dinsdag 31 januari 2012

Doeschka Meijsing overleden

afbeelding: uitgeverij Querido


Doeschka Meijsing is overleden, ze is 64 jaar oud geworden. Ik hoorde het net op het journaal en merkte dat ik schrok. Waarschijnlijk doordat je er niet op rekent bij iemand van die leeftijd. Maar ook doordat ik haar al zo lang lees, vermoed ik.

Wanneer ben ik begonnen Meijsing te lezen? Eind jaren zeventig, vermoed ik, toen haar boek De kat achterna (1977) bij ECI verscheen in de serie Schrijvers van nu. Volgens mij heb ik toen niet meteen daarna Robinson en De hanen en andere verhalen en ook Tijger, tijger! las ik niet meteen nadat het verscheen.

Maar Utopia of De geschiedenissen van Thomas (1982) heb ik gekocht zodra het in de winkel lag en ik was onder de indruk. Beer en jager (1987) vond ik een schattig boek en De beproeving (1990) heb ik zeker drie keer gelezen.

Dat laatste boek is een soort moderne variant van het bijbelboek Jona. Jona, die maar blijft mokken en rouwen over de liefde die voorbij is. Ik vond het een fascinerend boek, ook omdat ik de hoofdpersoon wel kon navoelen, maar niet helemaal kon begrijpen. Het zal van Meijsings boeken mijn lievelingsboek blijven, vermoed ik, al heb ik ook genoten van Vuur en zijde, 100 % chemie en De weg naar Caviano.

Dat Cavianoboek noemde ik nog toen ik over Stephan Enter schreef. Ik moest er bij het lezen van Grip meteen aan denken.

Over de liefde is ook een prima boek, maar het deed me minder, merkte ik. En soms moest ik mezelf tijdens het lezen echt bij de les houden, maar dat had misschien meer met mijn vermoeidheid dan met het boek te maken.

Eenmaal heb ik Doeschka Meijsing ‘live’ meegemaakt, zo’n twintig jaar geleden. Ze werd geïnterviewd in de bibliotheek van Bennekom en ik weet nog dat ik dat liever zelf had gedaan, maar dat zat er blijkbaar niet in. Of zij die avond boeken gesigneerd heeft, wist ik niet meer, maar in mijn boekenkast blijkt een exemplaar van De beproeving erin te staan, met daarin haar naam. Het blijkt op 5 september 1992 geweest te zijn.

De beproeving blijkt trouwens het enige Meijsingboek dat in mijn boekenkast staat. Over de liefde moet ergens op een stapel liggen en de rest zit in dozen en ik weet niet in welke. Hoeveel sympathie en waardering ik ook heb voor Meijsings oeuvre, de laatste jaren heb ik het niet herlezen, zo blijkt.

Om ik weet niet welke reden heb ik Meijsings roman De tweede man (2000) nooit gelezen. Dat moest ik toch maar eens gaan doen.



maandag 30 januari 2012

De vliegeraar




Van de zeven Nederlanders die De vliegeraar van Khaled Hosseini niet gelezen hebben, ben ik er eentje van. Toegegeven, de film heb ik wel gezien en ik heb ook wel het een en ander over het boek gelezen. Aardig boek over een andere cultuur, leek me, maar ik had de verwachting dat het me te weinig literair plezier zou verschaffen.

Nu is er ook een verstripping van het boek. Ook dat begon ik met een zekere scepsis, maar eerlijk is eerlijk, dat is best een aardige strip geworden. Er is zelfs een bladzijde waarbij de tekeningen andere informatie geven dan de tekst, zodat er ook echt geprobeerd is iets met de vorm te doen.

Fabio Celoni en Mirka Andolfo tekenden de roman met vrij forse lijnen. De inkleuring is misschien net iets te gelikt: de kleuren zijn aan de harde kant, met in veel vlakken waarin lichtere gedeelten wel erg nadrukkelijk oplichten.

Eigenlijk zijn dat geen dingen om echt over te zeuren. Voor wie De vliegeraar nog niet kent, zal deze beeldroman een aardige kennismaking zijn en degenen die de roman al gelezen hebben en de film al gezien, zullen zien dat een ander medium toch een net iets ander verhaal oplevert. 


zondag 29 januari 2012

Dagen van gras



Eerlijk gezegd had ik nog nooit van Philip Huff gehoord en bij Dagen van gras moest ik vooral aan het nummer van Spinvis denken: ‘Je weet hoe ze zijn / dagen van gras / dagen van stro.’ Wat dan die dagen van gras zijn, wordt me uit dat nummer niet zo duidelijk. Heeft dat gras met ‘weed’ te maken? In het boek van Huff wel, lijkt me.

Bij dat gras moest ik ook denken aan ‘Gelijk het gras is ons kortstondig leven’. Als kind zag ik dat in de kerk wel eens staan op het bord met psalmen die in de dienst gezongen zouden worden en dan wist ik meteen dat er weer iemand overleden was.

In het boek van Huff leren we Ben kennen, die na het roken van joints en het gebruik van paddo’s in een psychose terechtkomt. De ramp blijkt nog groter dan hij zich aanvankelijk realiseert. Langzamerhand wordt je duidelijk wat er allemaal gebeurd is.

Heel gemakkelijk was Bens leven toch al niet. Zijn grootvader is overleden, zijn ouders zijn overleden en zijn vader is daarna vertrokken naar Engeland. Gelukkig is er zijn vriend Tom Samson, met wie hij veel kan delen.

Huff heeft een heel aardig boek geschreven, waarin popmuziek (vooral van The Beatles) mooi door het verhaal geweven is. Dat heeft hij ook geprobeerd met het schaakspel en met beelden die daaraan ontleend zijn. Maar je merkt al gauw dat Huff van schaken eigenlijk niet zoveel verstand heeft.

Dagen van gras is een boek dat het prima zal doen in een schoolbibliotheek. Jongeren die worstelen met het leven zullen wellicht iets in Ben herkennen of aan hem de troost ontlenen dat het blijkbaar nog erger kan dan ze zelf ervaren hebben.

Het boek is intussen ook verfilmd. Hieronder de trailer.





donderdag 26 januari 2012

Dichters als u en ik




Neem nooit een dichter, m'n dochter.
Zo een met een dichterskop,
zo eentje met lange haren
zo een op een zolderkamer,
zo een wordt er ook met de jaren
niet monogamer op...

Dat schreef Annie Schmidt in het gedicht ‘Raad’. Een moeder adviseert daarin haar dochter om niet met een dichter te trouwen, maar met een kruidenier:

Neem liever de kruidenier, dochter.
Want alle tederheid die bij hem
uitstijgt boven de kersenjam
en boven de zakjes blauw
dochter, is altijd voor jou.

Blijkbaar zag Annie Schmidt dichters niet als betrouwbare levenspartners. Zij kon het weten, want zij was zelf een dichter.

Wat zij schrijft, past bij het romantische beeld van de dichter. De dichter blijft ’s nachts op en ligt overdag in bed, drinkt liters wijn, jenever of absint, pikt elke avond een ander lief op in de kroeg en doet allerlei dingen die wij gemiddeld genomen niet doen.

Een dichter heeft geen maatschappelijke functie, kijkt geen tv en leest geen krant. In zijn hoofd vormen zich zinnen als:

laat ook de minnaars nog liggen en stilte
zwart tussen hun zilveren oren en ach
laat de meisjes hun veertjes nog schikken en glimlachen

Dat zijn toch heel andere zinnen dan ‘Mag het iets meer zijn?’ en  ‘Hebt u dat niet kleiner?’ Zinnen die gewone mensen in gewone situaties gewoon tegen elkaar zeggen.

Het spijt me, maar ik moet u dat romantische beeld van de dichter afnemen. Natuurlijk zijn er dichters die schrijven dat alleen de namen van de grote drinkers voortleven, natuurlijk zijn er dichters die zich dood gezopen of gespoten hebben. Natuurlijk zijn er dichters voor wie geen vrouw veilig is. (Moeder ga voor je dochter staan, daar komt weer een dichter aan).

Maar er zijn veel meer dichters die, net zo braaf als wij, een baan hebben en een geregeld leven leiden. Pierre Kemp was tot aan zijn pensionering loonadministrateur bij de steenkoolmijnen en schreef zijn gedichten in de trein van en naar zijn werk. Vandaar ook dat hij veel korte gedichten heeft geschreven.

Rutger Kopland verdiende zijn brood als psychiater, Esther Jansma  is archeoloog, Leo Vroman is hematoloog, drs. P is econoom, Ed Leeflang was docent, net als trouwens Driek van Wissen en Thomas Lieske.

Veel van die dichters hebben ook keurig relaties. Anton Korteweg is al jarenlang met dezelfde vrouw getrouwd en daar dicht hij dan ook over. En niet alleen maar hooggestemde gedichten over iemand die wel even de sterren zal gaan plukken of die al vroeg in de ochtend jubelt: ‘Je bent een droom die naast me ligt.’ Nee, Kortweg schrijft:

Je kan wel merken dat ik ouder word:
naakt lig ik naast je en ik hoef niet eens.
Kwam daar een jaar of twintig terug eens om.
Zag ik je knie, hij stond al voor je klaar.

U hebt natuurlijk allemaal een relatie waar nog steeds de vonken vanaf springen, zodat u nog zonder kruik of elektrische deken kunt. U en uw partner wanen zich misschien nog halfgoden. Maar dichters zijn gewone mensen; zij doen hun boodschappen bij de Aldi, betalen op tijd hun belasting en klagen over de prijs van de benzine.

Waarom houden veel mensen dan toch zo hardnekkig vast aan het beeld van de onaangepaste, zuipende en hoererende dichter? Waarom willen wij zo graag dat dichters zo zijn?

Wellicht hebben wij ooit zelf gedacht dat wij groots en meeslepend konden leven, dat wij ons niets gelegen hoefden te laten liggen aan de rest van de samenleving. Maar we zijn in een baan terecht gekomen en in een gezin. We eten stipt om halfzeven, zijn aardig voor de buren en gaan eenmaal per maand naar het cultureel café.

De dromen die wij niet waargemaakt hebben, projecteren wij op de dichters. Maar zij zijn niet anders dan wij.

Laat ik daarom eindigen met een kwatrijn dat Gerrit Komrij schreef, met een knipoog naar Kloos:
  
Ik ben een God in ´t diepst van mijn gedachten
En zit in ´t binnenst van mijn ziel ten troon
Maar verder ben ik helemaal gewoon,
Met haaruitval en spijsverteringsklachten.

Rijm rondom




(In 2010 schreef ik voor cultureel café Dante onderstaande column, die op de Nationale Gedichtendag werd uitgesproken)


Het is vandaag nationale gedichtendag en dat heb ik geweten. Overal, maar dan ook werkelijk overal om mij heen werd er gerijmd.

Het begon vanochtend al toen ik mijn lief voorzichtig wekte. Het was nog wel vroeg, maar de ochtendstond heeft goud in de mond. Ze bromde: Alleen voor beschuit kom ik eruit, wat ik me kan voorstellen, want ze lag heerlijk te slapen. Zoals je weet: echt slapen doe je pas op een goede matras en die hebben we. We zeggen dan ook elke avond tegen elkaar: Retteketet, we gaan naar bed. Wat we in dat bed doen of tegen elkaar zeggen, laat ik onvermeld, want wat in ’t bedde wordt besproken, dient met de lakens toegeloken. Maar ik kan u verzekeren: twee die slapen onder dezelfde deken, hebben vaak dezelfde streken, dus het is bij ons niet vaak blijf van mijn lijf.

Maar goed, mijn lief kwam dus uit bed, waar de beschuit al klaar stond, evenals het eitje, want een ei hoort erbij en eenmaal per etmaal een eimaal. Ik schonk de melk in, want melk is goed voor elk, en we schonken nog een paar keer in, gedachtig het advies Drink per man daags driekwart kan. Het was eerlijk gezegd een vorstelijk ontbijt en ik hoor u al jaloers mompelen: het geluk begunstigt menig gek, terwijl wijzen kwijnen van gebrek.

Om u nog jaloerser te maken vertel ik erbij dat ik vanochtend ook nog vrij had. Wel moest ik boodschappen doen, dus ik stapte, net als Pietje Pelle op mijn Gazelle. Eigenlijk ben ik toe aan een Daewoo, maar ik durf met die kredietcrisis nog geen nieuwe auto te kopen. Het kost allemaal al genoeg, vooral de hypotheek die ik afgesloten heb bij de hypotheker. Jazeker, de hypotheker. 

Op mijn fietsje dus naar de supermarkt. Ik trapte flink door. De tijd gaat snel, gebruik hem wel, maar ik fietste ook weer niet overdreven hard: haastige spoed is zelden goed. Boodschappen doen is niet mijn lievelingsbezigheid, maar ieder huisje heeft zijn kruisje, dus ik zeurde er niet over. Mijn vriendin zou intussen de was doen. Ze klaagde over hoe ze dat toch aan moest pakken, want ik had overal wasgoed laten slingeren. Alles wat je ziet: hup, in de Indesit, zei ik haar.

Bij de supermarkt schreeuwden de aanbiedingen mij al toe: twee halen, een betalen! Vraag niet hoe het kan, maar profiteer ervan! Nu ben ik wel eens met zo’n aanbieding thuisgekomen, maar dat was iets wat net niet op het lijstje stond en daar kreeg ik flink voor op mijn kop. Ik liep de aanbiedingsbakken dus voorbij: een ezel stoot zich in ’t gemeen niet tweemaal aan dezelfde steen. En, mijn lief heeft gelijk, we hebben ook lang niet alles nodig. Overdaad schaadt. 

Dus ik hield me aan het lijstje: Duyvis, voor als er een fuif is, wc-papier (koning, keizer, admiraal, Popla kennen ze allemaal), appels (zonder plekje, want één rotte appel in de mand maakt al het gave fruit tot schand), een paar rollen snoep en als je voor pret bent, kies je Redband en de rest van wat mij opgegeven was. 

Afrekenen gaat bij onze supermarkt vrij snel: 3 in de rij, kassa erbij. Ik moest € 49, 95 betalen. Wat wil je, vroeg ik aan het kassameisje, 50 pop of een envelop? Maar ze reageerde niet. Ze mocht die vijf cent van mij houden, maar dat hoefde ook al niet. Nou ja, wie het kleine eert, is het grote niet weerd. Geld dat stom is, maakt recht wat krom is, zeggen mensen wel eens, maar dat gaat blijkbaar alleen op voor het grote geld. 

Ik had een behoorlijk zware tas, en dat fietste niet lekker. Toen er plotseling een kind overstak, kon ik het dan ook niet ontwijken. Het jongetje klaagde over een zeer been, maar ik had geen medelijden met hem: boontje komt om zijn loontje. Toen ik zag dat het been een wat rare hoek maakte, heb ik toch maar even gebeld. 112, daar red je levens mee. Ik heb het jongetje mijn kaartje gegeven en gezegd: Reaal regelt het allemaal. Toen hij nog mopperde voegde ik hem toe: Ben je boos? Pluk een roos. Zet hem op je hoed, dan ben je morgen weer goed. Toen moest hij toch glimlachen. Ja, wie goed doet, goed ontmoet.

Bij het tuinhek groette mijn buurvrouw mij schalks, en ik groette haar netjes terug: eer is teer. Ze is nog maar dertig en ze is weduwe. Ik heb vaak het idee dat ze toenadering zoekt, maar ik hou haar op een afstand. Mijn opa zei altijd: Wie een leverworst eet of een weduwe trouwt, weet niet wat een ander erin heeft gedouwd, dus het blijft uitkijken. 

Ik liep snel door, zette de fiets in de schuur en schoof aan tafel bij mijn lief, die de koffie al klaar had. Oost west, thuis best. 

En wie na vandaag het leven nog ongerijmd durft te noemen, verklaar ik voor gek.

zondag 22 januari 2012

Stijl

Gisteren, 21 januari dus, las ik in de Volkskrant een interview met Joke Hermsen. Eerlijk gezegd heb ik nooit wat van haar gelezen, al ben ik wel van plan (geweest) Stil de tijd eens te lezen. Interviews met Hermsen en recensies van haar boek heb ik wel gelezen. In een ver verleden interviewde ik haar toenmalige man Henk van der Waal en dat heeft misschien mijn interesse op gang gehouden.

Het interview in de Volkskrant begint met een citaat, waarvan ik het eerste stukje overneem:

'We moeten het klassieke huwelijk afschaffen!', riep Iris uit. 'We moeten echt iets anders verzinnen. Weet je hoeveel kinderen er jaarlijks in dit soort oorlogen terechtkomen? We moeten van die mythe af, die bijna niemand volhoudt en alleen maar voor ellende zorgt.'
'Ja, maar de vraag is: wat dan?', zei Det.

Die komma's vlak na het uitroepteken en het vraagteken vind ik lelijk, maar dat was niet mijn grootste ergernis. Ik ergerde me vooral aan 'riep Iris uit' en 'zei Det'. Ik snap dat een schrijver ervoor moet zorgen dat de lezer weet wie wat zegt. Bovendien ontbreekt hier de context, die mij duidelijk had kunnen maken dat Hermsen wel deze zinnen moest maken. Maar toch bekruipt mij het gevoel dat na 'riep Iris uit' en 'zei Det' we niet ver verwijderd zijn van 'mompelde Piet', 'repliceerde Marion', en 'schokschouderde Geert'. Dat zijn zinsneden die ik (al dan niet terecht) met oude meisjesboeken associeer of met het boek Kind van het water van Marianne Witvliet.

Is het geen onmacht, wanneer het de schrijver niet lukt om personages zo te laten praten dat ze meteen herkenbaar zijn voor de lezer? Is het niet eleganter om iemand iets te laten zeggen en daarna een beschrijvend zinnetje te geven waarin de spreker of spreekster voorkomt? Ik heb het niet gecontroleerd, maar ik vermoed dat Buwalda helemaal geen gebruik maakt van 'zei Joni'en 'riep Sigerius uit'.

Wil dat zeggen dat ik op grond van zo'n klein stukje Joke Hermsen afschrijf op basis van haar stijl? Natuurlijk niet. Wellicht is het citaat helemaal niet representatief voor het boek (Blindgangers). Verder denk ik dat Hermsen op de inhoud gefocust heeft en dat haar boek je prima aan het denken kan zetten. Maar het is het mooist natuurlijk als een boek met een rijke inhoud ook nog in een prachtige stijl is geschreven. Zo'n boek als Grip van Stephan Enter bijvoorbeeld. Of Bonita Avenue van Buwalda. Of Bittere bloemen van Jeroen Brouwers. Of... nou ja, noem maar op. Maar Hermsens boek waarschijnlijk niet.


Bonita Avenue




Over Peter Buwalda en zijn debuutroman Bonita Avenue is al veel geschreven, maar dat is geen reden om er hier over te zwijgen. Het heeft even geduurd, maar nu heb ook ik het boek verslonden.

Voor wie het nog niet weet: In Bonita Avenue kijken we per hoofdstuk mee door de ogen van een ander persoon, waarbij we switchen tussen Siem Sigerius, zijn stiefdochter Joni en dier vriend Aaron Bever. Sigerius is een succesvol man: hij is rector magnificus van de Tubantia University en hij zal in de loop van het boek nog tot meerder glorie geroepen worden.

Maar hij heeft niet alleen de wind mee. Tussen hem en zijn zoon Wilbert gaat het helemaal niet goed, en Joni en Aaron verbergen van alles voor hem, zo wordt hem langzaamaan duidelijk. Er blijken dingen te zijn waar hij geen grip op heeft.

Het boek springt soepel heen en weer in de tijd. Ook Aaron heeft perioden dat alles meezit en perioden dat het leven over hem heen walst, zodat je je afvraagt of hij nog ooit overeind kan krabbelen.

Joni lijkt het aardig te redden in het leven: ze vertrekt naar Amerika, wordt moeder en haar zaken lopen goed. Het lijkt of ze haar leven op orde heeft, maar aan het eind van het boek weet je wat ze allemaal meegemaakt heeft. Daar zal ze niet gelukkiger van geworden zijn. Vanwege de plot moet ik vaag blijven.

Buwalda is goed in het doseren van informatie: steeds geeft hij iets weg en houdt hij iets achter, zodat je door blijft lezen, omdat je nog meer informatie wilt hebben. Je merkt dat hij in dat doseren heel zorgvuldig is. Hij houdt zich daarbij aan de regel van Tsjechov dat het geweer waarmee iemand uiteindelijk doodgeschoten wordt al in het begin van het verhaal of het toneelstuk aan de wand moet hangen. Tijdens het lezen gaat je van tijd tot tijd een lichtje op: dáárom heeft de vrouw van Sigerius een werkplaats waar ze meubels maakt, dáárom ziet Joni dat er bij Wilbert op tafel een wapen ligt.

Zo’n doordachte opbouw is misschien al genoeg om van een boek een goed boek te maken, maar Buwalda biedt ons meer, namelijk zijn fonkelende stijl. Een paar voorbeelden:

De drankkast, aan de andere wand, staat open, op de plavuizen ervoor liggen twee versplinterde flessen in hun lichaamsvocht.
[…] moeten we haar geloven op haar appelstroopogen? 
Als altijd sprak Bobbi monotoon en droog, haar woorden ingezouten als kamelenvlees […]. 
Bij het horen van mijn naam schoten zijn ogen als ijhockeypucks heen en weer […]. 
Mijn mobiel hapte vertwijfeld naar bereik.

Personificaties, vergelijkingen, metaforen – bij Buwalda zijn ze altijd precies goed. Ze tillen de zin op, leggen een glans over de bladzijden. Ach, met hoeveel plezier lees je dit soort zinnen! En daarbij verliest het boek niets aan vaart. Knap, heel knap.

Een deel van het verhaal speelt zich af tegen de achtergrond van de vuurwerkramp in Enschede; Aaron woont net buiten het gebied. Er ontploft een vuurwerkfabriek en er wordt een hele wijk verwoest. Langzaam aan wordt zo’n geruïneerde wijk het beeld dat je hebt van de levens in Bonita Avenu. Er staan nog wat muren overeind, maar je weet al dat het puin is, meer niet.

Er is best wat te zeuren over dit boek van Buwalda. Waarom stopt het bijvoorbeeld juist hier? Natuurlijk wil de schrijver de lezer graag met vragen laten zitten, maar er hangen nog wel losse eindjes waar hij misschien iets had gemoeten. Maar over dat soort dingen gaan we helemaal niet zeuren. In het boek is zoveel te genieten, dat iedereen het maar moet gaan lezen. Dat gebeurt gelukkig ook; het boek staat al meer dan een half jaar in de boekentop.

Hopelijk is er over een paar jaar weer een boek van Buwalda. Het kan me niet dik genoeg zijn. 

zaterdag 21 januari 2012

Fragile (Knipoog 2) / Rudi van Dantzig overleden



Rudi van Dantzig is overleden. Hij was choreograaf en danser, lees ik in de kranten. Maar hij was ook schrijver. In 1986 publiceerde hij de mooie roman Voor een verloren soldaat, over de relatie tussen een jongetje en een Amerikaanse soldaat. 

Wim Kayzer maakte ooit de documentaire Voetnoten uit het voorlopig testament van de danser, de dichter en de tekenaar, waarin hij naast Van Dantzig Willem Wilmink en Marten Toonder interviewde. Eigenlijk weet ik niet goed meer wat Van Dantzig daarin vertelde, maar ik herinner me wel zijn zachte stem, zijn oprechtheid, zijn ontroering ook.

In De Volkskrant stond gisteren een artikel over Van Dantzig, ´Hoe fragiel we zijn´. Dat is een meer dan duidelijke knipoog naar het nummer Fragile van Sting, met daarin de regels

On and on the rain will fall
like tears from a star, like tears from a star.
On and on the rain will say
how fragile we are, how fragile we are.

Ook mooi. En passend bij het beeld dat ik van Van Dantzig heb, waarbij het breekbare niet een gebrek aan kracht is, maar de moed om kwetsbaar te zijn.



zaterdag 14 januari 2012

Verstokt rondeel

Jean Pierre Rawie
(afbeelding gekaapt bij Dagblad van het Noorden)


Gisteren verklaarde de plaatsvervangend rector dat hij twee keer getrouwd was: een keer met zijn vrouw en een keer met zijn werk. 'En toch ben ik nog nooit gescheiden', zei hij. Mij schoot meteen het omgekeerde binnen:

Verstokt rondeel

Nog nooit getrouwd, maar vaak gescheiden,
een hoop gelazer en getob;
toch ken ik nog de harteklop
van elke vrouw waar ik mee vrijde.

Ik schreef gedichten tussenbeide,
maar loste het probleem niet op:
nog nooit getrouwd, maar vaak gescheiden,
een hoop gelazer en getob.

Hoe dikwijls toog ik niet ten strijde
en keerde met bebloede kop
weerom, gesjochtener dan Job?
- Toch blijk ik mij mijn passie wijden,
nog nooit getrouwd, maar vaak gescheiden.

Het is een rondeel van Jean Pierre Rawie, die er meer geschreven heeft en soms ook met vergelijkbare titels als 'Verslaafd rondeel' en 'Verliefd rondeel'. Bij een rondeel wordt de eerste regel twee keer herhaald en soms de tweede regel ook een keer. Je hebt namelijk korte rondelen (van acht regels) en wat langere (van twaalf of dertien regels).

In het gesprek van gisteren citeerde ik alleen de eerste regel. Voor de veiligheid, want ik wist niet in hoeverre ik het gedicht nog kende. Onze gesprekspartner zei meteen dat hij dat gedicht wel wilde hebben en een uur later mailde ik het hem. Alles staat immers op het wereldwijde web, dus het was zo gevonden.

Wel moet je dan altijd verschillende vindplaatsen checken, want mensen zijn slordig in het overtypen. Zo kwam ik een versie tegen waarin de vierde regel luidde: 'van elke vrouw waarmee ik vrijde'. Dat klinkt al wat schrijftaliger dan wat Rawie schreef. Ik besloot dat dat dus wel de juiste versie moest zijn en verzond die. Fout dus.

Maar de frik in mij zet toch ook een potloodstreepje bij wat Rawie schreef. Als je naar mensen verwijst, gebruik je immers niet 'wat'? Het zou moeten zijn 'elke vrouw met wie ik vrijde'. Of is dit een subtiliteit van Rawie waarmee hij aan wil geven dat die reeks van vrouwen eigenlijk geen aparte personen meer zijn voor hem. Dat klopt weer niet met de mededeling dat hij van elke vrouw de hartenklop (ik pas de spelling maar even aan de huidige aan) nog weet. Het zal dus wel gewoon slordigheid zijn.

Ook had ik twijfels bij regel 12. Dien ik dat te lezen als 'Toch blijf ik aan mij mijn passie wijden'? Op het eerste gehoor klinkt dat niet vreemd. Ik zou ook niet vreemd opkijken van een zin als: 'Toch blijf ik haar mijn passie wijden' of ´Toch blijf ik jou mijn aandacht wijden.´ Maar in dat geval zou de passie lijdend voorwerp zijn en kan dat wel. Wordt de passie gewijd aan mij? Dat zal wel niet. Klopt Rawies zin dus niet? Nee, ik lees slordig.

Het werkwoord is, met het vaste voorzetsel: zich wijden aan. Dus: 'Toch blijf ik mij [aan] mijn passie wijden' of, met een andere woordvolgorde: 'Toch blijf ik mij wijden aan mijn passie', wat in de Rawies geval de vrouwen zullen zijn. Of geweest zijn? Rawie is ook de jongste niet meer, immers?

Nee, nee, het is niet voor niets een verstokt rondeel. Alleen al omwille van de dichtkunst moet Rawie zich mengen in de oorlog (hij toog immers ten strijde) die liefde heet. Dat hij die passie moge behouden.

vrijdag 13 januari 2012

Vincent en Theo



In de kerstvakantie bezocht ik met een mijner dochters de theatervoorstelling Vincent en Theo, onder regie van Ger Thijs. Thijs heeft zich bij het schrijven van het stuk vooral gebaseerd op de brieven van Van Gogh.

Het was een indrukwekkende voorstelling. Hein van der Heijden speelt een overtuigende Vincent: zonder meer sympathiek, maar tegelijkertijd ben je blij dat zo iemand niet in je huis woont. Te fladderig, te neurotisch om alleen maar aangenaam te zijn.

Hajo Bruins speelt Vincents jongere broer Theo en doet niet onder voor zijn tegenspeler. Theo heeft veel voor zijn broer over, maar stelt ook zijn grenzen. Op een gegeven moment zegt hij: 'Het draait ook wel eens niet om jou', waarbij hij de vinger legt op Vincents egocentrisme.

Het decor is mooi sober gehouden. Alle aandacht gaat naar de tekst en de verhoudingen tussen de personen. De zelfmoord van Vincent wordt niet getoond, we horen alleen het schot. En hoewel je weet dat het komt, schrik je er toch van.

Wie naar de voorstelling wil (het kan nog tot 4 februari) doet er goed aan ook naar de inleiding te gaan, die verzorgd wordt door de theaterleeuw Jules Croiset, die in het stuk een bescheiden rol heeft. Croiset houdt in de inleiding een prachtig, persoonlijk verhaal, met die mooie bronzen stem van hem.

Het blijft vreemd dat bij slecht cabaretiers de zaal vol zit en dat voor serieus toneel van hoog niveau de zaal meestal niet vol zit. Schande. Grijp uw kans, koop kaarten. Geniet een avond lang en geniet weken lang na.

donderdag 12 januari 2012

Habibi




Er zijn heel wat goede strips en heel wat goede stripauteurs. Craig Thompson behoort tot de top en zijn beeldroman Habibi is een prachtig boek.

Begin deze week lag het boek van meer dan 650 pagina’s op mijn bureau. Leerlingen vroegen of het de Koran was en dat is niet zo gek: het lettertype op rug en voorplat en de bandversiering doen zonder meer oosters aan. Ook als je door het boek bladert zie je de lettertekens, de randen en de mozaïeken terug die je kent uit oosterse boeken.

Maar Habibi is bepaald niet een sprookje uit Duizend-en-een-nacht. Goed, er komt een harem in voor, een woestijn, een sultan die tevreden gesteld moet worden, maar we zien ook pijpleidingen die afval braken en dan zijn we meteen in het heden.

Het boek bezit een ingewikkelde structuur, die bepaald wordt door een vierkant dat verdeeld is in negen vakjes, met in elk vakje een letter. Aan elk van die letters is een hoofdstuk gewijd. In al die hoofdstukken samen wordt het verhaal verteld van het meisje Dodona.

Dodona wordt op haar negende uitgehuwelijkt. Nadat haar man vermoord is, wordt ze verkocht als slavin, maar ze ontsnapt en neemt daarbij het kleine jongetje Zem mee. Samen met hem probeert ze te overleven in de woestijn. Later raken ze uit elkaar. Dodona komt in een harem terecht en later komt Zem daar ook, nadat hij zich heeft laten ontmannen.

Dat lijkt allemaal nog overzichtelijk, maar daartussendoor staan andere verhalen, bijvoorbeeld uit de Koran en ook een beetje uit de Bijbel. Al die verhalen vormen een mooie vlecht met het verhaal van Dodona. Hoe Thompson zijn verhaal ook laat uitwaaieren, altijd houdt hij het onder controle.

Habibi is een rijk boek: het is een verhaal over twee mensen die seksueel getraumatiseerd zijn, maar toch een manier willen villen om samen verder leven, maar ook een geëngageerd boek over hedendaagse misstanden in oosten. Daarnaast sluit Thompson aan bij de Oosterse literatuur en bij de religieuze verhalen uit de islam.

Ja, dat kan ik best uitgebreid uitleggen. Maar het werkt veel beter als je gewoon zelf het boek gaan lezen. Rennen! Naar de boekhandel!




zondag 8 januari 2012

De dagelijkse worsteling



Nadat ik van Manu Larcenet Blast had gelezen, was ik ook wel benieuwd naar zijn eerdere werk en ik besloot de eerste twee delen te lezen van zijn reeks De dagelijkse worsteling. Die gaat over de fotograaf Marco, die zijn leven op orde probeert te krijgen en te houden.

Het eerste deel sluit af met de erkenning dat Marco zijn leven wil delen met zijn vriendin, nadat hij onder ogen heeft gezien wat voor leven hij leidt. In het tweede deel gaat hij terug naar de arbeiders die ooit zijn vrienden en bekenden waren. Hij portretteert ze, ook al is dat op dat moment niet zo gewild. Men heeft liever dat hij lichamen van dode mensen in een ver land fotografeert, dan levenden in het eigen land. Maar Marco zet door en laat zien waar zijn engagement ligt.

Een wat tobberige hoofdpersoon, dat zien we meer in beeldromans. Vaak hebben die een autobiografische inslag. Of dat bij Larcenet het geval is, weet ik niet, maar het zou me niet verbazen. In ieder geval weet Larcenet prima de gemoedsgesteldheden van Marco op de lezer over te brengen, zonder dat hij veel uit hoeft te leggen.

We zien Marco rondlopen, niets doen, grote joints roken met zijn broer en we hebben het idee dat we weten hoe het met hem is. Je leest de strip dan ook als een realistische strip en dat is het ook, al hanteert Larcenet een tekenstijl waarbij de hoofden naar verhouding groot zijn en de meeste neuzen erg dik. Dat blijkt niet uit te maken. Het authentieke komt er toch wel doorheen.

Voor wie weinig beeldromans gelezen heeft, zijn de delen van De dagelijkse worsteling een prima beginpunt. De verhaallijn is niet gecompliceerd, de hoofdpersoon is dat wel. Larcenet levert in deze serie degelijk werk.



zaterdag 7 januari 2012

Uit talloos veel miljoenen (Knipoog 1)

Geregeld kom ik in kranten en tijdschriften zinnen tegen die verwijzen naar boektitels of naar citaten. Zo kwam ik al decennia geleden in het blad Fruitteelt de rubriek ´Droom en daad´ tegen, waarvan de titel natuurlijk verwijst naar het gedicht ´Huwelijk´ van Willem Elsschot: 
Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.
En hoeveel krantenkoppen heb ik al gezien die beginnen met 'Het verdriet van...', waarbij overduidelijk geknipoogd wordt naar de titel van de bekendste roman van Hugo Claus.

Al vaker heb ik bedacht dat ik dat soort knipoogjes naar de literatuur eens zou moeten noteren, maar het kwam er nooit van. Dus laat ik dat nu maar eens wel gaan doen. Wellicht kom ik er dan ook achter dat er helemaal niet zoveel naar de literatuur geknipoogd wordt. 

Meestal laat ik het economiekatern van de kranten liggen, maar vandaag bladerde ik bij de Volkskrant die pagina's toevallig wel door en stuitte op deze kop: 'Het aanhoudend jagen op talloos veel biljoenen'.  Knipoog naar Uit talloos veel miljoenen van Willem Frederik Hermans

Indertijd nieuw gekocht en ook gelezen. Aardige roman. Soort vervolg op Onder professoren. Dat staat op mijn lijstje 'ooit nog eens lezen' en als het daarvan komt, laat ik het weten.


dinsdag 3 januari 2012

Klaagliedjes




Nu ben je dood
ik in de rouw
voor om door vanwege jou
en toch verlang ik nog
naar jou.


Als ik niet geweten had van wie bovenstaande strofe was, had ik er weinig aandacht aan geschonken, vrees ik. Nou ja, die middelste zin is natuurlijk wel opmerkelijk, maar de rest?

Het is de laatste strofe van het laatste gedicht uit de bundel Klaagliedjes van Judith Herzberg. Met haar 27 liefdesliedjes (veertig jaar geleden gepubliceerd) ging ze terug naar het bijbelboek Hooglied, nu naar het boek Klaagliederen. Nou ja, in de eerste twee gedichten dan.

In Klaagliederen gaat het over Jeruzalem, verbeeld als een weduwe. Herzberg doet het andersom: ze tekent een weduwe en roept het beeld op van een verwoeste stad. Na het begin van de bundel vinden we het Bijbelboek eigenlijk niet meer terug. Verder verwijst Herzberg naar het boek dat de weduwe van mediamagnaat Robert Maxwell schreef na diens dood.

Niet elk gedicht in Klaagliedjes is geslaagd, vind ik. Het dertiende luidt:

Mijn hart tolt door mijn lijf
mijn darmen zijn verstijfd
als ingeklonken klei.

Zo’n tollend hart doet mij eerlijk gezegd niet zo veel en de laatste twee regels roepen bij mij vooral het beeld op van iemand die constipatie heeft.

Klaagliedjes moet het ook niet van de afzonderlijke gedichten hebben, vermoed ik. De bundel als geheel blijft wel staan, omdat de rouw door de hele bundel heen loopt en je bijblijft als je het boekje dichtdoet.

Tot slot gedicht VI, waarin het huis wordt getekend waarin de geliefde niet meer is en niet meer kan zijn. Tegelijkertijd heb je het idee dat de weduwe zelf dat huis is, met kierende en klemmende deuren, met hout dat kreunt als een vastgebonden dier en dat dier is ze natuurlijk ook.

Een huis hoort te zingen
maar ons huis zwijgt.
De ramen hangen scheef
in de gerimpelde kozijnen,
zij zijn beslagen, één veeg
en je ziet weer even
wat zien had kunnen zijn.
De deuren klemmen,
kieren, de klink
is als gesmolten, of verijst
en als ik in- of uitga
klaagt, kreunt het hout
zoals een vastgebonden dier
dat nauwte niet meer uithoudt.