Er zijn nogal wat schrijvers die geschreven hebben over hun religieuze opvoeding. Veel van die schrijvers hebben afscheid genomen van het geloof van hun jeugd en soms lijkt het alsof ze juist schrijven om afstand van dat geloof te nemen. Zo worden de boeken van die schrijvers althans door gelovigen gelezen.
Ik denk dat schrijvers gewoon over hun jeugd schrijven. In die jeugd kan het gedraaid hebben om ouders die een trauma overgehouden hebben aan de oorlog (Carl Friedman), een sterke moeder (R.J. Peskens), een moeder die ervandoor ging (Hans Münstermann), een relatie met een volwassene (Ted van Lieshout, Rudi van Dantzig) of over een onoverzichtelijk gezin (Manon Uphoff). Als godsdienst een bepalend element in die jeugd was, zal die dus automatisch in die boeken ter sprake komen.
Sommige schrijvers zetten zich duidelijk af tegen het geloof uit hun jeugd. Maarten ’t Hart laat in Een vlucht regenwulpen het geloof van zijn moeder zien, maar ook de hypocriete ouderlingen, die door zoon Maarten het huis uit gebonjourd worden. ’t Hart heeft een ambivalente houding ten aanzien van het geloof gehouden. Hij laat zien dat het geloof maar onzin is, evenals de Bijbel (Wie God verlaat heeft niets te vrezen), maar hij kan ook met weemoed praten over de psalmen uit zijn jeugd.
Jan Siebelink liet in Knielen op een bed violen zien hoe een vader zich zo in het geloof kan verliezen, dat het gezin eronder lijdt, maar Siebelink geeft aan dat hij ook jaloers is op het geloof van zijn vader. Franca Treur (Dorsvloer vol confetti) levert vooral schetsen van een jeugd, waar de godsdienst nu eenmaal ook bij hoort. Ton van Reen (In het donkere zuiden) beschrijft zijn katholieke jeugd met sympathie. Rick de Gier (Ninevé) kijkt kritisch naar het evangelisch christendom, maar laat in zijn boek het geloof niet los. Bij Josien Laurier (Een hemels meisje) lijkt de dominante moeder minstens net zo bepalend als het evangelische geloof.
Paulo van Vliet beschrijft in Uitgesloten en Elite de Jehova’s Getuigen. Het eerste is nog wel een aardig boek, in het tweede komt zo’n beetje elke Getuige karikaturaal over. In ieder geval is duidelijk dat hij krachtig afstand wil nemen van het sektarische geloof van zijn jeugd. In dit geval zal dat ermee te maken hebben dat de vader van de ik-figuur overleden is, doordat het verboden was hem een bloedtransfusie toe te dienen.
Misschien heeft een krachtige stellingname tegen het geloof uit je jeugd vooral te maken met de manier waarop gelovigen zich gedragen. Bij Maarten ’t Hart lijken de ouderlingen een breekpunt, bij Franca Treur tref je vooral aardige gelovigen aan, ook al heeft de hoofdpersoon wel haar twijfels omtrent sommige geloofswaarheden.
Ellen Heijmerikx moet zich in haar debuut Blinde wereld wel met heel veel kracht afzetten tegen de Noorse broeders. In verschillende hoofdstukken begint ze met een vervloeking: in hoofdstuk 1 is dat ‘Vandaag vervloek ik de Noorse broeders’ en via vervloekingen als ‘Vandaag vervloek ik de bekeringssamenkomsten en de wederkomst van Jezus’, ‘Vandaag vervloek ik de heerlijkheid in het hiernamaals’, ‘Vandaag vervloek ik de Bijbel van kaft tot kaft’ en ‘Vandaag vervloek ik Gods toorn en straf. Vandaag vervloek ik al de woorden die in Zijn naam zijn gesproken’ komt ze bij ‘Vandaag vervloek ik mijn kindertijd en jeugd’ om te eindigen met ‘Hier ben ik, Kieke, en vandaag vervloek ik mezelf’.
Met dat geloof en hoe het gepraktiseerd wordt is ook wel van alles mis, tot kindermishandeling (‘tuchtiging’) en seksueel misbruik toe. Ook de manier waarop vrouwen onderdanig gehouden worden strijkt Kieke behoorlijk tegen de haren in. Heijmerikx laat zien hoe moeilijk het desondanks is om van zo’n geloof weg te komen. Het geloof heeft voor een groot deel je manier van denken bepaald en daar kun je eigenlijk niet van af. Aangrijpend laat ze het zien aan de hand van Kiekes vriendin Liv, wie het uiteindelijk niet lukt om afstand te nemen en die het geloof van de Noorse broeders weer lijkt te omarmen.
Het boek van Heijmerikx is geen egodocument, zoals de boeken van de hierbovengenoemde schrijvers dat ook niet zijn; het is een roman. Daarbij geldt allereerst de vraag of het boek goed geschreven is en dat is het. Franca Treur heeft ervoor gekozen voornamelijk scènes uit een jeugd te tekenen en niet een doorgecomponeerde roman te schrijven. Dat laatste doet Heijmerikx wel. Al in het eerste hoofdstuk wordt Else-Marthe genoemd, wier dood cruciaal is in de plot in het laatste hoofdstuk.
Tijdens het lezen van het boek kun je je niet onttrekken aan de benauwende wereld die Heijmerikx oproept. Dat doet ze door nauwkeurig waar te nemen en niet meer te vertellen dan nodig is. In hoofdstuk 10 bijvoorbeeld probeert de kleine Kieke op een onhandige manier de juf te bekeren:
‘Ik ben in de gemeente, het enige ware geloof op aarde, en jullie zijn in de wereld. Jullie zijn allemaal ziek en blind.’
Ik leunde tegen het bureau van juf en sprak de woorden na van de leider van de kindersamenkomst. Als ik Gods woord aan haar verkondigde, wilde ze misschien wel een keer mee naar de samenkomst. Want niemand wilde toch ziek en blind zijn en deze juf leek best gewillig.
Juf keek op van haar schrift. ze legde haar pen neer en vouwde bedachtzaam haar handen, waardoor ze even op mam leek. Haar zondige armbandjes rinkelden.
Zo’n laatste zinnetje is precies goed, een detail dat de kern raakt. Goed waargenomen en goed geschreven. Dat kenmerkt het hele boek en Blinde wereld is gewoon een goede roman. Aanvankelijk had ik het idee dat de titel sloeg op de wereld buiten de gemeenschap van de Noorse broeders, maar toen ik het boek uit had, vermoedde ik dat de titel vooral duidde op het wereldje van de Noorse broeders zelf.
Indertijd (2009) is dit boek aan mijn aandacht ontsnapt. Heijmerikx’ tweede boek, Wij dansen niet heeft intussen uitgebreid aandacht gekregen. Binnenkort schaf ik het aan. Wel ben ik ook benieuwd naar boeken van Heijmerikx over een ander onderwerp. Ze kan schrijven en hoeft zich niet tot haar autobiografie te beperken, lijkt me.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten