donderdag 27 september 2018

Podcast: Sør



Marjolijn van Heemstra heeft goede herinneringen aan haar middelbare school. Het was een school met veel leerlingen met een migratieachtergrond. Van Heemstra volgde daar een tweetalige opleiding vwo, wat betekent dat veel lessen in het Engels werden gegeven.

Ze heeft bijzondere herinneringen aan haar geschiedenisleraar, Ronald Sørensen, die later bekend zou worden als lijsttrekker van Leefbaar Rotterdam. Vooral aan één enkele les denkt ze nog terug, waarin de leraar de leerlingen uitlegde dat ze niet altijd door hetzelfde raam moesten kijken, omdat ze dan altijd hetzelfde uitzicht zouden hebben. Het was een inspirerend moment.

Juist Sørensen lijkt later zijn eigen les vergeten te zijn. Als politicus is hij radicaal in zijn opvattingen en hij lijkt helemaal niet bereid om zich in andere bevolkingsgroepen te verplaatsen. Over de multiculturele samenleving velt hij een hard oordeel. Volgens hem had hij op die gemengde middelbare school al gezien dat dat niet werkte.

Aan die school heeft Marjolijn van Heemstra heel andere herinneringen. Maar kloppen die wel? Van Heemstra gaat op zoek naar de grond onder haar herinneringen en interviewt oud-klasgenoten. Ook wil ze weten hoe Sørensen geworden is zoals hij nu is. Ze besluit door zijn raam te gaan kijken en te proberen zich in hem te verplaatsen.

Ze zoekt haar oud-docent, Sør, zoals de leerlingen hem noemden, op en gaat het gesprek met hem in. Dat zijn indringende gesprekken geworden.

Sør is een mooie podcast, van slechts drie afleveringen. Die stonden al online toen ik begon met luisteren en ik heb ze binnen een paar dagen allemaal tot mij genomen.

Een hartelijke aanbeveling bij dezen. Het is goed om te horen hoe andersdenkenden aan hun gedachten komen, maar ook hoe om te merken dat we de betrouwbaarheid van ons geheugen gemakkelijk overschatten. Iedereen heeft opvattingen die teruggaan op herinneringen, maar het is de vraag of wat wij ons herinneren wel klopt.

Je vindt Sør hier terug, en natuurlijk op de vertrouwde plaatsen als iTunes enzoverder. De podcast is gemaakt onder de vlag van Das Mag.

Van Marjolijn van Heemstra las ik eerder En we noemen hem. Daarover plaatste ik deze bijdrage. Het boek kwam hoog in mijn lijstje met beste boeken van 2017.

woensdag 26 september 2018

De Hemingway Triatlon (Dirk-Jan Hoek)


Noem de naam Ernest Hemingway en meteen rijst het beeld van de schrijver voor je op. Natuurlijk ook het beeld van zijn werk (bijvoorbeeld A Farewell to Arms, 1929, of For Whom the Bells Tolls, 1940), maar toch ook van de schrijver, de man: een macho van het zuiverste water.

In de graphic novel De Hemingway Triatlon duikt Dirk-Jan Hoek in het leven Hemingway in een moeilijke periode: hij kampt met impotentie en een writer's block (wat je ook als een vorm van impotentie kunt zien) en zijn laatste boek (Across the River and into the Trees, 1950) kreeg slechte kritieken.

Dan duikt George Adams op, een wonderlijke figuur, die Hemingway wel aan goede recensies wil helpen, maar daar moet wel wat tegenover staan. Hij komt dicht bij de schrijver en doet zelfs mee aan de Hemingway-triatlon: jagen, zuipen en neuken. Op al die gebieden zal een vriendengroepje rond de beroemde schrijver laten zien wat ze presteren kunnen.

Dagboeken

Hemingway komt alleen maar dieper in de ellende. Pas als zijn dagboeken uit de jaren twintig teruggevonden worden, vindt hij de drive tot het schrijven terug. Het levert een boek op over zijn jonge jaren in Parijs (A Moveable Feast, 1964), dat overigens pas na zijn dood (1961) gepubliceerd wordt.

Dat laatste klopt met de werkelijkheid buiten het boek, zoals Dirk-Jan Hoek meer elementen uit de werkelijkheid heeft gebruikt. Pablo Picasso komt bijvoorbeeld voor in De Hemingway Triatlon. Met hem had Hemingway een haat/liefdeverhouding. Maar de figuur van George Adams is verzonnen. We moeten dit boek dan ook als fictie zien: gebeurtenissen hebben niet werkelijk zo plaatsgevonden. Dat wil overigens niet zeggen dat er een onwaar beeld van Hemingway gegeven wordt.

Zo is het goed mogelijk dat hij tegenover de buitenwereld de macho moest spelen, terwijl hij kampte met een drankprobleem en allerlei onzekerheden en blokkades.

Hoek gaat uit van de werkelijkheid en laat dan de verbeelding haar gang gaan. Dat levert een goed verhaal op en, ook (of misschien juist) waar de gebeurtenissen niet op die manier hebben plaatsgevonden. We lezen een waarheid omtrent Hemingway. Wellicht niet de waarheid, maar die bestaat ook niet.

Gelaagd beeld

Het beeld dat we krijgen is gelaagd en daardoor interessant: we leven mee met Hemingway, sympathiseren met hem en hebben mededogen met de Nobelprijswinnaar wiens geloof in zichzelf ernstig wankelt. Misschien kun je zeggen dat hij ook in zijn wanhoop en zelfdestructie niet gematigd is, zoals er niets gematigds aan deze man lijkt te zijn.

Een paar keer pakt Hemingway zijn geweer, anders dan voor de jacht. Bijvoorbeeld om een kat uit zijn lijden te verlossen. Die kat heet Willy, wat ook weer een knipoog naar de impotentie is. Als Hemingway later opnieuw naar het geweer grijpt, vermoeden we, Tsjechov indachtig, dat binnenkort het schot zal klinken, waarmee hij zichzelf wegschiet uit het leven.

Dirk-Jan Hoek heeft weer een mooi boek gemaakt. Eerder schreef ik over Mao's Mussen, een boek dat gebaseerd is op een historische gebeurtenis. Ook in dat boek werkte Hoek alleen met inkt. Qua tekenstijl sluit Hemingways Triatlon bij dat boek aan.  Op een Facebookpagina heeft Hoek het wordingsproces van zijn nieuwe boek bijgehouden. Hiernaast een afbeelding van het inkten van de laatste pagina's.

Flashbacks

De pagina's die een lange flashback bevatten zijn gedrukt op een zwarte achtergrond. Dat is wel duidelijk, maar ook erg nadrukkelijk. Zeker omdat er na de eerste flashback (de eerste pagina's) ook nog eens 'Cuba, 10 jaar later' vermeld staat.

Verder vind ik de kaketoe van Adams, die constant citaten van Hemingway roept, een irritant beest. Maar misschien is dat wel de bedoeling en voorspelt het dier al het irritante gedrag van zijn baasje.

De bladspiegel is rustig gehouden, wat aangenaam leest. Veel pagina's bevatten drie stroken van twee tekeningen, maar Hoek varieert daar wel in en laat soms de kaders weg, wat ook voor afwisseling zorgt. Een enkele keer is er een paginagrote tekening.

De Hemingway Triatlon is goed gelukt: een sterk verhaal, goed getekend en over een figuur die je bijblijft. Mocht ik ooit nog iets meer van Hemingway gaan lezen, dan zal tussen de regels door de Hemingway me aankijken die Hoek geschapen heeft en mogelijk is dat dezelfde als de echte Hemingway. Als die tenminste bestaat.
Deel van blz. 24
Deel van blz. 44
Auteur: Dirk-Jan Hoek
Titel: De Hemingway Triatlon
Uitgever: Sherpa
Haarlem, 2018, hardcover, 160 blz. € 19,95

dinsdag 25 september 2018

Hoera, we leven nog! (Gesprek met Jan Eijkelboom)


Voor het blad Liter interviewde ik in het verleden verschillende schrijvers. Omdat ik wat ik geschreven heb vindbaar wil maken op Bunt Blogt, (ver)plaats ik af en toe wat van die oude stukken.

Deze keer een interview met de dichter Jan Eijkelboom, met wie ik door Dordrecht wandelde, terwijl ik hem vragen stelde. De neerslag van dat gesprek vindt u hieronder. Hij gaf ook nog wat gedichten mee die niet eerder gepubliceerd waren. Ook die zijn in Liter verschenen, in jaargang 8 (2005). 

Het werd een gesprek over de oorlog in Indonesië, het geloof van zijn jeugd, schuldgevoel, drankgebruik en verbazing.

Hoera, we leven nog!

In gesprek met Jan Eijkelboom

Jan Eijkelboom (1926) debuteerde in 1979 met de gedichtenbundel Wat blijft komt nooit terug. Daarna volgden de bundels De gouden man (1982), De wimpers van de dageraad (1987), Kippevleugels (1991), Hora Incerta (1993), Het lied van de krekel (1996) en Het arsenaal (2000). In 2001 publiceerde hij de verhalenbundel Het krijgsbedrijf, met daarin zijn herinneringen aan de oorlog in Indonesië. In 2002 verscheen het overzichtswerk Tot zo ver. De meeste gedichten. Alle eerder gebundelde gedichten werden daarin opgenomen, minus de vertalingen en een aantal gedichten die volgens de dichter niet zijn blijven liggen op de zeef van de tijd. Daarna verschenen nog Heden voelen mijn voeten zich goed (2002, bekroond met de Jan Campertprijs) en Binnensmonds jubelend (2004).

Je laatste bundel begint met enkele gedichten die volgens mij teruggaan op de oorlog in Indonesië.
Daar ben ik geweest. In ‘Geschiedenis’ schrijf ik: ‘een oorlog / die nog weet had van een oorlog / die ertoe deed’ en dat laatste is dan natuurlijk de oorlog tegen Hitler.
Het niet geloste schot 
Toen de kogel terugkwam door de loop
tot in de vergrendelde kamer
zat daar de hoop dat hij niet zou vertrekken,
nooit zou doorboren wat nu nog heel bleef
in een gedaante die, zou je hem kennen
waarschijnlijk tot wrevel zou leiden:
de zoveelste nitwit, eropuit jou te doden
uit naam van een vaandel, een andere bloedgroep
maar misschien, van de maan af bezien,
qua ademhalen toch je gelijke, zeg maar
je broeder, hier dicht genoeg bij
voor een kopschot. 
Zo'n gedicht als ‘Het niet geloste schot’ gaat daar ook op terug.
Ja, precies. Ik was sergeant en ik had drie brencarriers (zeg maar pantserwagens die van boven open zijn) onder me en daar moest ik konvooien mee begeleiden. Het was in een gebied waarin heel veel vliegtuigbommen, trekbommen, lagen en als je daar overheen reed, gingen die af. Dat heeft veel mensenlevens gekost.

Ik ben een keer op een mijn gereden en ik heb heel veel mensen dood zien gaan, maar een echte vijand, zoals we dat dan noemen, heb ik maar zelden in het vizier gehad en dan schoot ik expres naast, want ik wou niemand doodmaken.

Volgens mij las ik er in je werk voor het eerst iets over in De wimpers van de dageraad. In het slotgedicht, ‘Na de bevrijding’, ligt iemand op bed en is ineens weer in een oorlogssituatie terug.
Ik heb er toch wel last van gehad, van die herinneringen. Een van de andere carriers had een vliegtuigbom onder zich gehad en was in een put geraakt. De voorkant van de bestuurdersplek was tegen de achterwand gedrukt en daar zat de chauffeur tussen en die kon niet meer gered worden. Hij riep steeds dat ik hem door zijn kop moest schieten om hem uit zijn lijden te verlossen. Dat heb ik niet gedaan, dat durfde ik dan toch niet. Ten slotte stierf hij dan ook. Dat zijn dingen die ingrijpend zijn, ook bij je latere leven. In dromen komt het soms, niet vaak hoor, nog wel terug.

Ik heb Robert Graves wel eens ontmoet, en die zei, over zijn ervaringen in de Eerste Wereldoorlog: ‘I killed nobody and nobody killed me’. Daar kwam het op neer.

Er worden in je poëzie veel herinneringen opgehaald, bijvoorbeeld aan je orthodox christelijke jeugd.
Mijn vader kwam uit een a-religieus gezin. Ze waren officieel lid van een of andere kerk, maar deden nergens aan. Hij had een vrome grootmoeder en was een bekeerde christen, geen gewoontechristen, en het geloof was een grote steun voor hem. Hij behoorde tot de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk. Streng voor zichzelf, verder was het een heel goedmoedig mens. Hij geloofde in de erfzonde en voedde ons christelijk op, las elke dag in de Bijbel. Daarom heet die verzamelbundel van mij ook Tot zo ver. Toen de ncrv zoveel jaar bestond, kregen de trouwe leden een Zilmeta boekenlegger, uiteraard om in de bijbel te leggen, en daar stond op ‘Tot zo ver’.

We waren heel religieus, maar niet gedwongen. We moesten naar de christelijke school natuurlijk, ik moest naar het christelijk Marnix-gymnasium in Rotterdam. In Dordt was een heel goed gymnasium, maar dat was niet christelijk.

In je gedichten lees ik toch dat het ook benauwend was. De ‘wurggreep van Calvijn,’ schrijf je ergens.
Dat slaat op de verhalen die je meekreeg, de preken die je hoorde vanaf de kansel. Op een gegeven ogenblik, toen ik een jaar of twaalf was, ben ik ook eens naar andere kerken gegaan, naar andere dominees, van de ethische richting. Dominee Petri doorspekte zijn preken met citaten van Slauerhoff en zo. Maar ook ging ik een keer naar de Oud Gereformeerde Gemeente in de Museumstraat. De dominee daar schoot op een gegeven moment naar voren en wees op de zerken voor hem en zei, terwijl er een klodder spuug uit zijn mond schoot: ‘Daar zul je branden!’ Ik geloofde daar toen al niet meer in, maar het was toch angstaanjagend. Die dominee heette ironisch genoeg De Redelijkheid. Hel en verdoemenis preekte hij.

Maar je geloofde toen al niet meer.
Het was rond die tijd dat ik opeens een innerlijke stem hoorde, die me vertelde dat ik op de verkeerde weg was. Ik heb daar pas nog een gedicht over geschreven dat begint met: ‘Hij kwam onverhoeds door, / de bevindelijke stem die riep: / Waar zijt gij, kleingelovige?’

Je interpreteerde die stem als de stem van God?
Ja, maar niet meer met schrik. Het kwam uit mezelf uiteraard.

Geloofde je toen nog in het bestaan van God?
Half. Half. Nee, niet meer. Kijk, ik ben tot het ongeloof gekomen doordat ik met andere geloven te maken kreeg. De klassieken natuurlijk, oosterse godsdiensten, de koran. Voor mij was het duidelijk dat er niet één God kon zijn. Aan de andere kant heeft ook bijna elke beschaving zijn god uitgevonden. Maar zo ben ik het geloof kwijtgeraakt.

Het geloof heeft mij overigens ook veel geschonken. Aan taal vooral.

Er komen heel wat psalmcitaten in je gedichten en soms verander je die ook wat, zoals: Gelijk het gras is ons hardnekkig leven.
Ik ben nog steeds dol op de tale Kanaäns. Ik heb meegelezen met de Nieuwe Bijbelvertaling. Daar ben ik het ook wel mee eens, maar die eerste woorden al: dat is nu geworden ‘In het begin’. ‘In den beginne’ klinkt toch beter.
Verschijning 
's Nachts stond hij bij me.
Zijn huid had de kleur van reuzel.
Zijn jaegerondergoed was grijzer.

Hij keek mij aan met zijn bleekblauwe ogen.
Hij kon niet spreken want hij was dood.
Wat hij echter beoogde te zeggen 
was dat hij van mij hield
maar dat er iets was voorgevallen
wat hem nog altijd niet beviel. 
Ik wist wel wat het was
maar had er geen woorden voor.
Het was iets van destijds 
en van nog steeds.
Had ik 't hem kunnen zeggen
dan was het er nooit geweest.
Ik heb het idee dat het in dit gedicht de vader is die verschijnt.
Ja, dat klopt.

Dat iets van destijds en van nog steeds, is dat het geloof?
Ja precies, mijn afvalligheid, waar ik ook eigenlijk nooit over gepraat heb. Nooit expliciet. Ik ging bijvoorbeeld naar de jongelingsvereniging, terwijl ik niet meer geloofde. Ik heb nooit tegen mijn vader gezegd: ‘Ik geloof niet meer,’ maar hij heeft me ook nooit gevraagd ‘Geloof je nog wel?’ Dan had ik ‘nee’ gezegd. Denk ik. Maar ik wou hem sparen. Het was, denk ik, zijn grote droom dat ik dominee zou worden. Ik heb het laatste jaar op het gym facultatief les in het Hebreeuws gehad en dat soort dingen.

Toen ging ik in dienst. Dat vond hij prima, goed vaderlander, anti-revolutionair. Ik kreeg een keer een brief van hem in Indonesië. Ik had een onderscheiding gekregen, dat hield ook verband met die trekbommen. Ik was een terrein in gegaan en had draden doorgeknipt. Nou goed, ik had mijn eigen leven gered, zullen we maar zeggen. Ik werd onderscheiden en dat werd in een officiële brief aan mijn ouders gemeld. Daar was mijn vader geweldig trots op. Typisch voor jou, schreef hij, dat je daar geen melding van hebt gemaakt in je brieven. Het was niet in mijn hoofd opgekomen om het te vertellen, want dan hadden ze ook geweten hoe gevaarlijk het was en ik wilde ze niet ongerust maken. Vooral mijn vader was heel zorgelijk.

In ‘Gedragen kleding 3’ schrijf je dat je het geloof als een jasje hebt uitgedaan, maar ook dat dat niet zonder kleerscheuren is gegaan: ‘je bent voorgoed beschadigd / te nauwer nood gered.’
Nou kijk, die beschadiging is geheeld. Ik heb daar geen last meer van. Ik dacht toen dat het voorgoed was. Dat is een van de voordelen van de ouderdom, dat je dingen anders gaat zien, meer accepteert.

Kijk je met bitterheid terug op de beschadigingen?
Ach, wie zou ik de schuld moeten geven? Nou ja, ik ben wel bitter tegenover theologen van vroeger, de onderwijzers die mij angst aan hebben gejaagd. En de autoriteiten die me naar Indië hebben gestuurd in een hopeloze oorlog.

Terugval

Ik lag op je bodem en sliep.
Toen kwam er een engel die riep,
die klauwde mij razend om.
Ik ontkom, ik ontkom
dacht ik nog, door
uit deze kamer te gaan.
Maar toen, toen ik op wou staan
klapten de muren om. Ik
stortte naar het plafond.
Een nooit meer te delgen schuld
liep als water langs
mijn koud lijf.
Ik blijf, dacht ik toen,
niet meer hier,
ik ga nu voor eeuwig weg.
De zaak was verloren,
het pleit leek beslecht.
Die ‘nooit meer te delgen schuld,’ komt die ook bij het geloof vandaan?
Schuld heeft wel met godsdienst te maken, ik ben met een schuldgevoel opgevoed, maar later heb ik er eigen schuldgevoelens bij gekregen. Over mensen die je in de steek laat, je hebt dingen niet gedaan die je had moeten doen.

Gaat het hier over de schuld uit de jeugd?
Nee hoor. Ik had toen een vriendin op de Wolwevershaven, een fantastische vrouw. Ik was met een gezelschap naar café Jongepier geweest en toen had ik ongelooflijk veel gedronken, van alles door elkaar heen en terug in het huis ben ik meteen op de grond in slaap gevallen, na me eerst benat te hebben. En zo vond ze mij. Ik lag op je bodem en sliep, schrijf ik. Over dat soort dingen gaat het. Je drinkt misschien ook wel om een schuld te delgen, om het leven wat rooskleuriger te maken, terwijl het leven veel aangenamer is als ik niet drink.

Het gedicht ‘Soms’ begint met:
Soms moet ik ruiken aan die zwavelput,
proef ik weer as en kan het kermen horen.
Wat is er toch zo zoet aan het verloren,
het bijna verloren gaan.
Dat lijkt me een verwijzing naar de hel.
Dat is wel de hel, maar ook dat is het alcoholisme waarin ik af en toe terugval. Als ik één borrel neem, dan neem ik een fles. En twee, en drie. En steeds maar weer is er de illusie dat je het gewoon bij af en toe een borrel kunt houden. Maar dat kan ik niet. Toch drink ik af en toe. Steeds minder, gelukkig. Ik doe het tot groot ongenoegen van vrouw en kinderen. Ik kom niet laaiend dronken thuis of zo, maar ik leef dan toch in een andere wereld. Ik ga naar oude lokalen, praat daar met anderen, voer stompzinnige gesprekken. Voor mij is het ook een soort rustpauze. Daarna voel ik me ook weer heel effectief. Dan neem ik zo'n pil, refusal.

In veel gedichten zijn herinneringen uit je jeugd verwerkt.
Ik leef in twee tijdperken. Ik leef nog in mijn jonge jaren en ik leef ook heel sterk in het heden. Dat komt ook doordat ik hertrouwd ben met een veel jongere vrouw en nog steeds jonge kinderen heb. Ik leef opnieuw. Vroeger is eigenlijk een vroeger leven, maar die twee levens lopen harmonisch in elkaar over. Het tussenleven interesseert mij minder.

Veel dichters schrijven vanuit het gebrek, vanuit het verlangen. Ik heb het idee dat veel van je gedichten juist ontstaan uit de overvloed, uit het geluk.
Ik probeer ook steeds meer vanuit zo'n geluksgevoel, als het er is, een gedicht te maken.

Er zit in veel gedichten een zekere verbazing.
Mijn vader kreeg een oproep voor de oorlog van '14-'18 en hij heeft drie, vier maanden als hospik gediend. Toen brak de vrede uit. Er is een foto waar die jongens op staan met witte jassen aan en op een schoolbord staat geschreven: ‘Hoera, wij leven nog!’ Dat soort verbazing is het, na alles wat ik heb meegemaakt. Na dit hele leven, de ziekte, de drank. Mijn reukvermogen is praktisch weg, doof ben ik altijd wel wat geweest, maar ik heb altijd zonder bril kunnen leven. Toen ik hoorde dat ik kanker had, wist ik absoluut zeker dat ik het zou overleven. Ik had zestig procent, later hoorde ik fifty fifty, maar ik dacht: Ik behoor natuurlijk tot die zestig procent. Een van mijn bundels heet De gouden man. Kijkend naar mijn leven kan ik zeggen dat dat ook op mij slaat. Ik voel mij redelijk gelukkig, niet in de zin van mazzel hebbend, maar van bonheur.
En 't blijft maar heel
Breekbaar geluk
en 't blijft maar heel
nu al een middag lang. 
Het licht valt als een boegspriet
binnen, tot aan het oud behang. 
Er komt een denken op
aan rimpels om een helder oog
die ik wel met mijn lichtste vingers
zou willen nagaan 
en later met mijn lippen ook
als 't mocht.
De foto hierboven is gemaakt door L.H. Eijkelboom - Piccardt en stond in Liter afgedrukt bij het interview.  Het oorspronkelijke interview is hier te lezen.

maandag 24 september 2018

Oorlogsenthousiasme (Ewoud Kieft)


Toen ik het Het verboden boek van Ewoud Kieft had gelezen, over Mein Kampf, was ik daarover nogal enthousiast. Ik besloot ook zijn eerdere boek Oorlogsenthousiasme te lezen.

Oorlogsenthousiasme gaat over de houding die 'men' aan het begin van de twintigste eeuw aannam tegenover een komende oorlog. We kunnen natuurlijk niet van 'men' spreken, we kunnen niet generaliseren, en dat doet Kieft ook niet. Wel laat hij ons zien dat er in Europa tegelijkertijd, op verschillende plaatsen, iets verwacht werd van een oorlog. Dat kon een loutering zijn, maar ook het vormen van een gemeenschapsgevoel of een stap in technische ontwikkelingen.

Proloog

In alle hoofdstukken noemt Kieft nauwkeurig plaats en tijd. De proloog speelt zich af in Belgrado, 1913. In 1912 en 1913 waren er verschillende Balkanoorlogen, waarin Servië, Montenegro, Bulgarije en Griekenland zich probeerden los te maken van het Turkse Rijk. In die oorlogen waren het niet alleen de soldaten die streden, maar de hele samenleving werd gemobiliseerd:
Kranten riepen hun lezers op de oorlog te steunen, dichters spoorden jongemannen aan afscheid te nemen van hun geliefden. Er werd geen onderscheid meer tussen de burgerbevolking en het leger gemaakt, het hele volk moest als één man achter de oorlog staan.
Dat betekent ook dat voor legers niet meer alleen militairen tot de vijand gerekend worden, maar dat ook de bevolking als een gevaar wordt gezien. Dat levert een ander soort oorlog op. Wellicht dat de genocides in die tijd daar voor een deel door te verklaren zijn.

Crisis, 25 juli - 5 augustus 1914 


In deel 1 beschrijft Kieft de gevolgen van de aanslag op Franz Ferdinand, op 28 juni 1914. Ik heb altijd gedacht dat toen al heel snel de Grote Oorlog uitbrak. Kieft beschrijft nauwkeurig, soms zelfs van dag tot dag, wat er op de verschillende plaatsen in Europa gebeurde. Duitsland en het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk hadden een bondgenootschap gesloten, evenals Frankrijk, Rusland en Engeland, de zogeheten Entente. Als het ene land actie onderneemt heeft dat dus meteen gevolgen voor andere landen. 

Tussen 25 juli en 5 augustus 1914 gaan in de hoofdsteden van Europa honderdduizenden mensen de straat op, nationalistische liederen zingend en oorlogsleuzen scanderend. Socialisten en pacifisten houden tegendemonstraties. 

De tegenstemmen worden zwakker zo gauw de soldaten naar het front trekken. Op 1 augustus houdt keizer Wilhelm bijvoorbeeld een toespraak:
Ik ken geen partijen meer in mijn volk. Wij zijn alleen nog maar Duitsers, en als sommige partijen tijdens vroegere meningsverschillen zich tegen mij hebben gekeerd, vergeef ik ze alle. Het enige wat er nu toe doet is dat we samen staan als broeders, dan zal God het Duitse zwaard aan de overwinning helpen. 
In Rusland was het een bijzonder onrustige tijd, waarin er verschillende aanslagen werden gepleegd. Alexander Kerenski, leider van de Trudoviken, zag de oorlog als een gelegenheid om meer democratie en sociale gelijkheid af te dwingen. Daarin kreeg hij ook de gematigde socialisten mee.

Zo zijn er in de verschillende landen verschillende vormen van massaal oorlogsenthousiasme. Grote delen van de volken verenigen zich daarin, wat ook politieke verbroedering geeft.

Naast het enthousiasme van de massa, heb je het intellectuele enthousiasme van denkers, schrijvers, kunstenaars. Voor hen was de oorlog eerder een abstracte gebeurtenis, een ommekeer, een zuivering. Dit enthousiasme was eigenlijk een eliteverschijnsel, maar na de zomer van 1914 raakte het vervlochten met het enthousiasme van de massa.

Duizend wegen naar het paradijs

Als in het boek de oorlog is uitgebroken, doet Kieft enkele stappen terug in de tijd. Hij reconstrueert het enthousiasme (ik blijf die term maar even aanhouden) van de bovenlaag. Kieft neemt ons mee door Europa, te beginnen in 1900 bij de communeachtige gemeenschap in Ascona, bij het Lago Maggiore. Heel wat bepalende figuren hebben korte of lange tijd in Ascona doorgebracht. Bijvoorbeeld Herman Hesse en Erich Mühsam.

We zien in de gemeenschap een hang naar spiritualiteit, een zoektocht naar bezieling. Dat zien we ook in Schwabing, een wijk van München, die wel het Montmartre van Zuid-Duitsland werd genoemd.

In de hoofdstukken over deze gemeenschappen zien we namen voorbijkomen als Franz Marc, Wassily Kandinsky, Rudolf Steiner. In Wenen richt Kieft de aandacht op Freud (en op Jung). Wenen was een broedplaats van populistische politici, die ook flink inzetten op het antisemitisme. Jodenhaat is iets van alle tijden natuurlijk, maar mij verbaasde het toch hoe prominent het toen aanwezig was.

Bij de beschrijving van het intellectuele oorlogsenthousiasme in Parijs is er veel aandacht voor Henri Bergson, die gezien werd als de aanstichter van een nieuwe anti-intellectuele mode onder de Franse jeugd. Onder de jongeren was er namelijk een religieuze heropbloei.

In Italië, Florence, hadden we niet alleen te maken met de futuristen, maar ook met Ardengo Soffici, die aanvankelijk een andere richting koos, maar uiteindelijk toch met de futuristen samenging. Verder  passeren de schrijver Gabriele d'annunzio en Benito Mussolini de revue.

Ivo Andric staat centraal in het hoofdstuk over Višegrad (Bosnië). Later zou hij naar Sarajevo vertrekken, waar hij ook Gavrilo Princip zou ontmoeten. Als het over Rusland gaat, licht Kieft Vladimir Majakovski uit.

In Londen is het H.G. Wells, die voorziet dat een komende oorlog anders gevoerd zal worden dan alle voorgaande. Hij is bekend van romans als The Time Machine en War of the worlds. In 1901 schreef hij een serie artikelen, waarin hij afrekende met een romantisch beeld van de oorlog. Het nieuwe oorlogvoeren zou draaien om wetenschap en organisatie. Achteraf blijkt dat hij de militaire ontwikkelingen opmerkelijk goed heeft voorspeld.

Wie het tweede deel leest, krijgt een beeld van een bruisend Europa, op weg naar iets wat in ieder geval anders is, nieuw. Er zijn verschillen per land, er zijn persoonlijke verschillen, maar het is duidelijk dat het verlangen naar een keerpunt breed werd gedeeld in intellectuele groepen. En een oorlog is hoe dan ook een keerpunt.

Verlossing, 1914 - 1918

Het komt wrang over dat het derde deel, dat speelt in de eigenlijke oorlog, van 1914 tot 1918 dus, 'Verlossing' heet, maar het is wel het logische vervolg op het voorgaande.

Niet alleen was er richting in Europa, er was ook verwarring. Ook toen had men al te maken met fake news. De angst wordt breed verspreid. In München wordt bijvoorbeeld een vrouw met veel make-up door een groep mensen belaagd, omdat men vermoedt dat ze een spion is, een verklede man.  Ook zijn er berichten over vergiftigd leidingwater. Dat zal het vijandbeeld versterkt hebben en dus ook het gemeenschapsgevoel.

De paranoia die zo verspreid werd, leidde tot meer geweld. In kranten van de geallieerde landen werd op de voorpagina's met grote letters verslag gedaan van Duitse gruweldaden. Dat klopte voor een deel.
Soldaten in het Duitse leger waren zo beducht voor gewelddadige acties vanuit de Belgische burgerbevolking dat ze in de dorpen en gehuchten waar ze doorheen trokken achter elk keukenraam een sluipschutter vermoedden.
Ook burgers werden geëxecuteerd. In 1914 zijn er waarschijnlijk meer dan zesduizend Belgische en Franse burgers gedood, voornamelijk tijdens de invasie in augustus.

De verlossing betekende niet in alle landen hetzelfde. In Frankrijk, Duitsland en Engeland lag de nadruk op het hernieuwde gemeenschapsgevoel, in landen als Italië en Servië draaide het meer om emancipatie: het onderdrukte volk streed voor een betere toekomst.

De oorlog was natuurlijk gruwelijk en eiste veel slachtoffers.
Tegen het eind van 1914 waren er naar schatting een miljoen Russische soldaten gesneuveld of ernstig gewond. Daarnaast waren er meer dan een miljoen krijgsgevangen gemaakt. 
Niet alleen de vijand maakte overigens slachtoffers. Binnen het Italiaanse leger werden er tijdens de Eerste Wereldoorlog minstens 750 soldaten geëxecuteerd wegens laf of opstandig gedrag. Zij waren overigens daaraan niet allemaal schuldig: het decimeren werd ook als strafmaatregel gebruikt. Naast executies werden 870.000 Italiaanse soldaten bestraft vanwege dienstplichtontduiking, disciplinaire overtredingen of desertie.

Kieft eindigt zijn boek met Herman Hesse, die voorziet dat er offers gebracht moeten worden en dat er groot onheil op komst is.
Toch roert zich ook in mij de blauwogige geestdrift en de offervaardigheid, die men bij zovelen bespeurt.
De laatste alinea van Oorlogsenthousiasme:
Dat was de reden waarom Hesse zo zeker wist dat het weer oorlog zou worden: omdat hij wist dat iedereen een kiem van oorlogsenthousiasme in zich heeft, dat iedereen erdoor meegesleept kan worden. Hij had de kracht ervan zelf ondervonden.  
Voordat je het boek dichtslaat, realiseer je je dat jij als lezer ook een lont in je hebt die aangestoken kan worden, dat in een andere context, in een andere positie, je je ook blind of zelfs met open ogen kunt storten in iets wat je ziet als een groter ideaal, een doel dat veel middelen heiligt.

Oorlogsenthousiasme is een prachtig boek. In de eerste plaats omdat het helder is: het geeft een caleidoscopisch beeld, waarin we zowel de verschillen als de overeenkomsten zien tussen de vormen van oorlogsenthousiasme op verschillende plaatsen in Europa.

Methoden van een romanschrijver

Kieft heeft bovendien een aangename verteltrant. Hij gebruikt methoden die we bij een romanschrijver zouden verwachten om de aandacht van de lezer vast te houden. Een voorbeeld, het begin van deel 3:
Het was maandagochtend vroeg en op de rue de Rennes, de lange rechte straat die loopt van Saint-Germain naar Montparnasse, was alles nog rustig. Een enkele paard-en-wagen ratelde over de straatstenen. Af en toe een automobiel. Op de stoep liep een man op blote voeten. 
 We krijgen een schets van Parijs, 3 augustus 1914. Er worden beelden en geluiden opgeroepen. En er is een man op blote voeten, van wie wij natuurlijk willen weten wie hij is.
Het voorafgaande weekend was zenuwslopend geweest, met op zaterdagochtend het nieuws van de moord op Jean Jaurès, de spanning of er socialistische rellen zouden uitbreken en nog diezelfde middag de eerste bataljons die waren opgeroepen. Zondag was de algehele mobilisatie afgekondigd, marcherende troepen over de boulevards, op weg naar de treinstations. Parijs liep leeg. 
We krijgen een beeld van wat er in deze tijd in Parijs aan de hand is. En in ons achterhoofd zeurt nog steeds de vraag over de man met de blote voeten, van wie we nu vermoeden dat hij een van degenen is die Parijs verlaat.

In de volgende alinea komen we meer over hem te weten, bijvoorbeeld dat hij zwaar bepakt is en dat hij zijn laarzen in de hand heeft, omdat hij zijn voeten nog wat lucht wil geven, voordat hij lange marsen moet lopen. En pas in de alinea erna lezen we zijn naam: Charles Péguy.

Dat doseren van de informatie om spanning op te roepen, geeft je de ervaring dat je een roman leest, terwijl je informatie krijgt over wat er gebeurt in een bepaalde plaats in een bepaalde tijd.

Daarom is het ook zo'n gelukkige keus dat Kieft op al die plaatsen een kenmerkend persoon uitkiest om aan de hand van diens wederwaardigheden de geschiedenis te laten zien. Zo wordt geschiedenis niet iets abstracts, maar iets wat individuele mensen overkomt.

Zoals het hoort, heeft Oorlogsenthousiasme een handig register en een uitgebreid notenapparaat, waarin de bronnen vermeld worden waaruit Kieft geput heeft.

Oorlogsenthousiasme-enthousiasme

Net als bij Het verboden boek ben ik voluit enthousiast over dit boek. Er verschijnen geweldige boeken over de geschiedenis en mij ontbreekt de tijd om ze allemaal te lezen. Ik heb immers ook nog literaire werken die ik tot me wil nemen. Maar als ik dan toch een geschiedenisboek lees, is het prettig als het ook meteen een goed boek is.

We moeten mensen niet verplichten om welk boek dan ook te lezen, maar adviseren kan altijd. Daarom: lezen, dit boek!

Ewoud Kieft, Oorlogsenthousiasme. Europa 1900 - 1918. Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen 2015. 544 blz. gebonden.

vrijdag 21 september 2018

Het glinsterend pantser (S. Vestdijk)

Omslag: Gerti Bierenbroodspot

Er is altijd wel wat te lezen in huis: boeken die nog ongelezen in de kast staan, nieuw aangeschafte boeken, stapeltjes van rommelmarkten. Sommige romans wachten mokkend al een hele tijd. Ik wil wel, maar het komt er niet van.

Zo'n roman was Het glinsterend pantser (1956) van Simon Vestdijk. Vestdijk, altijd goed, weet ik. Ik heb de Meulenhoffpocket (1966) waarschijnlijk ergens voor een euro of zo gekocht, in de kast gezet, soms in mijn hand gehad, maar van lezen kwam het maar niet. Tot ik mij een week geleden terugvond op de bank, lezend in het eerste hoofdstuk over een schrijver, 'beproefd en niet meer jong in jaren', wandelend in het dorp D..., die bedenkt dat hij te vergelijken is met stokoude grijsaards, 'wanneer zij niets meer hebben te doen of te duchten.' Het leven op orde, alles harmonieus.
Gebroken hart? Het hele bos staat klaar om het te lijmen, de hazen en konijnen brengen hun speeksel, de vogels hun klauwen, om het te krammen, de eekhoorn lacht erom met het geluid van een doedelzak waarop getrapt wordt. Droog en ritselend stoeit hij achter mijn rug, het is een geluidje, dat telkens voorgoed in de stilte wil ondergaan. Alles wordt wel in orde gemaakt, in die bossen. 
Ik was verkocht. Ik zou het hele boek gaan lezen. Misschien komt het ook wel doordat een studiegenoot, decennia niet gezien, mij onlangs tegen het lijf liep. We hadden het onmiddellijk weer over literatuur. Hij noemde de naam Vestdijk.

Eerder gelezen

Wat las ik eigenlijk van Vestdijk? Een stuk of zes romans, gokte ik, maar nu ik een lijstje maak, kom ik tot ruim het dubbele. De zwarte ruiter (1940) las ik voor mijn literatuurlijst op de mavo, Ivoren wachters (1951) voor mijn havolijst. Vooral dat laatste boek staat mij bij. Misschien omdat het zich op de middelbare school afspeelt. Maar ook omdat ik het uitermate geestig vond.

De volgende boeken zal ik eind jaren zeventig en in de jaren tachtig gelezen hebben. Terug tot Ina Damman (1934), een van de bekendste romans. Mooi boek. Waarschijnlijk las ik daarna (of daarvoor?) Sint-Sebastiaan (1939), en vaag herinner ik me het plan om de hele Anton-Wachtercyclus te lezen. Daarvan is het nooit gekomen.

Heerlijk boek

Else Böhler, Duits dienstmeisje (1935). Dat kwam indertijd als herdruk uit bij Nijgh en Van Ditmar, blauw, met een gele bal en nog iets roods of zo. Het is op te zoeken. Ach, wat een heerlijk boek! Maar wellicht ook doordat ik de leeftijd van de hoofdpersoon had.

Meneer Visser's Hellevaart (1936). Ook al zo'n heerlijk boek. Een pesterige hoofdpersoon en personages met een duistere kant zijn altijd interessant.

Ierse nachten (1946). Twee keer gelezen voor mijn studie Nederlands MO-A. Een oranje omslag, meende ik me te herinneren, maar bij controle klopt dat niet. Misschien liep ik  de eerste keer vast in het boek en ben ik opnieuw begonnen. Het kan ook zijn dat het me de eerste keer weinig deed. Bij herlezing vond ik het boek prachtig en snapte ik niet waarom ik dat bij eerste lezing (of de eerste poging) dat niet gezien had. Die dreiging, het weten dat er iets op handen is, drijft de lezer het boek door.

Puriteinen en piraten (1947) Herdruk als Salamander. Vrij dik boek. Las lekker, maar was niet bijzonder, vond ik toen. Net als Pastorale 1943 (1948), dat herdrukt was bij de Arbeiderspers. Ik kocht het bij een boekenclub. Aardig boek, maar ik was er niet van onder de indruk.

Hoogtepunten

De kellner en de levenden (1949) en De koperen tuin (1950) zijn waarschijnlijk voor mij de hoogtepunten van wat ik tot nu toe van Vestdijk heb gelezen. Was het eerste boek ook een herdruk bij Nijgh en Van Ditmar? Kocht ik het tweedehands? Ik weet het niet meer, maar het raadselachtige verhaal zal me bijblijven. Ik zal er wel wat magisch realisme in gelezen hebben, vermoed ik. Ik las in die tijd ook veel Johan Daisne.

En moet ik nog iets over De koperen tuin zeggen? Ik zie het jongetje nog lopen in het park, op weg naar de muziekkoepel. De dirigent en zijn dochter en de hele geschiedenis die zich ontrolt - een boek om in te verdrinken.

Tegenvaller

Ook een herdruk was De dokter en het lichte meisje (1951). Ik zie een groen omslag voor me. Blijkbaar kwamen er in die tijd nogal wat herdrukken uit en kocht ik ze. Dit vond ik een miskoop. Matig verhaal.

Een moderne Antonius (1960). Uit een bibliotheek gehaald, vermoed ik. Het omslag dat ik meIvoren wachters. Tenminste, als mijn geheugen me niet bedriegt. Wel een mooi boek.
herinner zal uit dezelfde tijd geweest als dat van

Tijdens mijn studie las ik ook Fabels van kleurkrijt. Over de gedichten van Vestdijk was ik tot dan niet zo bijster positief. Te cerebraal, zei ik, in mijn jeugdige snelheid van oordelen. Zou ik dat echt gevonden hebben of had ik dat ergens gelezen? Deden de gedichten mij gewoon niet genoeg. En lag dat dan aan de gedichten?

Poëzie

Maar toen ik Nederlands MO-A deed, kwam Kees Fens een gastcollege geven over Fabels van kleurkrijt. Fens was toen net weg bij de Gelderse Leergangen, maar kwam blijkbaar nog een keertje terug een avondje Vestdijk.We kregen een kopie van de gedichten en ik las ze intensief, want ik wou wel goed voorbereid zijn en Fens gemakkelijk kunnen volgen. Ik vond het heerlijk. De gedichten vielen me erg mee en sommige vond ik zelfs mooi en Fens horen was natuurlijk een feest.

Later was een vriendin heel enthousiast over het gedicht 'De uiterste seconde', dat haar lievelingsgedicht was. Dat is ook prachtig. Toch heb ik verder niet heel veel poëzie van Vestdijk gelezen, al staan sommige gedichten mij goed bij. Bij het kijken naar Zomergasten dit jaar heb ik nog een van die gedichten getwitterd, omdat dat, vond ik, toepasselijk was.

Het glinsterend pantser

Maar nu Het glinsterend pantser. Een man met de voornaam S. gaat naar het dorp D. Dat is een redelijk duidelijke verwijzing naar de voornaam van Vestdijk en zijn woonplaats Doorn. Zeker omdat de hoofdpersoon ook nog eens schrijver is. Hij moet daar 'demografische' arbeid verrichten staat er aan het begin van het boek en een bladzijde verder dat hij 'het volk beschrijven' moet. In zekere zin is dat ook de taak van een schrijver. Die taak krijgt verder in het boek nauwelijks aandacht. 

In D.  gaat S. op bezoek bij familie van Bert Duprez, een jeugdvriend. Zo gauw zijn naam genoemd wordt, wordt er verwezen naar 'de historie met Victor Slingeland'. Bert heeft S. aangespoord om bezoek te gaan bij 'een neef, of achterneef, of beide'. Die neef is overleden, maar zijn weduwe (mevrouw Duprez) en haar kinderen (Wim en Adri) zullen S. graag ontvangen. Het meisje Adri zal verderop in het boek een belangrijke rol spelen. 

De roman is verdeeld in drie delen van elk tien hoofdstukken. Het eerste deel heet 'Alice van Voorde'. S. ontmoet Alice in D. Ze blijkt veel platen te hebben met muziek die gedirigeerd is door Victor Slingeland. Dat is een jeugdvriend van S. maar dat vertelt hij aanvankelijk niet. 

Samen met Alice gaat hij naar een concert dat Victor dirigeert en hij stelt Alice ook aan hem voor. Het loopt niet goed af met Alice, al weten we dan nog niet wat er met haar gebeurd is. 

Victor Slingeland

Deel twee, 'Victor Slingeland', vertelt de voorgeschiedenis. We lezen hoe Victor op de middelbare school verschijnt in het leven van S. en Bert. In deze fase doet Victor wel wat denken aan Philip Corvage uit Ivoren wachters: intelligent, maar zich op school niet inzettend; zelfbewust en met een zekere superioriteit zich bewegend tussen zijn klasgenoten. Een jonge tante van Bert, Stan Vastenou, loopt zich stuk op Victor en pleegt zelfmoord. 

In deel 3, Adri Duprez, zijn we weer terug in D. Het moeilijke meisje Adri, door wie S. gefascineerd raakt, blijkt ook contact te hebben met Victor Slingeland, waardoor hij de centrale figuur in het boek wordt. S. speelt natuurlijk ook een rol, en hij tracht ook wel in te grijpen, maar bij zijn demografische werk hoort dat hij vooral waarneemt wat er gebeurt. 

Het glinsterend pantser is hecht gecomponeerd, wat niet alleen blijkt uit de strakke opbouw van drie keer tien hoofdstukken. Twee motorrijders, die aan het eind van het boek een niet zo positieve rol spelen, maar wel een katalysator voor de gebeurtenissen zijn, worden al in het begin van deel 1 beschreven, als S. een aantal 'filmhelden' beschrijft die hij waarneemt in het dorp. Alsof Tsjechov alvast het geweer aan de muur hangt. 

Victor is niet alleen een jeugdvriend van S. - ook nu nog voelt S. zich tot hem aangetrokken. Tegelijkertijd ziet hij welke fatale rol Victor speelt (en gespeeld heeft) in het leven van enkele vrouwen. Uiteindelijk probeert hij ook te begrijpen waar Victors gedrag vandaan komt en dat heeft weer te maken met de titel. Ik wist al voor ik het boek ging lezen dat die verwijst naar de huidziekte psoriasis, maar pas aan het eind van het boek wordt dat voor de lezer duidelijk. 

Stijl

Ik heb Het glinsterend pantser niet snel gelezen. Vestdijk maakt lange zinnen, die om een laag leestempo vragen. Maar dan geniet je ook wel ten volle van de stijl. Deze roman is geen licht boek, maar de toon is dat vaak wel. Er zijn veel zinnen die je alleen maar grijnzend kunt lezen. Bijvoorbeeld de passage over 'de vervette filmacteur met de haviksneus en de biefstuknek'. Ik geef een lang citaat:
Hij keek mij aan of hij mij groeten moest, en eigenlijk moest hij dat ook, want in die paar seconden van onze ontmoeting had ik mij intensiever met hem beziggehouden dan de burgerlijke stand. Congestie, hijgen, zweten, veldflessen, dampende energie, korte rukkende bewegingen, die mij de uitschietende arm van de oude Duprez, Bert's vader, in de herinnering riepen, en een even golvend buikje, niet week van vlees toch, - en dit alles vlak bij een huisjes, mijne heren, een woninkje, een gewrochtje, een damsteentje, een keuteltje van Le Corbusier, waar voor de oorlog de kraaien en roeken nog niet in hadden gewild, een van die eervergeten kubussen, waarin men ter verlevendiging van de schandelijke geometrie in vredesnaam boven de deur dan maar een hoog en zinloos gangraam aanbrengt, met het effect van een leeggehaald meisje, dat om toch wat te lijken één wenkbrauw optrekt. 
Het zijn twee zinnen, maar daarin lichten heel wat zinsgedeelten op: intensiever dan de burgerlijke stand, het golvende buikje, het keuteltje van Le Corbusier, het leeggehaalde meisje, de vergelijking van het gangraam met de opgetrokken wenkbrauw. En dan sla ik nog enkele dingen over. 

Vestdijk lijkt een schrijver die niet hoeft te worstelen, maar erboven staat. Zoals er van Jezus geschreven staat dat hij leerde als machthebbende en niet als de schriftgeleerden, zou je ook van Vestdijk kunnen zeggen dat hij schrijft als machthebbende en niet als andere krabbelaars.

Waarneming

De macht blijkt niet alleen uit de stijl, maar ook uit de trefzekerheid van de waarneming. Bij mensen wordt door Vestdijk eigenlijk altijd het uiterlijk beschreven, waarbij de waarnemer ook probeert te duiden wat hij ziet. Bij Alice van Voorde:
Zij was wat vaalbleek, en had zwarte, verstandige ogen. Mij viel vooral de onderlip op, die hing, of uitstak, en die aan het gezicht een uitdrukking van gemakkelijkheid en kracht verleende. Een verpleegstersgezicht, zou men zeggen. 
Als iemand mij voor het lezen van deze passage had gevraagd hoe een 'verpleegstersgezicht' eruitziet, had ik hem geen antwoord kunnen geven. En toch accepteer ik de beschrijving van Vestdijk zonder aarzeling.

Nog eentje dan. Mevrouw Duprez:
Mevrouw Duprez, weduwe sinds jaren, droeg dit lot, of een ander lot, ingegrift in een smal, olijfkleurig gezicht, met iets 'rooms' erin, zou men zeggen. Een bitter voorkomen, een geslagen vrouw, niet lelijk toch, en op een of andere manier scheen de kern van haar wezen niet geraakt te zijn. Ze liep recht, vlug, wat behoedzaam, alsof ze ergens onderdoor moest lopen, waaraan zelfs niemand zo klein van stuk als zij het hoofd zou kunnen stoten, dat zij overigens flink rechtop droeg. 
Misschien is dat ook wel de superioriteit van de verteller. Hij suggereert dat hij de personages doorziet en hoewel hij zijn beschrijvingen aan ons doorgeeft, hebben we het idee dat hij altijd twee passen voor ons uit loopt.

Er zijn theorieën als antwoord op de vraag in hoeverre de personages afsplitsingen zijn van Vestdijk zelf. Die laat ik voor wat ze zijn. Ik beperk me tot het boek.

Victor

Centraal in dit boek staat Victor Slingeland. Letterlijk, want het middelste deel draagt zijn naam, maar bovendien moeten alle personages zich tegenover hem verhouden. De titel van het boek verwijst ook naar hem.

Victor lijkt onaantastbaar: hij gaat zijn gang, zoekt zijn richting en trekt zich weinig van anderen aan. Niet voor niets heeft hij de overwinning in zijn naam. Aan het eind van het boek, als hij onthult waarmee hij worstelt, zou hij kwetsbaar moeten zijn, maar dat is hij allerminst. 

Het slot verklaart het een en ander van Victors gedrag, maar tegelijkertijd blijft hij een raadsel, zoals we ook van andere personages niet alles te weten komen. Daarom intrigeren ze ons ook zo. De verteller, de schrijver S., heeft de meeste kennis, maar dat wil niet zeggen dat hij de touwtjes in handen heeft. Zoals hij zelf schrijft:
Ik had gedaan wat ik kon; ik had het waarschijnlijk verkeerd gedaan, maar men deed de dingen altijd verkeerd. 
Ook hij heeft vroeger al meegemaakt hoe Victor anderen kan beïnvloeden. Onder het biljarten hoefde Victor maar te zeggen dat hij geen enkele carambole meer zou maken, of het gebeurde ook zo.

Victor heeft dingen gedaan die misschien afkeurenswaardig zijn, maar tegelijkertijd blijft de verteller sympathie voor hem houden, zodat de lezer dat ook moet hebben. Dat zorgt er waarschijnlijk ook voor dat het verhaal aangenaam blijft nazeuren in je hoofd als je het boek uit hebt.

Muziek

Heb ik niets aan te merken op de roman? Hm. De hoofdpersoon loopt wel over van muziekkennis, al schept hij er niet mee op. Bij Maarten 't Hart stoor ik mij er niet aan en misschien moet ik dat in dit geval ook niet doen. Ik weet dat Vestdijk ook over muziek geschreven heeft en in verschillende romans speelt muziek een rol. Bijvoorbeeld in De koperen tuin, waarin ook de dirigent een intrigerende figuur is. Mogelijk loopt Vestdijk niet te geuren met zijn kennis van muziek, maar spreekt het voor hem vanzelf met een dergelijk gemak passages uit orkestwerken te karakteriseren. Toch was er af en toe een 'tut tut' in mijn hoofd, maar misschien komt dat voort uit beperkte kennis van de klassieke muziek.

Van de meer populaire muziek moest Vestdijk weinig hebben, vrees ik. Hij beschrijft bijvoorbeeld hoe bij Bert (die arts geworden is) de radio voortdurend aanstaat:
En voortdurend de radio aan in de huiskamer. Terwijl juffrouw naaigerei aanstond of meneer leesvoer zich te buiten ging, werd er gekletst over patiënten. Sterfberichten kwamen binnen onder de triomfmars van Theo Uden van Beethoven.
Dat laatste is natuurlijk een sneer naar Theo Uden Masman, leider van The Ramblers.

Ik ga niet beloven dat ik vaker iets van Vestdijk ga lezen, al moeten op zolder, achter het schot nog drie delen van De vuuraanbidders liggen. Ooit meegenomen toen een bibliotheek ze wegdeed, maar nooit gelezen. Het verhaal speelt zich af in de Tachtigjarige Oorlog, weet ik nog, maar dat blijkt tegenwoordig ook al een verkeerde aanduiding van het tijdperk te zijn.

Gek genoeg kreeg ik zin om ook weer eens een keer wat van Brakman te gaan lezen. Ook al zo'n stilistisch superieure schrijver die ik al enkele decennia verwaarloos. We zullen zien of van dat voornemen iets terechtkomt.

dinsdag 18 september 2018

Prins Valiant (Hal Foster)


Prins Valiant is een klassieke stripheld. Ik herinner mij hem al uit mijn jeugd, toen ik zijn avonturen wel eens in zo'n Vivo-boekje las. Eigenlijk hield ik meer van Eric de Noorman, maar een strip is een strip en naast de Sjors was er in mijn omgeving niet zoveel. Soms zwierf er ergens een nummer van de Arend rond, maar ik heb geen idee waar dat vandaan kwam.

Er zijn in de loop der jaren al heel wat stripseries onder het stof verdwenen: op rommelzolders terechtgekomen, weggegooid, nooit herlezen. Maar Prins Valiant, van Hal Foster, heeft zich staande gehouden. Uitgeverij Silvester is bezig met de heruitgave van de strip, in een hardcoverversie. Alleen de strip, geen inleiding of dossier. De vertaling is van de hand van Marq van Broekhoven.

Jaargang 1966

Om een indruk te krijgen bekeek ik de heruitgave van jaargang 1966, dit jaar uitgekomen. Daaraan kun je al bij het begin zien dat dit deel onderdeel is van  een langere serie. De eerste tekst is: 'Vanaf de andere kant van de riviermond kan Arn de zakken met pemmikan op de uitloper zien liggen.' We vallen dus midden in een verhaal.

Dat is verder geen probleem. Wie ooit wat van Prins Valiant las, weet dat het hier over prins Arn gaat en de verhaallijn pik je gauw genoeg op. Valiant zelf zal pas verder in dit deel meer naar de voorgrond treden.

Prins Valiant is geen ballonstrip; er zijn stroken met plaatjes en onder elk plaatje staat een stukje tekst, dat wel binnen het kader valt. Bij bijvoorbeeld Eric de Noorman of de strips van Marten Toonder, staat de tekst onder het kader.

Het verhaal is aardig en de tekeningen, hoewel duidelijk uit een voorbije tijd, doen het nog steeds wel goed. Valiant en Alete hebben twee dochters, een tweeling. De meisjes lijken op het ene plaatje wel veel ouder dan op het andere. Maar verder heb ik me aan de tekeningen niet zo gestoord.

Dubbele blik

Ik vraag me wel af of ik objectief naar een strip kan kijken die voor een deel ook thuishoort in mijn verleden. In ieder geval lees je het verhaal met een dubbele blik: die van de stripliefhebber, die met het verhaal meewil en daardoor de afstand tot het verhaal klein wil maken en die van de beschouwer, die het verhaal als een historisch gegeven beschouwt en er met meer afstand naar kijkt.

Wie Prins Valiant leest, leest een historische strip. De held is nog echt een held. Hij kan fouten maken, hij kan in het nauw komen, maar uiteindelijk deugt hij. Hij heeft niet een donkere kant. Dat maakt hem ook nogal braaf.

In de verhaallijn van Valiant komen verschillende anachronismen voor. Hij hoort te leven in de tijd van koning Arthur, maar de schrijver veroorlooft zich nog wel eens uitstapjes. In dit deel is mij dat overigens niet opgevallen, laat staan dat het mij gestoord heeft.

Verhouding man-vrouw

Ik snap dat in de middeleeuwen de verhouding tussen mannen en vrouwen anders was dan in de huidige tijd, maar ik kreeg toch een beetje de kriebels van passages als:
Aleta heeft maar één zorg: kan ze haar echtgenoot nog steeds genoeg bekoren, zodat hij haar het lieflijkste wezen ter wereld blijft vinden? Ze zucht tevreden, als hij weer die verliefde, leeghoofdige blik in zijn ogen krijgt.
Of dit beeld van de vrouw:
Aleta is opgetogen als ze hoort dat ze naar Camelot gaan. Er zullen nieuwe mode en nieuwe roddels te genieten zijn en ze kan pronken met haar grote dochters.
Dat er een alwetende verteller is, is niet zo vreemd in een strip van vijftig jaar oud. Maar soms heeft hij de uitstraling van opa die het allemaal al weet:
Dan sleept hij de voormalige bewoner in zijn winterhol en maakt een kampvuurtje. Op de een of andere manier voelt hij zich bijzonder handig en mannelijk. Wij weten uit betrouwbare bron dat meisjes dit zo nu en dan kunnen teweegbrengen.
En een bladzijde verder schermt hij alweer met zijn 'betrouwbare bron', die hij overigens niet prijsgeeft:
Tot nu toe stond hij op vriendelijke voet met iedereen. Toen leerde hij een meisje kennen en veranderde alles. Meisjes! (De schrijver weet uit betrouwbare bron dat is al sinds mensenheugenis het geval is).

In de fout

Op taalgebied gaat de strip nog wel eens in de fout. Daar had een redacteur best kritisch naar mogen kijken. Meestal heeft dat te maken met verwijzingen. Bijvoorbeeld: 'Ieder voorzag alleen in hun eigen levensbehoefte.'

Ook komen er vreemde registerwisselingen voor. Iemand houdt een plechtige toespraak en ineens gebruikt hij een woord waarvan je vermoedt dat de spreker dat nooit in zijn mond zou nemen. In het citaat hieronder is dat 'heibel'.
Vertel het aan wie maar wil luisteren dat de eer van onze stam met voeten getreden wordt, als hij zich niet bij onze oude gebruiken neerlegt. Laat doorschemeren dat er wel eens heibel van kan komen.
Voor de liefhebber zal dat allemaal niet zo hinderlijk zijn, vermoed ik. Het is mooi dat een zo grote strip voor het nageslacht bewaard blijft. Wel kan ik me goed voorstellen dat jongeren niet gauw naar deze strip zullen grijpen en ook voor de wat oudere lezers zal Prins Valiant steeds meer belegen worden.



Titel: Prins Valiant, Jaargang 1966
Auteur: Hal Foster
Uitgeverij: Silvester
's-Hertogenbosch 2018, 56 blz. hardcover, € 16,95

maandag 17 september 2018

Shanghai Massage (L.H. Wiener)


Sinds het Nederlands Dagblad af en toe enkele artikelen toegankelijk maakt met omzeiling van de betaalmuur, kom ik weer oude teksten van me tegen. Om ze niet kwijt te raken, zal ik ze hier herplaatsen.

Het eerste stuk gaat over L.H. Wiener. De recensie van Shanghai Massage werd gepubliceerd in het Nederlands Dagblad van 30 december 2011. Rond die tijd (26 december 2011) besteedde ik ook hier aandacht aan het boek.

Aan het einde van dat blogbericht nam ik mij voor meer van Wiener te gaan lezen. Dat voornemen heb ik vaker als ik net een boek uit heb. Het is er niet van gekomen.

Ook autobiografische literatuur is fictie


Shanghai Massage van L.H. Wiener is een roman en tegelijkertijd is het dat helemaal niet. Het boek is autobiografisch en tegelijkertijd is het fictie. Er komen drie personages in voor die eigenlijk dezelfde persoon zijn en die toch van elkaar verschillen.

Wiener zegt in Shanghai Massage dat hij een autobiografisch schrijver is. Veel van wat er in zijn boeken voorkomt is immers ook voorgekomen in zijn leven. Maar door aan die gebeurtenissen net een andere draai te geven, door de context een beetje te veranderen, door ze op te nemen in iets wat leest als een roman, worden ze automatisch deel van een fictioneel geheel.

Dat geldt ook voor de personages die afsplitsingen lijken van de auteur. Bij een citaat van Shakespeare, over the lunatic, the lover and the poet schrijft Wiener: 'Ja, zo is het, die onverbrekelijke drie-eenheid, misschien is driemanschap een beter woord. De dwaas, de minnaar en de schrijver, voor altijd tot elkaar veroordeeld: Van Gigch, Berger en LHW, in mijn geval.'

Van Gigch is docent Engels, zoals Wiener ook lange tijd was. In het vorige boek, Eindelijk volstrekt alleen, nam hij afscheid van de schrijver, maar in Shanghai Massage duikt hij toch van tijd tot tijd op.

Ezra Berger is de schrijver, die in de loop van het boek geregeld daadwerkelijk aan het schrijven is, bijvoorbeeld aan het boek dat wij als lezer in handen hebben: Shanghai Massage. LHW is L.H. Wiener, die ook buiten het boek bestaat, maar hij is tegelijkertijd een personage.

Uiteindelijk gaat het er natuurlijk niet om hoe het precies zit, wat er nou wel of niet gebeurd is, in hoeverre de werkelijkheid buiten het boek verschilt van de werkelijkheid in het boek. Als lezer hebben we alleen met het boek te maken en dan gaat het er alleen nog om of Shanghai Massage een goed boek is. In Wieners vorige boek Eindelijk volstrekt alleen zat de auteur/hoofdpersoon mij als lezer nogal in de weg. Ik merkte dat de ijdeltuiterij, de zelfingenomenheid, het citeren uit eigen werk, mij irriteerden. Ik genoot vooral van het boek als Wiener een verhaal vertelde, wat hij toen veel te weinig deed. Bij Shanghai Massage heb ik dat geïrriteerde gevoel helemaal niet gehad.

Onder handen/voeten

Aan het begin van het boek blijkt dat de jonge en mooie Quirina in werkelijkheid Berger verlaten heeft, wat ze in het vorige boek al in de verbeelding had gedaan. Vanwege het grote leeftijdsverschil zat dat afscheid er altijd al in; ze verschilden meer dan veertig jaar. Anderhalf jaar hadden ze zich samen gegeven en dat zijn er drie geworden. Daarna is Quirina meegegaan met een leeftijdgenoot en Berger mist haar nu.

Hij leert ook een nieuwe jonge vrouw kennen, Ming, die met haar Shanghai Massage zijn rug stevig onder handen neemt. Misschien is onder handen niet helemaal de juiste benaming, want ze werkt ook met haar voeten. Berger is gefascineerd door haar, maar het wordt natuurlijk niets.

Wiener vertelt een verhaal nooit rechttoe rechtaan. Of liever gezegd: een boek van Wiener bestaat uit verschillende verhalen, overpeinzingen en observaties. In dit boek staan bijvoorbeeld mooie passages over het konijn Muffin; over de jeugdliefde Agnita Gerzon, die Berger opnieuw ontmoet; over het afscheid van Victor van Gigch van het lyceum waar hij lang gewerkt heeft; en over Quirina en Ming natuurlijk.

Shanghai Massage is geen licht boek en het gaat vaak niet over vrolijke dingen. Toch valt er veel te lachen in het boek, vooral door de geestige terzijdes van Wiener. Enkele voorbeelden:

Ik denk dat Muffin als vrouwtje onder mannelijke hangoorkonijnen hoog zou scoren, vergelijkbaar met Susan Smit onder mannelijke schrijvers.
De vrouwtjes zijn bij padden veel forser dan de mannetjes, net als bij roofvogels en bij spinnen. Bij mensen is het alleen de mond.
Als hij een lijst maakt van schrijvers voor wier werk na hun dood de belangstelling snel afgenomen is, werkt hij het hele alfabet af, te beginnen met A. Marja en B. den Uyl. In het lijstje komen ook O. Vidius en U. Ook voor. Eigenlijk vond ik het wel mooi dat in de lijst S. Carmiggelt en R. Rubinstein alsnog naast elkaar terecht zijn gekomen.

Authenticiteit en stijl, dat zijn de pijlers waarop alle ware literatuur berust, schrijft Wiener. Beide vind je in ruime mate in zijn werk terug.

Shanghai Massage
L.H. Wiener, Uitg. Contact, Amsterdam/Antwerpen 2011. 368 blz. 19,95

vrijdag 14 september 2018

Spochtig (Woorden die je weinig hoort 10)


Onlangs, op 11 september, werd Marente de Moor geïnterviewd in het radioprogramma Nooit meer slapen. Het is hier terug te luisteren. De aanleiding was haar nieuwe roman Foon, al kwam die in het gesprek slechts zijdelings ter sprake. Op een gegeven moment vertelde De Moor dat haar vader haar soms woorden leerde 'die helemaal niet bestaan'. Als voorbeeld gaf ze 'spochtig' als in  'een spochtig keldertje'.

Ze gebruikte het woord ooit in een manuscript, maar haar redacteur kon het niet terugvinden in Van Dale. Volgens De Moor was de betekenis ervan duidelijk en daarom bleef het woord staan.

Mij komt 'spochtig' niet onbekend voor. Mijn moeder kon zeggen dat de spullen op de vliering lagen 'te verspochten'. Maar dat 'spochtig', 'verspochten' en 'verspocht' weinig voorkomen, dat klopt wel. Ik heb ze de laatste jaren nauwelijks nog gehoord.

WNT

Het woord 'spochtig' komt niet voor in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, maar wel het woord 'spocht', met de betekenis 'Door vocht veroorzaakte donkere stippen in geweven stoffen, papier enz.'  Als bewijsplaats wordt een citaat gegeven uit de Haagsche Post (1918): 'De zwarte stipjes in uw wit goed, het z.g. spocht of het weer, kunt u verwijderen'.

Ook 'verspochten'  wordt genoemd, met als betekenis 'Door vochtigheid uitslaan, weervlekken krijgen of beschimmelen; door vochtigheid vergaan, bederven, verrotten. Inz. van hout of houten voorwerpen en van geweven stoffen (zie hier). Het oudste citaat met 'verspochten' stamt uit 1805: 'Beukenhout verspogt zeer spoedig in de aarde, en de palen van hetzelve duren slegts een paar jaren.'

Tussen de citaten treffen we er ook een aan van Nicolaas Beets (uit 1890):
De Kennisboom, waarom de Slang haar bochten Geslingerd had, toen zij den Mensch bedroog, Moest op Gods wenk verschrompelen en verspochten, Zoo laag gedaald, als eenmaal schoon en hoog.
 En een voorbeeld uit de streektaal, Uddel 1890:
De boerin is aan 't verzonnen, als ze boven- of onderkleeren, die weinig of niet gedragen worden …, op een mooien dag in de zon hangt of legt. Dan geet er de moffe lucht af, en 't goed verspocht ook nie, weet i?

Kranten

Dat zijn twee citaten uit 1890. Rond die tijd vinden we ook de oudste citaten in kranten. Er zijn enkele tientallen vindplaatsen. Niet heel veel misschien, maar toch te veel om de spochtwoorden zeldzaam te noemen.

Enkele voorbeelden.

In de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 26 januari 1883 staat een artikel over het oud-provinciaal archief, waar de tand des tijds enkele pakken papier heeft weggenomen,
(...) of waren deze door vocht zoo verspocht, dat zij bij aanraking tot stof uiteenvielen.

 In de Middelburgsche Courant van 7 juli 1907 staat een geruststellend artikel. Zo erg is het nu ook weer niet met de invloed van vocht:
Brandhout, willekeurig neergeworpen in een niet te vochtigen kelder, zal, wanneer het voor één of twee winters moet dienen, daardoor nog niet verspochten of voor het doel onbruikbaar worden.
In de Arnhemsche Courant van 1926 schrijft iemand over de handelwijze van het Openluchtmuseum:
Arnhemsche Courant, 11 november 1926
In de rubriek 'Brieven uit de hoofdstad' schrijft Joannes Mirator in de Leeuwarder Courant 1933 over De Zeedijk:
Leeuwarder Courant 10 juni 1933

Een advertentie in de Provinciale Overijsselsche en Zwolse Courant van 14 augustus 1942.
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 14 augustus 1942

In het Dagblad van het Oosten (Almelo's Dagblad) van 5 mei 1944 staat een verslag van de rechtszaak waarin de Reutumsche hamsteraar voor de economische rechter moet komen. Een getuige beschrijft hoe de chaos was op de zolder van de hamsteraar:
Manchesterbroeken, jasjes enz. waren geheel verspocht, de muizen hadden aan de overhemden gevreten, de zeep was uitgeslagen, evenals de chocolade, waarvan een deel reeds was bedorven.

Na de oorlog

Op al die vindplekken heeft 'spocht' te maken met het aangetast worden door vocht. Kleding, behang, huizen. Ik heb een stel oude vindplaatsen gekozen, maar ook na de oorlog komt het woord nog geregeld voor. Vooral in Het Vrije Volk, als daar weer eens gewag wordt gemaakt van barre woonomstandigheden, komen we de spochtwoorden geregeld tegen.

In Het Vrije Volk van 8 november 1973 treffen we bijvoorbeeld de volgende passage aan:

In de loop der jaren wordt 'spocht' minder bekend. In Trouw wordt er verschillende keren aandacht aan besteed door J.G.A. Thijs. Hij komt tot de conclusie dat 'spochtig' en 'verspochten' vooral bekend zijn in het oosten des lands (Gelderland en Overijssel) en in Het Gooi.

Thijs

Op 4 december 1982 schrijft Thijs in zijn rubriek naar aanleiding van een lezersvraag. De lezer is het woord 'verspochten' tegengekomen en vraagt zich af of het nog tot de actieve woordenschat behoort. In een volgende bijdrage (18 december 1982) komt Thijs erop terug. Hij signaleert dan dat het woord ook door watersporters wordt gebruikt.

Ruim vijf jaar later (maart 1988) neemt Thijs de draad op in het artikel Verspochten in het Gooi. Hij kwam het woord 'spochtig' tegen in de roman En joeg de vossen door het staande koren van Jan Siebelink. De titel geeft hij overigens niet helemaal goed weer. Ook signaleert hij het in Siebelinks verhalenbundel Nachtschade  en in de roman De Zeevlam van Hermine de Graaf ('de verspochte bekleding' in een leegstaand hotel en 'een verspocht vloerkleed').

Thijs noemt ook een predikant, die zegt dat hij ergens nog 'een verspocht diploma' van de hogere landbouwschool heeft. Verder geeft hij citaten van J.K. van Eerbeek ('een verspochte hoedendoos', 'dat verspochte stroo'). Weer noemt hij de regio's waarin het woord vooral voorkomt, om te besluiten met het advies om zuinig te zijn op deze mooie woorden.

Op 10 september 1988 schrijft Thijs een vierde keer over 'verspochten'. Hij vermeldt de reactie van een echtpaar uit Amersfoort. Voor hen is 'verspochten' een gewoon woord, dat ook figuurlijk gebruikt kan worden. Van een krasse bejaarde kun je zeggen dat hij nog lang niet verspocht is.

Het feit dat 'verspochten' en 'spochtig' aandacht krijgen, duidt er al op dat de woorden niet meer voor iedereen vanzelf spreken. Maar in het 'wetenschappogram' waarvan de uitslag op 11 juni 1988 in De Telegraaf staat, had men toch ook ergens 'verspochten' in moeten vullen.

Literatuur

Thijs noemde al enkele schrijvers die het woord 'spochtig'/'verspochten' gebruiken. Jan Siebelink gebruikt het zeer geregeld. Behalve in de door Thijs genoemde boeken trof ik het aan in Laatste schooldag:
Water dat eerst langs zijn eigen lichaam is gegaan en zó geurstoffen heeft opgenomen. De vermaarde ‘geurserenade’. Dan daalden we dieper af. Bobby hield ineens zijn pas in. Vlak boven het bruin van spochtig houtafval en rottend blad stond een weergaloos mooie bloem: het venusschoentje.
Siebelink gebruikt het ook in een stuk in de Volkskrant (26 oktober 1991), onder de titel 'Ik prefereer stilstaand water boven stromend':
Het mos is hier veerkrachtig, spochtig en diepgroen.
In dit geval betekent 'spochtig' waarschijnlijk eerder 'vochtrijk' dan 'door vocht aangetast'.

Ook in een vrij recente roman (Voorland, 2016) van Octavie Wolters komt 'spochtig' voor:
Het was de vol oranje gloed over de oude slingerboom aan de rand van het dorp, bij het bos met de zalen, grote open plekken omlijst door eiken. Eekhoorntjesbrood op de omgevallen stammen, vliegenzwammen tussen de goudgele deken van afgevallen bladeren met nu en dan een onverwacht laagje rijp op de spinnenwebben aan de afgebladderde rode spijlen van het ijzeren bruggetje over de beek. Met dor en krakend bruin dat zich langzaam en ongemerkt onderop een weg vrat, vocht dat ongemerkt in de kieren van de huizen en de schuren verdween, neersloeg en verschimmelde in de verste hoeken, spochtig en grijs. 

Internet

Journalisten en schrijvers zijn professionals op het gebied van de taal. Maar hoe staat het met de gemiddelde internetgebruiker? Die gebruikt 'spochtig' vaker dan ik verwachtte. Bijvoorbeeld in een reactie op Booking.com. Het Beach Hotel (Oman Muscat) beviel maar niks:
Een slecht onderhouden hotel en smerige kamer, roestig en spochtig.
Ben gaf slechts een 4,2 als cijfer.

Ook in een reactie op een autocamping aan het Lipnomeer komt het woord 'spochtig' voor:
Sanitair is zoals het een Tsjechische camping betaamt: spochtig, geen douchedeurtjes maar wel gemoedelijk.
In dit soort conversaties lijkt 'spochtig' niet ongebruikelijk. Iemand op het camperforum vindt de toiletruimte van zijn camper spochtig en op het Viva-forum vertelt Meepie dat ze de automatjes in de zon laat drogen, omdat ze wat spochtig zijn geworden. Dan reageert ene Zoebie wel met: 'Haha Meep. Spochtig. Leuk woord.'

Een professionele aanpakker van vochtoverlast is de loodgieter. De loodgieter in Deurne weet dan ook wat spochtig betekent. We lezen op zijn site:
Een lekkage resulteert in wateroverlast, een vochtig (en spochtig) huis, schimmels en met grote regelmaat tot een overheersende rioollucht.

Op een forum vraagt een antiquaar of hij het woord 'spochtig' mag gebruiken als synoniem van 'weersvlekkig'. En op marktplaats trof ik matrassen aan, 'een beetje spochtig op plekken'.

Een Friese dichter, Edwin de Groot, vertaalt een gedicht in het Nederlands. Een strofe:
Ik keek er bijkans achteloos overheen
het kalme wiegen van een pluim gebroken wit
te midden van spochtig gevallen blad
Aan 'bijkans' besteedde ik eerder aandacht.

Hierboven kwam al een keer 'spochtig' voor bij een persoon. Dat gebeurt ook in de groep nl.politiek. Frog 3 plaatst een mail van Karin Spaink. Dakduvel reageert daarop met:
mojje die bagger van da spochtig wicht nou werkelijk hier neer pleure?
Tilly reageert:
Zeg, dat spochtig wicht heeft meer guts in haar hele kapotte lijf dan jij ooit in het puntje van je dierbare delen zult kunnen voelen, geestelijk wangedrocht...

Vergeetwoord?

Van tijd tot tijd komen woorden als 'spocht', 'spochtig' en 'verspochten' nog wel voor. Ik dacht dat deze woorden zo ongeveer verdwenen zouden zijn, maar ze duiken hier en daar nog op. Bij het grote publiek zijn ze niet bekend. Zelfs een schrijver, Marente de Moor, denkt dat 'spochtig' geen officieel woord is.

Hopelijk blijven er mensen bestaan die zich van tijd tot tijd een van deze woorden in een gesprek, al dan niet op internet, laten ontvallen. Ik gun ze een levendiger bestaan dan in spochtige woordenboeken. 

woensdag 12 september 2018

Podcast: Het hart van Napoleon


Geschiedenis heeft altijd mijn interesse gehad. Toen ik klaar was met de basisschool, die toen nog de lagere school heette, mocht ik van mijn ouders een boek uitzoeken. Ik snapte dat dat wel een verantwoord boek moest zijn. Bij ons kwam er geregeld een orthodox christelijke boekhandelaar aan de deur met een koffer vol boeken en dan was het altijd feest in huize Bunt. Ook kregen we een keer per jaar de catalogus van een christelijke boekhandel uit Barneveld, die ik altijd helemaal doorbladerde.

Zoals Gods vinger schrijft

Ik vroeg een geschiedenisboek: Zoals Gods vinger schrijft van B.J. van Wijk, die ook de kinderbijbel schreef waaruit mijn moeder voorlas. Wij noemden dat overigens geen kinderbijbel, vermoed. Ik denk dat wij het over de bijbelse geschiedenis hadden, zoals het vak ook op school heette.

Je kon eindeloos in het boek bladeren, naar de tekeningen kijken en lezen. Natuurlijk kreeg ik een gekleurd beeld van de geschiedenis, maar dat had ik toch al uit kinderboeken die opvallend vaak over de Tachtigjarige Oorlog gingen: alle Spanjaarden en Roomsen waren slecht en alle protestanten waren helden. Ik herinner me de titel De hooiplukkers van Lochem, een boek dat ik ooit leende van mijn neef. En de boeken van Penning over de Boerenoorlog.

Later werd de geschiedenis ontkleurd of anders ingekleurd. In ieder geval las ik graag over de geschiedenis, ook informatieve boeken.

Het hart van Napoleon

Tijdens het zoeken naar podcasts, liep ik zomaar aan tegen Het hart van Napoleon, een podcast van de Vlaming Johan Op de Beeck, ooit online gekomen onder de vlag van het Belgische radiostation Klara.

Johan Op de Beeck is de schrijver van verschillende boeken over Napoleon. Hij schreef ook het boek Het hart van Napoleon, over Napoleon en de vrouwen. En in de podcast vertelt hij tien afleveringen lang over wat er in dat boek staat. Hij volgt daarbij de chronologie, dus we kunnen meelopen over de tijdlijn van het leven van Napoleon.

Om maar meteen mijn oordeel te geven: het is prachtig. Op de Beeck is de ideale docent. Alle afleveringen is hij gewoon aan het vertellen en hij doet dat zo beeldend dat je het helemaal voor je ziet. Ik had mij bijvoorbeeld niet gerealiseerd hoe Napoleon uit de toon viel toen hij net Corsica verlaten had en in Parijs aankwam. In mijn hoofd had hij altijd vloeiend Frans gesproken, maar op Corsica sprak hij dat natuurlijk niet. Niet zoals in Parijs in ieder geval.

Bingeluisteren

De podcast is al helemaal afgelopen, dus je wordt uitgenodigd tot bingeluisteren. Steeds wilde ik meer weten en horen hoe het verhaal verder ging. Ondanks dat ik wist van Elba, Waterloo en Sint-Helena. Ik vermoed dat het velen zo vergaat. Probeer een aflevering en je bent verkocht.

En als je alle beluisterd hebt en eens diep hebt gezucht omdat je het zo mooi vindt, blijkt dat er nog een podcast over Napoleon is. Zie hier. Acht afleveringen, op hetzelfde stramien: enthousiast vertellen en verder niets. In elke aflevering wordt een facet van Napoleon belicht: Napoleon als politicus, veldheer enz. Weer prachtig.

Misschien is dat wel eigen aan deze podcast: je hebt het idee dat wat je hoort aan jou verteld wordt. Bij een interview hoor je twee mensen die met elkaar in gesprek zijn, maar hier hoor je iemand die je een verhaal vertelt. Het is een verhaal dat ook nog waargebeurd is, over iemand van wie je graag alles wilt weten. En de verteller is enthousiast: je merkt dat hij het verhaal heel graag wil vertellen. Hij weet dingen die jij nog niet weet, maar die wil hij niet voor zichzelf houden en daarom deelt hij ze met je. Je voelt je bevoorrecht.

Zoals gezegd: Johan Op de Beeck is de ideale docent. Ik kan me niet voorstellen dat mensen afhaken bij deze podcast. Je krijgt elke aflevering veel informatie, maar je wilt alleen maar meer, meer!

dinsdag 11 september 2018

Superduif (Esther Gerritsen)


Het werk van Esther Gerritsen is zeer aan mij besteed. Altijd zit er in haar romans iets wat mijn hersens aan het werk zet. Natuurlijk, de ene roman zal geslaagder zijn dan de andere, maar ik grijp graag naar haar boeken. Ze lezen lekker weg en ze voeren me een wereld in die lijkt op de wereld die ik ken, maar die een slagje gedraaid is, omdat ik meekijk met een personage dat anders naar de omgeving kijkt dan ik dat doe.

Tot nu toe las ik: De kleine, miezerige god; Dorst (waarover ik hier en hier schreef),
Roxy en Broer. In al die boeken kom ik personages tegen die afwijken van wat we gewend zijn, die rigoureuzere maatregelen durven te nemen, die net iets verder gaan dan wat gebruikelijk is.

Bonnie

Dat is ook het geval in Superduif (2010). Hoofdpersoon is het meisje Bonnie, dat in de hoogste klas van de lagere school zit. Bij Bonnie, een buitenstaander, komt een nieuwe leerling in de klas Ine, die haar uitkiest als vriendin. Juist de dag dat ze Ine ontmoet, heeft ze voor het eerst het gevoel dat ze, bij het nemen van een hekje, zweeft.

Bonnie is een gecompliceerd meisje, met oudere ouders, die beiden vertaler zijn. Er is een ochtendritueel waarbij Bonnie altijd veel stennis schopt. 'Want als je moeder 's ochtends voorzichtig je slaapkamerdeur opent en goeiemorgen zegt, dan zeg je niet: Mama, ik wil liever dood dan opstaan.'

Bonnie houdt het liefst mensen op een afstand, overtuigd als ze is dat ze toch niet de moeite waard is voor anderen. Maar Ine laat zich niet wegduwen, net zo min als Manuel. Met zijn drieën vormen ze een bondje, al kun je je wel afvragen in hoeverre Bonnie mensen echt kan toelaten in haar leven.

De duif in haar

Met haar ouders kan Bonnie maar lastig praten over het feit dat ze kan zweven, omdat die denken dat ze zich dat maar in haar hoofd haalt. En al helemaal niet als Bonnie ervan overtuigd raakt dat ze af en toe verandert in een grote duif. De Superduif redt van tijd tot tijd mensen en dieren. Bonnie praat erover met Ine en Manuel en ze houdt zelfs een spreekbeurt over de duif in haar.

Op de middelbare school worden de bijdragen van Bonnie aan de schoolkrant steeds meer gewaardeerd. Ze gaat ook schrijven over Superduif. Maar net als ze haar eerste column aan het schrijven is, komt de broer van Ine om. Die heeft zij dus niet kunnen redden.

Een buitenstaander zal zeggen dat Bonnie aan wanen lijdt, maar voor haar is de Superduif een werkelijkheid, die door anderen ontkend wordt. Waarop het uitloopt kan hier natuurlijk niet verteld worden, om des plots wille.

Meeleven en afstand nemen

Superduif is een intrigerend boek, waarin we helemaal in Bonnie kruipen. Haar wereld (of haar beleving van de wereld) wordt als vanzelfsprekend getoond en we gaan daar gemakkelijk in mee. Tegelijkertijd doen we dat met ons eigen hoofd, dat ons laat vragen wat er eigenlijk allemaal aan de hand is. Dat geeft de vreemde ervaring dat je niet geslingerd wordt tussen meeleven en afstand nemen, maar dat je tegelijkertijd meeleeft en afstand neemt.

Je komt als lezer dicht bij de gecompliceerde hoofdpersoon, die oplevingen kent, maar die je ook af ziet glijden, zonder dat je als lezer kunt ingrijpen, zoals een superduif niet alle ongelukken kan voorkomen.

Aan het eind van het boek, als ze al geregeld praat met een psychiater, kan Bonnie eindelijk tegen haar ouders vertellen waarmee ze bezig is. Dat is hoopvol en tegelijkertijd zullen de ouders dan pas merken hoe erg het gesteld is met hun dochter.

Ambigu

Zo'n scène staat bol van de ambiguïteit en eigenlijk ervaren we die het hele boek door. Je kunt zeggen dat Bonnie een verwrongen beeld van de werkelijkheid heeft, maar je ontkomt er niet aan je af te vragen of je eigen beeld niet evengoed verwrongen is. Bonnie gaat er alleen verder in. Zij durft zich de wereld meer toe te eigenen, maar weet ook dat de weg die ze kiest uiteindelijk doodloopt.

Superduif heb ik met compassie gelezen, zonder dat ik medelijden kreeg met Bonnie. Ze blijft fier overeind staan; een boom in de storm, waarvan je hoopt dat hij niet omwaait.

Niet alleen lees ik de boeken van Esther Gerritsen graag, in de loop van de jaren heb ik ook met plezier verschillende interviews met haar beluisterd. Nooit antwoordt ze op de automatische piloot, altijd is ze bereid om na te denken, dieper in zichzelf te graven en zichzelf in de antwoorden niet te ontzien. Eigenlijk behoren die interviews ook tot haar oeuvre.

Op mijn lijstje 'Te kopen' staat al een tijdje haar meest recente roman De trooster. Het kan even duren, maar die ga ik zeker lezen. Wacht maar af.