Anne Frank hield van het werk van Cissy van Marxveldt. In haar dagboek schrijft ze dat ze delen leest van de serie Joop ter Heul, Een zomerzotheid en De stormers. Dat laatste boek bevalt haar overigens minder: ‘Het is wel leuk, maar het haalt het lang niet bij Joop ter Heul’. Ze voegt eraan toe: ‘Overigens vind ik dat Cissy van Marxveldt knal schrijft. Ik zal haar boeken beslist ook aan mijn kinderen laten lezen.’
Er is ook wel gesuggereerd dat Cissy van Marxveldt een voorbeeld geweest zou zijn voor Anne Frank en dat ze haar dagboek ook in een dergelijke stijl wilde schrijven. Of Anne daar zelf over geschreven heeft, weet ik niet. Het is ook alweer decennia geleden dat ik Het Achterhuis heb gelezen.
Het leek mij leuk om iets van Van Marxveldt te lezen met Anne Frank in mijn achterhoofd. Ik koos daarvoor Rekel, een boek uit 1924, dat Anne gelezen zou kunnen hebben, al hebben we er geen enkele aanwijzing voor.
De rekel in dit boek is de freule Elisabeth (Betty) van Opvoort, een meisje zonder ouders dat bij haar oom Boudewijn woont, op het landhuis Boeckstate. Betty zegt daarover: ‘Het is een verrukkelijk huis vol onverwachte nissen, kronkeltrappen, waarvan ik als kind ettelijke keren afgeslagen ben, en twee torens, die je een wijd vergezicht bieden over de aanverwante bezittingen.’
Ze sluit vriendschap met de nieuwe bewoners van het huis ‘De Katuil’, daar in de buurt. De vrouw des huizes, Vera, wordt een goede vriendin, dier man, ‘de Koning’, figureert wat op de achtergrond en de deugnieten van zonen, Tok en Noek, stelen het hart van Oom Boudewijn. Ook komt er een nieuwe bewoner in het huis ‘De Binkel’, een knappe jongeman (officier, piloot), Jan Willem Luber.
Je snapt al wat er gebeurt: Betty wordt verliefd, al lijkt het aanvankelijk niets te worden. Ze wijkt zelfs uit naar Engeland als ze het idee heeft dat ze geen kans heeft. Maar als Jan Willem zwaar gewond wordt bij een vliegtuigongeluk, snelt Betty naar hem toe. Eind goed, al goed.
Het boek is in de ik-vorm geschreven. Of dat gebruikelijk is bij Cissy van Marxveldt, weet ik niet. Het is wel de vorm die Anne Frank later ook gebruikte, wat bij een dagboek nogal logisch is.
Betty is een vrolijke tiener. Het boek begint met een tirade van Oom Boudewijn tegen een personeelslid. Betty ligt nog in bed.
‘Ik grijnsde boven mijn dekens, want Oom Boudewijns getier was niet van geest ontbloot, al is het dan een hyper-onwelvoegelijke geest, die niet voor herhaling vatbaar is. Natuurlijk had Karel het badwater te heet laten worden, en tussen geproest en gesnuif door slingerde Oom Boudewijns stem zijn onomwonden weinig vleiende meningen naar Karels gladde, gepommadeerde hoofd.’
Betty hoort het geraas met een glimlach aan. Kennelijk heeft ze een opgeruimd karakter en ze kan haar omgeving met ironie bezien. Ik moest denken aan de schrijftrant van Henriëtte van Eyk, van wie ik indertijd De kleine parade las. Haar vlotte schrijftrant sprak me toen wel aan en ik las ook Gabriël en De jacht op de spiegel. Of mijn associatie terecht is, zou ik moeten controleren. Van Eyk, die nog eens samen met Vestdijk een briefroman schreef, is zo ongeveer vergeten, geloof ik. Er moeten nog (gelezen en ongelezen) boeken van haar in mijn boekenkasten staan.
De ironie in de beschrijvingen treffen we bij Anne Frank ook wel aan en ook, zeker in het begin, een zekere opgeruimdheid. Rekel houdt lang een lichte toon en zelfs als Betty echt ongelukkig is, zijn er nog luchtige zinswendingen, die ze voor een deel gebruikt om haar werkelijke stemming te verbergen. Aan Vera begint ze een brief met:
‘Pas heb ik een brief aan Oom Boudewijn dichtgelikt, en nu slinger ik nog aan de jouwe. Ik was heel blij met je epistel, dat me weer even verplaatste in Dear Old Home. Alles met een hoofdletter. En jullie kiek staat nu voor me tegen een dictionnaire aangeleund.’
Dat dichtlikken, dat slingeren, het epistel, het grappig bedoelde Engels, met hoofdletters, die leunende kiek – allemaal ironie, luchtigheid. Het is de schwung waarmee Van Marxveldt schrijft en daarmee zal ze ongetwijfeld een glimlach op de gezichten van haar lezeressen gebracht hebben.
Die ironie heeft Anne Frank ook. Ze begint haar dagboek met ‘Vrijdag 12 juni was ik al om 6 uur wakker en dat is heel begrijpelijk, daar ik jarig was.’ Ze vertelt dat vroeg wakker was, doet een stapje terug, zodat ze iets meer afstand heeft en vertelt dat dat begrijpelijk is. Ironie heeft vaak dat effect: een beetje afstand nemen, zodat je meer als een toeschouwer dan als een deelnemen de gebeurtenissen kunt beschrijven.
Op 13 juli 1943 (ruim een jaar na het begin van het dagboek) schrijft Anne:
‘Gistermiddag had ik met vaders verlof aan Dussel gevraagd of hij het alstublieft goed zou vinden (toch erg beleefd) dat ik twee keer in de week van het tafeltje in onze kamer ook ’s middags van vier uur tot half zes gebruik zou kunnen maken. […] De reden was dus redelijk en de vraag alleen zuivere beleefdheid. Wat denk je nu wel dat de hooggeleerde antwoordde: ‘Neen’.
Het zinnetje tussen haakjes is wel duidelijk een manier van ironisch afstand nemen, maar natuurlijk ook dat ‘hooggeleerde Dussel’. Het lijkt me dat Anne Frank dat op een eenzelfde manier doet als Cissy van Marxveldt. Bij beiden zijn talloze andere voorbeelden te noemen. Daarin zijn het verwante schrijvers.
Van Marxveldt overleefde de oorlog overigens wel. Ze was al voor de oorlog gedeeltelijk verlamd, door een hersentumor, die een beroerte veroorzaakte. Daardoor had ze zich aan moeten leren linkshandig te schrijven. In de oorlog zat haar man in het verzet. Hij werd geëxecuteerd in de duinen van Overveen. De Wikipedia-auteur schrijft dat Van Marxveldt daarna haar inspiratie kwijt was, al publiceerde ze nog wel enkele boeken. Ze stierf in 1948, op achtenvijftigjarige leeftijd.
Toen ik in de jaren tachtig op een mavo in enkele zogenaamde ‘taakuren’ de schoolbibliotheek beheerde, stonden daar nog boeken van Cissy van Marxveldt in en die werden af en toe ook nog wel uitgeleend, geloof ik. In ieder geval waren ze er toen nog. Sterker nog: ze zijn er nog steeds. Een deeltje van Joop ter Heul en ’n Zomerzotheid zijn nog steeds leverbaar door uitgeverij Kok, zie ik zojuist. Ik weet dat een antiquariaat hier in de buurt nog een hele stapel Van Marxveldt heeft, herdrukken met een omslag en illustraties van Hans Borrebach. Misschien moet ik daar binnenkort nog eens langsgaan.