die je toch niet terugvindt in deze bloemlezing. Dat is de schuld van de striptekenaars. Er was een voorselectie gemaakt waaruit zij mochten kiezen en niet iedere film kon gekozen worden, want er waren meer films dan striptekenaars.

Welke films hebben wel in de voorselectie gezeten? Een van de volgende: Vroeger is dood, Schatjes, Gebroken spiegels, Ober, De Tweeling, Oorlogswinter? We weten het niet en dat geeft niet. Een boek als dit nodigt altijd uit tot discussie.

Het is altijd lastig waar je een grens moet trekken. Kinderfilms? Het zakmes en Minoes staan er in, maar niet Leve de koningin! of Krassen in het tafelblad. Wel veel documentaires trouwens. Een greep: Het is een schone dag geweest, 4 elements, Stand van de maan, Zij gelooft in mij, O amor natural. En weer niet Foute vrienden of Beperkt houdbaar.


Van sommige films verwacht je wel dat ze erin staan (bijvoorbeeld Turks fruit, Karakter, Zusje), van andere had ik het gehoopt en ik was blij dat ik ze terugvond (De Poolse bruid, Wilde mossels). Dat Zwartboek er niet in zou staan en New Kids Turbo wel verbaasde me weer. Maar goed.

Filmfanfare  is een heerlijk boek. Veel goede verstrippingen, mooie inleidingen bij de films van Dana Linssen en informatieve biografietjes van de tekenaars.

Hieronder een paar voorbeelden. Vanwege het formaat van het boek, moest ik een bladzijde in twee stukken scannen. Sommige tekenaars (die een fraaie compositie van de bladzijde gemaakt hadden) vielen daardoor automatisch buiten de boot.

Jolein Kirpestein verstripte Spoorloos
(een verfilming van Het gouden ei)




Hanco Kolk verstripte Blue Movie