donderdag 24 november 2016

Toen en nu (Annie Salomons)


Zouden er nog mensen zijn die rechtop gaan zitten bij het horen van de naam Annie Salomons? Ik vrees van niet. Nooit ontmoette ik iemand die enthousiast was over haar romans of haar gedichten. Ze verstoft in het hoekje waar ook namen te vinden zijn als Herman Robbers, Arnold Clerx, H.J. Schimmel, Noto Soeroto, den Ouden Heer Smits, Ignatia Lubeley. Het is een willekeurige greep.

Maar misschien herinnert iemand zich Herinneringen uit de oude tijd, een deel in de reeks Privé-domein (1984), een bundeling van eerder verschenen boekjes. Ik las indertijd het eerste deel, uit 1957. Ze beschrijft daarin schrijvers die ze gekend heeft. Erg leuk om te lezen. Misschien moet ik op zolder eens achter het schot kruipen om het op te duikelen en het te herlezen.

In mijn boekenkast stond al een tijdje, ongelezen, Toen en nu. Herinneringen uit een lang leven. Het is Ooievaarpocket die goed verkocht. In 1961 verscheen de eerste druk (tienduizend exemplaren) en in 1962 de tweede, in dezelfde oplage. Salomons rondde het in 1960 af, volgens de datering van het voorwoord. Zij vond toen dus al dat ze een lang leven had geleid.

In 1960 was Salomons vijfenzeventig jaar oud. Het zou nog twintig jaar duren voordat ze zou overlijden. Hopelijk heeft ze van haar oude dag genoten.

In Toen en nu begint Salomons met haar vroegste herinneringen; die aan het huis in Rotterdam waarin ze opgroeide bijvoorbeeld. Tot die herinneringen behoort dat ze op haar derde verjaardag (dat moet in 1888 geweest zijn) het topje van haar ringvinger verloor, toen haar vinger beklemd raakte tussen een klapstoel. Salomons:
M'n hand was verbonden en hing in een doek. Wekenlang kreeg ik elke dag een glas rode wijn om het bloedverlies te herstellen. 
Een andere herinnering gaat over het laatste oordeel:
Ik stelde me voor, dat er treinen zouden komen, die telkens een speciale categorie van mensen naar de eeuwigheid zouden vervoeren: een trein voor oude mensen; een trein voor blinden; een trein voor kinderen. In het station, waar al die treinen zouden komen voorrijden, was een ontastbaar lugubere sfeer. Toen ik, ruim een halve eeuw later, Verstdijk's boek "De kelner en de levenden" las, schrok ik ervan daarin diezelfde onwezenlijke gruwel te vinden, die mijn vierjarig hoofdje zozeer beangstigd had.  
In het hoofdstukje 'Wisselende wet' buigt Salomons zich over veranderde zeden en dan vooral over het uiterlijk en de mode. Toen Salomons in de zesde klas van het gymnasium zat, droeg ze een japon tot op de grond. Als het regende moest ze die rok dus ophouden, om hem niet door de modder te laten slepen.
Maar een kortere rok zou voor een volwassen meisje niet behoorlijk zijn geweest. "Trek je rok af; ik zie je enkel", was een gewone waarschuwing. Tegenwoordig neemt niemand er aanstoot aan, als de nauwe rokjes zo hoog opgetrokken zijn, dat je de knieën ziet. Ofschoon ik dit nog altijd niet mooi kan vinden.
 Over vrouwen in broeken had Salomons ook zo haar oordeel:
Het is alles betrekkelijk: een meisje dat gaat zeilen, is netter uitgerust met een broek dan met een japon. Maar het wordt natuurlijk iets anders als een Europees meisje in een broek gaat lopen, omdat ze zich verbeeldt, dat dat pikant staat. Ik pleeg daar zakelijk op te reageren: "Als 't lekker warm is, moet je het maar doen. Mooi staat het niet. Een man heeft nu eenmaal smalle heupen. Een vrouw is meestal breder gebouwd en dat komt in een broek erg uit. Maar 't nuttige gaat voor." Zo'n beschouwing werkt meestal ontnuchterend. Als je er fel tegenin ging, zou het juist boeiend en aantrekkelijk worden. 
Salomons heeft met haar man, Han van Wageningen drie jaar lang (1924 - 1927) op Sumatra (Medan) geleefd. Ze verdroeg de hitte slecht, lees ik op Wikipedia. Salomons, achteraf:
Als ik aan de jaren in dat verre land terugdenk en aan al het mooie en boeiend vreemde, dat ik daar heb mogen zien en beleven, dan voel ik me dankbaar dat ik er ben geweest. Al ben ik nóg dankbaarder, dat ik er niet heb hoeven blijven. 
Ze oordeelt mild over de Europeanen in Nederlandsch-Indië. Ze had wel grote moeite om zich aan te passen, maar ze besefte dat in de wildernis andere normen gelden dan in de geciviliseerde steden.
Dezelfde ontembare kracht, die hen tafels en borden kapot deed smijten; die hen te paard een eetzaal deed binnenrijden en met hun schoenen aan over een gedekte tafel wandelen, staalde hen ook in hun strijd met de bijna onoverkomelijke moeilijkheden van een anders geaard volk, een vijandig klimaat en ziekten zonder tal. Diezelfde kracht deed hen volharden en doorzetten, waar zwakker, voorzichtiger en misschien ook wel braver en fijner jongens de worsteling al lang hadden opgegeven.  
 In de laatste hoofdstukken besteedt Salomons aandacht aan de vijf dagen oorlog, aan het overlijden van haar man en aan de moeilijke tijd tijdens de bezetting. Ze eindigt met het hoofdstukje 'Tevreden ouderdom'.

Toen en nu is een boeiend boekje. Salomons observeert scherp. Ze kan met afstand naar haar tijd, maar ook naar zichzelf kijken. Bovendien kan ze dat prettig leesbaar opschrijven. Leuk om te lezen!

In Het vrije volk van 9 juni 1961 wordt Toen en nu besproken. 'Het laat zich heel plezierig lezen', schrijft de recensent, die fijntjes wijst op de sociale klasse waarin de schrijfster is opgegroeid:
Natuurlijk zijn de herinneringen van Annie Salomons, die het ook in haar jeugd, nu een driekwart eeuw geleden, materieel niet moeilijk heeft gehad, anders dan die van een met meer aardse zorgen gekwelde.
In De Telegraaf van 29 juli 1961 is Jan Spierdijk kritisch; hij vindt het boekje te particulier. Hij schrijft dat haar toon 'wordt bepaald door mildheid, innerlijke warmte [en] vertedering over een mooi en lang leven.'

Het spreekt hem niet aan, vooral niet wat betreft de laatste hoofdstukken. De eerste, met haar vroegste herinneringen, vindt hij beter te verteren:
Zo is "Toen en nu" dierbaar om de gloeikousjes en de blauwkousjes, om het "Toen" maar niet om het "Nu". 
Ook de recensent (B.S.) in het Algemeen Handelsblad van 21 juli 1961 is niet onverdeeld positief. Lieve herinneringen van een pittig schrijfster, vindt hij. Maar ook:
Deze herinnering[en] hebben, behoudens een enkele opmerking, welke de scherpe opmerkingsgave en het heldere inzicht, gepaard aan een verkwikkende zelfspot van de schrijfster verraadt, een al te beperkte horizon.
K.F. (Dat zal Kees Fens wel zijn), bespreekt het boekje in De Tijd/De Maasbode van 7 juli 1961. Hij is over het algemeen positief, al vindt hij Salomons wel erg openhartig, bijvoorbeeld over het overlijden van haar man.
Wie het hoofdstukje "Weduwe" nuchter benadert (...) krijgt al lezend een zekere gêne over zich, ingewijd als hij wordt in tere aangelegenheden, waarover men doorgaans onder vier betraande ogen spreekt.  
Ook met het openlijk uitgesproken godsvertrouwen van Salomons (in de latere hoofdstukken) heeft Fens moeite.

Het particuliere van Toen en nu lijkt me in deze tijd niet opmerkelijk. Blijkbaar werd daar in 1961 anders over gedacht. Volgens mij voelt niemand zich meer gegeneerd door Annie Salomons vertelt. Maar oordeelt u vooral zelf.

zondag 20 november 2016

Lezing Saskia van der Jagt


Op zondag 20 november hield Saskia van der Jagt een lezing in de Vluchtheuvelkerk in Zetten. Op 18 september had Colet van der Ven een lezing gehouden over de wortels van het kwaad. Ook Saskia van der Jagt sprak zich uit over het kwaad.

Veel mensen hebben het idee dat goed en kwaad duidelijk te scheiden en te onderscheiden zijn: goed is Lucky Luke, kwaad zijn de Daltons. Maar soms is het een kwestie van perceptie of interpretatie. Iets kan goed bedoeld zijn, maar als kwaad gezien worden.

Van der Jagt illustreerde dat met passages uit haar eigen leven: hoe er een verwijdering ontstond tussen haar en haar vader, juist op het moment dat ze hem probeerde te troosten. Voor haar had het tot gevolg dat ze een tijd lang op straat leefde.

Verder vertelde ze over de tijd dat ze in de wapenhandel zat en dat ze dat kon doen zonder zich daar schuldig over te voelen. Voor de een zijn de wapens het kwaad, voor de ander zijn de wapens nodig om zich tegen het kwaad te beschermen.

Daarover schreef Saskia van der Jagt al eerder een roman, die aanvankelijk Probeer het mortuarium heette, maar die herdrukt is onder de titel Schieten verleer ik nooit.

Goed en kwaad liggen dicht bij elkaar, volgens Van der Jagt; je raakt gauw over de grens heen. Maar je kunt ook weer terug die grens over. Het kwaad hoeft niet alleen maar een slechte naam te hebben; het veroorzaakt ook het goede. Zonder kwaad zou er bijvoorbeeld geen vergiffenis zijn.

Verder vertelde ze over het kind dat ze adopteerde. Het was ziek en zwak en ze besefte dat ze alles moest doen om het kind een goed leven te geven en een goede moeder voor haar te zijn. Dat bleek niet meer te verenigen met de wapenhandel. Het was een omslagpunt in haar leven, dat ze ook wel God of het goddelijke wil noemen.

De aanwezigen waren onder de indruk van het persoonlijke verhaal dat Saskia van der Jagt vertelde. Er werd nog lang met haar en met elkaar nagepraat.


zaterdag 19 november 2016

De gelukkige huisvrouw (Knipoog 57)


Heleen van Royen ken ik alleen van de tv en van wat er over haar geschreven is. Het lied van Dorine Wiersma, 'Stoute Heleen' heb ik beluisterd en ik heb een interview met haar gezien waarbij ze vierentwintig uur lang met een interviewer opgesloten zat. Dat was overigens een aardig gesprek, waaruit blijkt dat de schrijfster een gecompliceerde vrouw is.

Haar boeken heb ik aan mij voorbij laten gaan en nooit heb ik de aanvechting gehad die te gaan lezen. De titels ken ik wel. Bijvoorbeeld De gelukkige huisvrouw. Dat klinkt als een uitdrukking uit de jaren vijftig of zestig. Het boek is ook verfilmd en daar heb ik zelfs wel eens wat goeds over gehoord. Ook nooit bekeken.

Blijkbaar is De gelukkige huisvrouw in brede kring bekend. Ik trof in ieder geval een knipoog ernaar aan in NRC Handelsblad van november 2016. Het is een wat onhandige knipoog: 'De ongelukkige, Zweedse huisvrouw', een bespreking van Zorgen voor het gezin van de schrijfster Kristina Sandberg. De verwijzing is duidelijk, maar de kop loopt niet zo lekker.

Er is een site 'De hebberige huisvrouw' en dat allitereert tenminste. Of het ook een knipoog naar De gelukkige huisvrouw is, weet ik niet. We hadden immers, al veel eerder, ook 'de vliegende huisvrouw', Fanny Blankers-Koen (zie bijvoorbeeld hier). En in de Bijbel (Spreuken 30) komen we de deugdzame huisvrouw tegen.

Zo zullen er wel meer soorten huisvrouwen zijn. Omdat in de kop van Freriks 'ongelukkige' staat, roept dat al gauw De gelukkige huisvrouw op. Hoe gelukkig die huisvrouw in het boek van Van Royen is, weet ik niet. De huisvrouw in het boek van Sandberg, Maj is in ieder geval wel degelijk ongelukkig. Freriks spreekt van haar 'toenemende wanhoop'.  En even verder:
Ze twijfelt aan zichzelf als moeder, aan zichzelf als minnares, aan zichzelf als dochter van haar moeder. 
Niet een gelukkige huisvrouw dus. De kop die Freriks bedacht is ook niet zo'n heel gelukkige knipoog, maar die werkt wel.

vrijdag 18 november 2016

Groter dan de lucht, erger dan de zon (Daan Remmerts de Vries)


Je leest altijd te weinig. Ik lees altijd te weinig, bedoel ik. Zo had ik ooit het plan om De harpij van A.N. Ryst te lezen. Het is er nooit van gekomen. Ik typ het hier, ook om mezelf aan dat boek te herinneren. Het is een omvangrijke roman en achter het pseudoniem schuilt Daan Remmerts de Vries.

Die schrijver kan weinig kwaad doen bij mij sinds ik Godje heb gelezen. Drie jaar geleden las ik Tijgereiland. Uit wat ik er toen over schreef, blijkt dat ik daar wat minder tevreden over was. Minder ook dan wat ik mij herinner.

Intussen heb ik zijn laatste boek gelezen, Groter dan de lucht, erger dan de zon. Het was een kanshebber voor de Gouden Griffel, maar die ging naar Anna Woltz. Van haar moet ik toch ook eens wat lezen.

Maar goed, het boek van Remmerts de Vries dus. Dat gaat over een moeilijke jongen, Elmer. Hij is moeilijk voor zijn omgeving en moeilijk voor zichzelf. Hij laat bijvoorbeeld een jongen struikelen die van de trap af loopt. Dat is begrijpelijk, gezien de voorgeschiedenis, maar natuurlijk niet goed te keuren. Elmer moet van school af.

Het gezin verhuist van Heiloo naar Amersfoort, in verband met het werk van moeder en in de vakantie gaat Elmer op zomerkamp op Vlieland, waar hij zich zo goed mogelijk staande probeert te houden. Op een gegeven moment krijgt hij een klap met een soeplepel en daarna is alles anders.

Hij hoort een stem in zijn hoofd. Die stem is van een zekere Lomax. De stem spreekt hem toe. Aanvankelijk lijkt dat Elmer te helpen, maar hij krijgt er ook last van.

Het is de vraag hoe wij die stem moeten duiden. Heeft Elmer een stoornis? Is het de innerlijke stem die iedereen wel heeft, waarmee je gewoonlijk jezelf toespreekt?

Elmer komt op een nieuwe school, waar ook weer moeilijkheden opduiken. Hij is niet een willoos slachtoffer en is best bereid een daad te stellen tegenover een pestkop, zoals hij dat ook al op zijn vorige school deed. Dat brengt hem in de problemen.

Samen met zijn moeder gaat hij terug naar Vlieland. Intussen heeft hij waan- en dwanggedachten ontwikkeld, die zijn leven ernstig bemoeilijken. Zo is hij ervan overtuigd dat hij zich onzichtbaar kan maken. Ook weet hij zeker dat hij slecht is:
En ik, ik was slecht. Ik had begrepen dat ik er niet van kon vluchten, ook niet hier, dat ik me er niet voor zou kunnen verbergen, nergens, omdat het iets was wat in me zat; zolang ik leefde zou ik een gevaar zijn voor de mensen om me heen.
En daarmee was mijn slechtheid overal; ik zou er nooit aan kunnen ontsnappen. Daarmee was het groter nog dan de bedrieglijke lucht en erger dan de spiedende zon. 
Uiteindelijk gaat hij de strijd aan met de stemmen in zijn hoofd. Dat is eigenlijk niet de goede uitdrukking. Hij begrijpt dat je niet altijd hoeft te strijden en dat je niet op alle vragen antwoorden hoeft te vinden. Sommige vragen zijn antwoorden, leert hij van Arri, een jongen met wie hij vriendschap sluit.

Je kunt je afvragen of Arri van een andere orde is dan Lomax. Waarschijnlijk bestaat Arri wel in de werkelijkheid, maar hij is naast de stem van Lomax ook een tegenstem.

Ik vond Groter dan de lucht, erger dan de zon wel een mooi boek. Je kunt goed meeleven met Elmer, zonder dat nu tot in detail uitgelegd hoeft te worden wat er met hem aan de hand is. Elmer is een interessant personage, slachtoffer en dader tegelijk.

Net als in Tijgereiland is er een soort doorbraak in de verhouding met de moeder. Hoe liefdevol de ouders van Elmer ook zijn, meestal praten ze niet echt met hem. Dat gaat uiteindelijk toch gebeuren.

Ook in dit boek speelt Remmerts de Vries met de vorm; het tweede deel is in dagboekvorm geschreven. Ook het eerste en het derde deel zijn in de ik-vorm geschreven, maar niet in de dagboekvorm. Eerlijk gezegd heb ik niet het idee dat dat veel verschil maakt. In Tijgereiland haalde ingrijpen in de vorm (overstappen naar de hij-vorm) ook niet veel uit.

De kracht van Remmerts de Vries zit in andere zaken. Hij kan ons dicht bij een personage laten komen, in welke situatie die ook is. Remmerts de Vries heeft mededogen met zijn personages, maar hij laat ook zien dat er een kracht in hen schuilt, waarmee ze hun problemen tegemoet kunnen treden. Daar kunnen veel lezers moed uit putten.

donderdag 17 november 2016

Uit het leven van Dik Trom (Knipoog 56)



Ach, de boeken van je jeugd! Arendsoog, Pietje Bell, Buffalo Bill, de reeks over Biggles, Paddeltje, enkele deeltjes over de Kameleon - ik kan de passages zo weer voor me halen. En Dik Trom?

Dik Trom heb ik wel gelezen, maar pas later, toen ik er eigenlijk al te groot voor was. De boeken over Dik Trom waren volgens mij niet bij ons in huis. Of zou mijn kleine broertje ze gehad hebben? Voor zover ik weet, leende ik een deel van een neefje.

De boeken van Dik Trom zijn legendarisch. Niet omdat ze zo goed zijn. Een echte verhaallijn is er bijvoorbeeld nauwelijks in te ontdekken, maar in de boeken over Pietje Bell en de Kameleon is hetzelfde het geval. Dik Trom was, zeker toen het boek verscheen, wel verfrissend: geen modelfiguur, maar een echt kind. Een jongen met een goed hart, een rijk gevoel voor humor en een onverschrokkenheid bij onverwachte situaties. Veel kinderen, jongens vooral, hebben gesmuld van zijn avonturen.

Vooral het beeld van Dik die achterstevoren op een ezel zit, zal iedereen bijstaan, ook als hij het boek niet gelezen heeft. Volgens mij heeft die afbeelding vaak of misschien wel altijd op de voorkant gestaan van Uit het leven van Dik Trom.

Er zijn ook verschillende sculpturen gemaakt van Dik Trom op de ezel. Een ervan staat in Hoofddorp. Een foto ervan vond ik bij het bericht over een Dik-Trom-app.

Naast het beeld van Dik op de ezel is er een zinnetje beroemd geworden: 'Het is een bijzonder kind, dat is-ie!' Een uitspraak van vader Trom, die maar niet echt boos kon worden op zijn kind. Wie dat wil nalezen, leze de originele tekst op DBNL.

Honderdvijfentwintig jaar na de eerste uitgave is Uit het leven van Dik Trom opnieuw uitgegeven door uitgeverij Kluitman. Het Reformatorisch Dagblad besteedt er aandacht aan. Janneke de Jong zet boven haar artikel: 'Een bijzonder boek, dat is het', waarmee ze duidelijk knipoogt naar de uitspraak van vader Trom.

Er blijken veel van dit soort knipogen te zijn. 'Iets is bijzonder, dat is het' of 'Iets is bijzonder en dat is het'. Die 'en' sluipt er gemakkelijk tussen, omdat die de zin soms wat ritmischer maakt.

Enkele voorbeelden: een bijzonder schooltje (het schoolgebouwtje van Etersheim), een bijzondere methode (EMDR); een bijzonder bouwwerk (nationaal paleis van Pena); een bijzonder fonds (het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten), een bijzondere jongen (naar aanleiding van Schooldagen van Coetzee); een bijzondere filmmaker (Henk van der Linden, de verfilmer van Pietje Bell, vreemd genoeg); een bijzonder wijkje (Heksenberg); een bijzonder hotel (Hotel Kunturwassi Colca en ook een hotel in Wolvega); een bijzonder merk (Saab); een bijzonder mens (Fred Rutten); een bijzonder bos (in Kolham); een bijzonder dorp (Westkapelle); een bijzondere bridger (Bob Drijver); een bijzondere zitzak. De lijst kan met gemak langer gemaakt worden.

Het lijkt me te bewijzen dat Dik Trom, of in ieder geval het zinnetje uit het boek, nog springlevend is. En dat na honderdvijfentwintig jaar! Terecht dus dat Janneke de Jong schrijft: 'Een bijzonder boek, dat is het'.

woensdag 16 november 2016

It's the economy, stupid! (Knipoog 55)


Al eerder schreef ik over het veelvuldig knipogen naar de uitspraak 'It's the economy, stupid!'  Ooit bedacht door James Carville, voor de campagne van Bill Clinton in zijn strijd tegen George H.W. Bush.

De uitspraak werd zo gevleugeld dat ook een Nederlandse variant als 'Het is het kapitalisme, sukkel!' blijkt te werken.

Beatrice de Graaf blijft dicht bij het origineel in haar stuk 'Het is de mythe, stupid!' in NRC Handelsblad van 12 november 2016. Ook nu is er een Clinton bij betrokken, al komt die maar zijdelings ter sprake.

De Graaf legt uit dat Trump kon winnen door de mythe die hij gecreëerd heeft. Enerzijds bestaat die uit de metafoor van het gezin, met vader Trump aan het hoofd. Die zal er wel voor zorgen dat de gezinsleden geen kwaad overkomt.

Verder associeert hij buitenlanders, Mexicanen, met lichamelijke onreinheid. Hij gebruikt morele metaforen om aan een mythe te bouwen en dat blijkt veel beter te werken dan vertrouwen op de rationaliteit van de kiezer.

Het verhaal klinkt aannemelijk. Sterker nog: De Graaf presenteert het alsof het overduidelijk is: 'Het is de mythe, stupid!'  Het zinnetje laat ze niet terugkomen in haar stuk, maar het werkt.

Toen ik de vorige keer over deze uitspraak schreef gaf ik al veel voorbeelden van varianten. Laat ik er nog eentje geven waarbij Hillary Clinton is betrokken. In 2015 (28 juli) stond er een stuk over Hillary en klimaatverandering in Vrij Nederland, onder de titel: 'Het is het klimaat, sukkel!' Je vindt het hier.

De knipogen naar 'It's the economy, stupid!' zullen van tijd tot tijd terugkomen. Ze werken.

dinsdag 15 november 2016

Lieve (Ronald Giphart)


Ronald Giphart kan vlot verhalen vertellen. Meestal gaan die verhalen niet zo diep, maar ze zijn vaak wel onderhoudend. Omdat ik in het onderwijs werkzaam ben, moet ik zijn boeken wel lezen. Ik las bijvoorbeeld: Ik ook van jou (1992), Giph (1993), Pileine zegt sorry (1996) en Gala (2003). Zoals gezegd: aardig verteld, maar dat is het dan ook wel.

Er zit snelheid in de manier van vertellen en hier en daar tref je ook wel humor aan, maar eerlijk gezegd doen de boeken me niet zoveel. In 2000 publiceerde Giphart Ik omhels je met duizend armen over een vrouw die kiest voor euthanasie. Hierbij stond de moeder van de schrijver model. Dat is een thematiek die nogal actueel is, nu er gediscussieerd wordt over verruiming van de euthanasiewet.

Ik had er wel wat van verwacht. Een vrij zware thematiek, die ook nog dichtbij komt, omdat er een autobiografische component in zit. Het lukt Giphart om ook deze zwaarte licht en vlot te brengen. Maar een beroep doen op de emotie van de lezer, van deze lezer althans, lukt minder goed. Mijn verstand weet dat er aangrijpende gebeurtenissen in de roman moeten zitten, maar de beschrijvingen doen me niets. Daarmee had ik indertijd Giphart zo ongeveer opgegeven.

Maar in 2005 las ik Troost  en toen had Giphart mij toch te pakken. Het verhaal is hilarisch: een tv-kok krijgt een groep gasten die moeten figureren in een tv-programma en dat gaat allemaal bepaald niet gladjes. Laat dat soort dingen maar over aan Giphart of aan Renate Dorrestein.

Maar daarnaast had Troost ook een schrijnende kant. De vader van de kok was zelf ook kok, maar hij heeft andere opvattingen over koken. Prachtig beschrijft Giphart de relatie tussen vader en zoon. Ik was verkocht.

Toch kocht en las ik niet de romans IJsland (2010) en Harem (2015), die wel goede recensies kregen. Waarom ik ze niet probeerde, weet ik eigenlijk niet. Maar nu ligt Lieve in de winkels en ik besloot toch maar weer eens een Giphart te proberen.

Lieve gaat over het gelijknamige lief (Lieve Vanlieve) van de regisseur Noah Boudrin. Ze werd een beroemd actrice, maar kwam op jonge leeftijd om. Noah heeft besloten een film over haar te gaan maken. De hoofdrollen worden gespeeld door Liv Minnema en Bison van Beerschot.

Ook nu weer vertelt Giphart met veel vaart. Hij wisselt het verhaal van de film (met Liv en Bison dus) af met de gebeurtenissen van een tijdje terug (met Lieve en Noah). Dat geeft mooie parallellen en variaties.

Giphart heeft zich goed verdiept in de filmwereld. Je waant je op de set. Af en toe gebruikt gebruikt wat vaktermen die kleur geven aan de beschrijvingen, zonder dat overdreven te doen.

Noah had bepaald dat Liv en Bison geen contact met elkaar mochten hebben voordat de opnamen daadwerkelijk begonnen. De personen moeten elkaar dus nog helemaal leren kennen. De spanning die dat oplevert, weet Giphart goed weer te geven.

Maar je wilt als lezer ook geraakt worden. Lieve heeft een leven geleid dat je als tragisch kunt bestempelen, in het licht van haar vroege dood en ook de verhaallijn van Liv en Bison kent tragiek. Dat had ik graag willen voelen, door meer dan door het geciteerde gedicht van Hugo Claus. Maar dat is niet gebeurd.

Misschien had ik dat niet moet willen. Misschien is Giphart niet zo'n schrijver. Misschien moet ik hem lezen om zijn luchtigheid, om zijn spanning zelfs, om de vaart van het vertellen. Dat kan hij wel; Giphart is een vaardig verteller. Maar eerlijk gezegd is het me te weinig. Met weemoed denk ik terug aan Troost. 

maandag 14 november 2016

Helga Ruebsamen (1934 - 2016) overleden




Op 8 november overleed Helga Ruebsamen; ze was 82 jaar oud. Ze werd geboren in Nederlands-Indië in 1934 en debuteerde in 1964 met De kameleon. Daarna publiceerde ze De heksenvriend (1966), Wonderolie (1970) en De ondergang van Makarov (1971). Dat laatste boek verscheen toen ik op de middelbare school zat. 

In de lessen literatuur werd haar naam nooit genoemd en toen ik in de tweede helft van de jaren zeventig zelf driftig begon te lezen, kwam ik haar werk niet tegen. En Ruebsamen zweeg. Jarenlang kwam er geen nieuw werk van haar uit.

Ooit zag ik een foto van haar, in een van de boeken van C.J.E. Dinaux, die verschillende delen Gegist bestek schreef. Ik vraag me af of ik die boeken nog heb. Na de laatste verhuizing staan ze in ieder geval niet meer in mijn boekenkast. Die foto heb ik indertijd bekeken. Ik herinner me niet dat ik het bijbehorende stukje heb gelezen.

In 1988 verscheen er ineens weer werk van haar: Op Scheveningen. En er was publiciteit. Ze werd geïnterviewd, het boek werd gerecenseerd en geprezen. In datzelfde jaar verscheen Pasdame en een jaar later Olijfje en andere verhalen. Dat heb ik gelezen, net als Beer is terug (1999) dat ik kreeg van een dierbare collega, bij mijn afscheid van een school waar ik elf jaar had gewerkt.

Ja, die verhalen vond ik wel goed. Toch bleef het bij die twee boeken en las ik niet meer van Ruebsamen. Ook niet toen zij de F. Bordewijkprijs (1998), de Annie Romeinprijs (2001) en de Anna Bijnsprijs (2003) kreeg. Je kunt niet alles lezen, maar ik heb haar in mijn leesgedrag wel verwaarloosd.

De dood is goede gelegenheid om eens wat verder terug te kijken. Ik heb (leve Delpher!) wat in oude kranten gebladerd.

In 1959 vermelden de kranten dat de Reina Prinsen Geerligsprijs is toegekend aan J. Bernlef voor zijn bundel Kokkels. Bernlef had al wel gedacht dat hij de prijs zou krijgen, vertelde hij. Er is een eervolle vermelding voor Helga Ruebsamen (25) voor drie novellen, onder de titel Voor de kantlijn en voor Chris Verheugd (24) voor zijn verhalenbundel Tram der verdoemden. Nooit meer iets van gehoord, van die Verheugd, voor zover ik weet. Van Bernlef natuurlijk wel.
De jury bestond uit Anna Blaman, Antoon Coolen, Clara Eggink, Karel Jonckheerde en dr. W.J. Schulte Nordholt. Die laatste zorgde nog voor ophef. Hij verklaarde dat hij het niet eens was met de toekenning van de prijs aan Bernlef en ook met de eervolle vermeldingen. 'Dit tot spijt van de overige juryleden.' Dat lees ik in verschillende kranten, bijvoorbeeld in De Waarheid van 25 november 1959. 

De telegraaf van die dag doet uitgebreid verslag van de uitreiking. Ruebsamen leest op de bewuste avond een fragment voor van haar verhaal 'Nol Kaak'. 

Haar debuut De kameleon wordt vijf jaar later goed ontvangen. Bijvoorbeeld in De telegraaf van 15 juni 1964 waarin Maud Cossaar met grote letters de kop 'Mooi debuut van Helga Ruebsamen' boven haar stuk schrijft en daaronder: 'Nederlands schrijftalent'.

Ze schrijft bijvoorbeeld:
Wat een geluk, dat het korte verhaal zich sinds enige tijd een bestaansrecht verwierf. En wat een aanwinst voor het korte verhaal betekent Helga Ruebsamen. Haar verhalenbundel “De kameleon” is wel een heel eigendommelijk debuut. 
De verteltrant is uiterst direct en messcherp soms, ver weggehouden van eigenbelang of zelfmedelijden. Haar onderwerpen zijn volledig op “de ander” gericht. De mens met zijn gemis: gemis aan moed, aan werkelijkheidszin, aan liefde. Nooit larmoyant, nooit overdone, leggen deze verhalen volkomen de hand op de lezer.
Het titelverhaal vindt ze minder gaaf. 'Maar alle andere verhalen zijn gaaf, bewust van opzet, volkomen overtuigend.' Ze is erg enthousiast over 'De kermisbruid': 'Het verhaal is prachtig van eenvoud, sterk van compositie en de ontknoping is groots en hartverscheurend.'

Als twee jaar later De heksenvriend, een roman, verschijnt, wordt die vaak vergeleken met De kameleon. Meestal wint de verhalenbundel het, maar reacties op De heksenvriend zijn wel positief. K.L. Poll (prettig om die naam weer eens op te schrijven) schrijft in het Algemeen Handelsblad van 16 maart 1967: 'Het is een briljant en licht geschreven roman zoals er hier weinig worden gemaakt.'

In veel besprekingen van het vroege werk van Ruebsamen wordt gewezen op haar personages. Alfred Kossmann doet dat bijvoorbeeld in Het vrije volk van 27 november 1971: 
Zij heeft talent voor het macabere, morbide, zij vindt haar stof in de levens van mensen die naast de medemens die naast de maatschappij staan, alkoholisten, lesbiennes, zwervers en vooral zwerfsters, allemaal mensen die het niet meer kan schelen of die het op een bepaalde manier tevéél kan schelen. 

Zonder de minste sentimentaliteit, zonder het minste "medelijden"beschrijft zij de levensgang van maatschappelijke mislukkingen. Zij staat voor niets.
De niet-sentimentele beschrijving wordt ook door verschillende recensenten genoemd. 

In de tweede helft van haar carrière, met ingang van 1988 dus, heeft Ruebsamen veel lof gekregen. Ik wil u niet onthouden wat Herman de Coninck schreef over de bundel De dansende kater (1992) in NRC Handelsblad van 8 januari 1993.

Hij noemt vier redenen om die verhalen te lezen: omdat het knappe, decadente verhalen zijn; omdat ze vol zinnen staan die je twee keer moet lezen, niet omdat je ze niet meteen begrijpt, maar omdat ze mooi zijn; omdat er een aantal personages in rondloopt van een aanstekelijke gekte of een aanlokkelijke slechtigheid; en tenslotte omdat al die decadentie, dat wellustig verval, die doodsangst, die eigenlijk toch wel gore seks, bijna vrolijk worden opgeschreven. 

Daar hoeft eigenlijk niets aan toegevoegd te worden. Helga Ruebsamen is niet meer. Haar werk staat nog in kasten en is nog te verkrijgen. Lees het. Zeg ik ook tegen mezelf. 

zondag 13 november 2016

Sympathy for the devil (Knipoog 54)



In een column in NRC Handelsblad van zaterdag 12 november 2016 beschrijft Arjen van Veelen over hoe hij leefde in Missouri, 'midden in Trump-country'. Hij heeft de Trumpaanhang om zich heen gezien:
Ik ben bang geweest. Ik heb gezien hoe aardig en hoe gewoon ze allemaal zijn - wat me nog banger maakte.
Ik ben empathisch geweest, maar niet empathisch genoeg: ik dacht dat ze het niet meenden. 
Hij adviseert ons om andersdenkenden en mensen in andere situatie dan wijzelf serieus te nemen:
Gaat u allen vooral halsoverkop uw bubbels uit. Ga toch shoppen bij de Lidl, geef bijles aan witte analfabeten, neem zeven verschrikkelijke PVV'ers als Facebook-vriend. Schmink uw gezicht vandaag toch maar dropzwart: kom ze vooral tegemoet.
Gaat allen uw bubbel uit: u zult verbaasd zijn dat 'ze zo aardig zijn'. U zult geschokt zijn hoe arm sommigen zijn. U zult de woede op uzelf plots snappen.
U zult ook geschokt zijn hoe rijk sommigen der bozen zijn. Maar u zult inmiddels zo empathisch zijn, dat u helemaal snapt dat zelfs de excuuslozen zich tóch verliezers mogen voelen, want ze hoorden van jongsaf dat zij, als echte Nederlanders toch recht hadden op de hoofdprijs. 
Hij eindigt zijn column met: 'Hoop intussen op het beste en bereid je voor op het ergste.'

Boven zijn column zette Van Veelen de titel 'Empathie voor de duivel', wat een beetje een vreemde titel is, omdat de anderen, de mensen buiten de bubbel, helemaal niet als 'de duivel' worden getekend.

Van Veelen zal de titel vooral gekozen hebben vanwege de knipoog naar 'Sympathy for the devil', een nummer van The Rolling Stones uit 1968.


Het nummer is geschreven vanuit het perspectief van Lucifer. Mick Jagger vertelde dat hij bij het schrijven geïnspireerd werd door Baudelaire en De meester en Margarita van Boelgakov. Zie (hier).

In Nederland kwam 'Sympathy for the devil' op 20 oktober 1973 in de Top 40. Op dat moment stond 'Angie' van dezelfde groep op nummer 1. Vijf weken bleef  het nummer in de toplijst. Het kwam niet hoger dan nummer 14.

Later werd het scuccesvoller. Zo kwam het elk jaar in de Top 2000; in 2003 zelfs op nummer 14. Het zal meegeholpen hebben dat het nummer ook door andere artiesten en groepen is uitgevoerd: Brian Ferry en Guns N' Roses bijvoorbeeld.

Er is ook een film uit 1968 van Jean-Luc Godard die One plus one heette, maar de 'producer's edit' werd Sympathy for the devil  genoemd.



In ieder geval is 'Sympathy for the devil' zo bekend, dat Arjen van Veelen een knipoog ernaar kan gebruiken als aandachttrekker voor zijn column. En zie, het werkt.

maandag 7 november 2016

De dood heeft mij een aanzoek gedaan. Over dood, leven en liefde (dagboek) (Kristien Hemmerechts)

Met een hark ging ik door de mappen, submappen en subsubmappen in mijn computer. Ik ben slordig met mijn artikelen en ze zwerven overal rond, in de vreemdste mappen. Af en toe vis ik een recensie op die op internet voor mij onbereikbaar geworden is. Of ik moet ervoor betalen en dat doe ik maar niet.

Onderstaande recensie is verschenen in Nederlands Dagblad, in 2009, neem ik aan. Of de titel boven deze recensie daadwerkelijk in de krant verschenen is, waag ik te betwijfelen. Achteraf ben ik er niet zo tevreden meer over. Wandelen langs de berm? Dan loop je dus gewoon op de weg. Dat zal ik niet bedoeld hebben. Waarschijnlijk vond ik 'de afgrond van de dood' te dramatisch'. 


Wandelen langs de berm van de dood

‘Ik ben een blanke vrouw van drieënvijftig jaar en ik overweeg mijn leven af te ronden. Voilà, het staat in al zijn kuisheid op papier. We plegen geen zelfmoord, we ronden af.’ Met deze drie zinnen begint Kristien Hemmerechts haar dagboek De dood heeft mij een aanzoek gedaan. Ze mag het wel ‘in al zijn kuisheid’ opschrijven, maar het is toch een begin waarvan je even moet slikken. Dat is nogal niet wat: iemand die zelfmoord wil plegen en die dat tegen ons zegt.

Je vraagt je af hoe concreet de plannen eigenlijk zijn en hoe dichtbij het einde is en of iemand die zelfmoord overweegt nog wel een dagboek bij gaat houden. Maar Jotie T’Hooft schreef ook bewust zijn laatste gedichten, toen hij wist dat dood dichtbij kwam.

Even verderop neemt Hemmerechts ons mee naar een wat grotere afstand, als ze vertelt dat
het dagboek een project is:
Het project bestaat uit het zoeken naar een antwoord op de vraag: waarom wil ik mijn leven afronden?
En ook: hoe kan ik een houding, een mentaliteit, een gemoedsgesteldheid ontwikkelen die me wegleidt van dit verlangen naar afronding?
Hemmerechts voelt dus de neiging het leven te beëindigen en tegelijkertijd zoekt ze iets om
die neiging te overwinnen. Dat is geen geringe opgave.

Van wat haar wegdrijft van dit leven, kom je als lezer eigenlijk niet zo heel veel te weten. Wel vertelt ze ons dat ze de vreugde mist en dat ze bang is geworden voor mensen. Ze noemt dan ‘hun gemene tong. Hun venijn.’ Dat laatste herhaalt ze verderop in het dagboek.

Maar al op pagina 37 schrijft ze dat het afrondingsverlangen wegebt, naarmate ze langer dit dagboek bijhoudt en nog weer later constateert ze, misschien met enige verwondering, een volstrekte afwezigheid van haar doodsverlangen.

Vanaf het begin bestaat haar project niet alleen uit het onderzoeken van haar eigen drijfveren, maar ook het kijken naar andermans dood: waarom willen mensen een eind aan hun eigen of aan andermans leven maken? Waarom willen ze doorleven.

Door het hele dagboek heen vertelt ze korte geschiedenisjes, die ze meestal gelezen heeft in haar krant. Het zijn berichten die ik heb overgeslagen, denk ik, met een zekere achteloosheid. Stuk voor stuk zijn het echter kleine drama’s en Hemmerechts presenteert ze ons met veel compassie voor nabestaanden, slachtoffers en vaak ook daders. Veel meer dan ze registreren doet Hemmerechts niet en dat is waarschijnlijk ook niet nodig. Als lezer zie je hoe gemakkelijk een mens tot wanhoopsdaden kan komen, hoe weinig de medemensen oog hebben voor de voortekenen.

Door de berichten die Hemmerechts kiest, merk je met welk oog ze krant leest, met welke blik ze de wereld beziet. Ook als ze die berichten sec weergeeft, krijgen ze iets persoonlijks, omdat ze uitgekozen zijn in deze context. Dat persoonlijke is natuurlijk helemaal duidelijk als Hemmerechts over het leed in haar eigen leven schrijft: haar overleden zoontjes, haar man (Herman de Coninck) die haar ontvallen is. Hoe de afwezigen nog altijd aanwezig zijn en wat ze daarmee moet.

Het dagboek is opgedragen aan Hemmerechts’ vader, die in België een publieke persoonlijkheid was. De schrijfster kon daardoor bijvoorbeeld audio- en videobeelden vinden waarop haar vader te horen en te zien was. In dit boek komt de vader dichtbij. Hemmerechts spreekt hem zelfs rechtstreeks aan:
Ik was naar die begraafplaats gereden, papa, om afscheid van je te nemen, en van de last die jij en mama onbewust op mijn schouders hebben gelegd: jullie trauma’s, jullie ambities, jullie verwachtingen.
Ze wil afscheid nemen, maar ze weet ook dat dat niet kan. Ze zal verbonden blijven met haar vader en ze ervaart dat haar vader, over zijn dood heen, over haar waakt.

Aan het eind van het boek rond Hemmerechts het project niet af met enkele conclusies; zo’n soort boek en zo’n soort onderzoek is De dood heeft mij een aanzoek gedaan niet. De laatste regel is een regel vol hoop: ‘Ergens moet water stromen dat ons wegdraagt van het verleden.’


Eerder publiceerde ik hier de recensie van een ander boek van Hemmerechts: Kronkelpaden van het geheugen. Daar was ik vel meer te spreken over. 

vrijdag 4 november 2016

Onbehagen (Bas Heijne)


In de 'filosofische pamfletserie' Nieuw licht wordt er een klassieke tekst/een klassiek werk met hedendaagse ogen bekeken. Wat heeft die tekst ons vandaag nog te zeggen? De serie start met het boekje Onbehagen; Nieuw licht op de beschaafde mens van Bas Heijne. Hij geeft een analyse van de tijd waarin we leven met op de achtergrond  Het onbehagen in de cultuur van Sigmund Freud.

Het wetenschappelijke werk van Freud is voor een groot deel achterhaald. Dat geeft Heijne ook toe. Maar volgens hem heeft Freud ons wel wat te bieden als filosoof. Hij gebruikt vooral drie principes van Freud: het lustprincipe, het realiteitsprincipe en de doodsdrift.

Het lustprincipe spreekt voor zich: een mens heeft behoeften, verlangens, lusten en die wil hij bevredigen. Het realiteitsprincipe stelt die bevrediging uit: als je een motor wilt kopen, moet je eerst sparen. Uit de doodsdrift zou de agressie te verklaren zijn die we om ons heen zien, de vernietigingsdrift.

Heijne begint midden in onze tijd: de aanslag op Charlie Hebdo, die hem, zoals veel Europeanen, geschokt heeft. Die schok is te verklaren door de tijd waarin velen van ons zijn opgegroeid. Heijne:
een tijd van vertrouwen en verwachtingen - verwachtingen over groei en gelijkheid, een almaar rationelere ordening van de wereld, geïnspireerd door de ideeën van de Verlichting, zoals die na de Tweede Wereldoorlog hun beslag kregen.
Heijne licht nog toe dat het niet om een diep doorvoelde heilsverwachting of ideologische overtuiging gaat, maar dat het een vanzelfsprekendheid was.

Daar herken ik wel iets in. In de jaren zeventig waren er de treinkapingen, de bezetting van een basisschool, activiteiten van de Rode Jeugd en de RAF en er werd door ons jongeren flink over gediscussieerd. Toch had je het idee dat het incidenten waren. Het maakte niet echt inbreuk op het gevoel van veiligheid. Op de radio hoorden we de berichten over Vietnam, dagelijks. Maar het had niet iets te maken met onze leefwereld.

De enige keer dat we oprecht geschokt waren, was in 1979, toen Rusland Afghanistan binnenviel. We hadden het idee dat Amerika dat niet over zijn kant zou laten gaan en dat dat ook gevolgen zou hebben voor ons. We vroegen ons af of dit het begin kon zijn van een Derde Wereldoorlog. Maar al binnen een dag bleek dat we rustig door konden leven.

De verwachting waarmee Heijne, en niet alleen hij, is opgegroeid strookt niet met sommige tendensen die, in ieder geval na 2001, steeds duidelijker in de maatschappij aanwezig zijn. Die tendensen konden een tijd lang door hen worden afgedaan als ontsporingen en er was dan ook niet echt behoefte om zich te verdiepen in de emoties die eraan ten grondslag liggen. Nationalisme, wij/zij-denken, anti-Europese gevoelens - die passen niet in het perspectief waarmee velen keken naar de wereld waarin ze leefden en naar de toekomst die ze tegemoet gingen. Ze werden gezien als incidenten.

Bij een verwachtingsvol leven past niet het onbehagen, dat intussen niet meer te ontkennen is. Er zijn immers veel boze en bange mensen. Heijne begint zijn essay niet voor niets met Charlie Hebdo, die de angst flink hebben aangewakkerd. Hij zegt daarover 'dat er iets stierf in mij, die winterse januaridag'. Hij vraagt zich af of er oprecht optimisme mogelijk is in een door pessimisme gekleurd wereldbeeld.

Aanslagen geven een gevoel van onveiligheid. Heijne laat zien dat de roep om veiligheid beantwoord wordt met een inperking van onze vrijheid, bijvoorbeeld doordat er steeds meer gegevens over ons verzameld worden.

Na 11 september 2001 werden er in Nederland in hoog tempo wetten aangenomen waarbij mogelijkheden om de gangen van mensen na te gaan en om verdachte personen op te pakken enorm vergroot werden. Ik herinner me dat die wetten bijna geruisloos door de Tweede Kamer werden aangenomen. Alleen Marijke Vos (Groen Links) maakte bezwaar, als mijn geheugen me niet bedriegt. Nog onlangs werd er een wet aangenomen die de AIVD en de MIVD grotere bevoegdheden geeft.

Leidend voor veel wetgeving zijn statistieken, onderzoeksgegevens. Heijne:
Het zijn cijfers en statistieken die maatgevend worden. Het individu ziet zijn burgerschap, zijn band met de samenleving, niet langer als een bewust proces waarbij hij zijn keuzes en opvattingen kenbaar kan maken en zodoende bijdragen aan het idee van gemeenschap. hij ziet zich steeds meer gereduceerd tot een te monitoren object, waarvan de toestand, het gedrag en de risico's samengevat kunnen worden in tabellen. Samen maken die tabellen uit hoe de samenleving naar hem kijkt. Hoe hij naar de samenleving kijkt, doet er minder toe. 
Dat is een terechte signalering door Heijne. Cijfers bepalen overigens niet alleen de houding van de overheid tegenover de onderdanen, maar ook die van de mensen tegenover hun omgeving. We zien dat terug  in bijvoorbeeld het omgaan met voedingsadviezen. Er zijn ouders die hun kinderen geen worst laten eten, omdat je daar kanker van krijgt. Ze verabsoluteren de cijfers, net als de mensen die producten wegdoen omdat ze over de datum zijn, zonder te vertrouwen op eigen reuk- en smaakvermogen of op het gezonde verstand.

Heijne signaleert nog een probleem bij het vooruitgangsdenken. De vooruitgang in de wetenschap geeft ons ook op een andere manier minder vrijheid:
Vooruitgang in de wetenschap gaat onmiskenbaar hand in hand met een reductie van de mens zelf. Die paradox kun je als volgt samenvatten: naarmate de wetenschap steeds dieper in onze levens en, vaak letterlijk, in onze lichamen doordringt om ons te genezen, te beschermen en zelfs te verbeteren (...) lijkt dat ons juist eerder minder dan meer vrijheid op te leveren. We worden steeds meer gewaar hoezeer we door onze biologie gedetermineerd zijn. 
Dat gevoel van onvrijheid is een vruchtbare bodem voor het populisme. Wie zich bedreigd voelt in een complexe wereld, is vatbaar voor eenvoudige 'oplossingen'. De Europese Unie had een gevoel van gemeenschap op kunnen roepen, maar veel mensen zien die als een bedreiging voor de eigen kleine gemeenschap. Ooit schreef ik een column over hoe de globalisering juist nostalgie naar een overzichtelijke wereld oproept en dat dat blijkt uit bijvoorbeeld de pagina's met foto's uit het verleden die op Facebook te vinden zijn.

Heijne zet het populisme niet weg als iets om op neer te kijken. Hij probeert het te begrijpen. Zo schrijft hij over Trump en de Trumpachtigen:
Trump en zijn politieke geestverwanten bedienen burgers die aan de ene kant gewend zijn om als consumenten benaderd te worden en geen geduld hebben voor de inspanning en gemeenschapszin die bijvoorbeeld klimaatverandering van hen vraagt - en aan de andere kant bevrijd willen worden van een onoverzichtelijke, hopeloos complexe wereld waarin experts de dienst uitmaken en die wordt bestuurd door een elite die pleitbezorger blijft van een wereldbeeld dat hun autonomie en vrijheid belooft, maar hen in wezen juist verweesd heeft gemaakt.
Dit alles legt een typische paradox van deze tijd bloot - verwende, ongeduldige individuen die hunkeren naar een verloren gemeenschap.
Hij brengt de gedachtegang in verband met de drie principes van Freud: het lustprincipe, het realiteitsprincipe en de doodsdrift (of vernietigingsdrift).
De tendens om een mens steeds meer los te zien van zijn omgeving, hem niet langer als een burger maar als en klant te zien, als object voor commerciële en politieke manipulatie, als louter optelsom van statistieken en tabellen, maakt de verbondenheid met zijn omgeving zwakker en versterkt het onbehagen. het roept het verlangen op naar een radicaal herstel van autonomie, de fantasie van een gesloten gemeenschap die zich niets van de buitenwereld meer hoeft aan te trekken. Al het onbehagen in de cultuur richt zich daarop.
Je wilt iets - dat is je lust. Maar hoe ga je daarmee om? Heijne:
Wie Freuds realiteitsprincipe erkent, zal die wereld willen hervormen. Wie het realiteitsprincipe ontkent, zal haar willen vernietigen. 
Dat laatste kan alleen door je buiten de wereld van de anderen te plaatsen. Door een wereld van 'zij' en een wereld van 'wij' te creëren. De sociale media staan bol van de woede op 'de hoge heren'. Vaak wordt zelfs gesuggereerd dat ze met opzet het land te gronde richten. De 'zij' is de elite, waar de boze mens zelf niet toe behoort. We krijgen dan foto's als die hiernaast. We kunnen dit afdoen als onderbuikgevoelens, maar laten we ervan uitgaan dat de angst en de woede reëel zijn. Vaak klinkt een agressieve oproep om een daad te stellen. Om iets te doen.

In Nederland is, op Facebook in ieder geval, onze premier vaak het symbool van de elite die geen goed meer kan doen. Naast onderstaande foto stond de volgende tekst:

Wij hebben geen zeggenschap over ons geld, land en leven. De politiek is corrupt en in handen van de 1% elite.
Iedereen die verantwoordelijk is voor misdaden tegen het volk moet voor een volkstribunaal komen. En om dat mogelijk te maken moeten we meer mensen wakker krijgen, dus roep ik iedereen op dit te zoveel mogelijk te delen.
De elite wordt gezien als een kleine groep. De rest is 'het volk' en dat volk moet zijn autonomie terug  zien te vinden. Zo worden de zaken in ieder geval voorgesteld.

Dankzij het essay van Heijne zien we dat het niet vreemd is dat mensen verontrust zijn. Hun reacties mogen grotesk lijken, het is niet vreemd dat, gezien de huidige ontwikkelingen, mensen het gevoel krijgen dat ze hun autonomie kwijt zijn. Voor een deel hebben ze daarin zelfs gelijk.

Het mooie van het essay van Heijne is dat het ons aan het denken zet over de maatschappij waarin we leven en over wat wij persoonlijk daarmee zouden moeten. Dat is iets waar we nog wel een tijdje op kunnen kauwen. We kunnen er niet van uitgaan dat onze redelijke, humanistische blik op de wereld ons automatisch gelijkgeeft en dat het een kwestie van tijd is voordat iedereen dat ziet. In het slot van Onbehagen formuleert Heijne dat als volgt:
Wanneer het humanisme te zeker van zichzelf wordt, wordt het onherroepelijk naïef - en ok hypocriet. De mens laat zich niet rationeel beheersen. Hoed je voor de overmoed van de rede, het idee dat de wereld zich een kant op laat sturen, dat beschaving een blijvende garantie is tegen menselijke agressie en vernietigingsdrang. Beschaving en verlichting roepen het onheil over zichzelf af zodra ze verblind worden voor tegenkrachten - van buitenaf maar ook van binnenuit.
Reken jezelf niet rijk, denk niet dat de mens het alleen af kan, leun niet lui achterover met het idee dat instituties de beschaving voor altijd waarborgen. Hoed je voor de barbaar in je omgeving. En voor de barbaar in jezelf.
Het is altijd goed als mensen aangezet worden tot nadenken. Er is al genoeg wat inspeelt op de emotie en op de impulsieve reactie. Bezinning is meer dan nodig. Onbehagen geeft daartoe een goede aanzet.

donderdag 3 november 2016

Dichters uit de bundel (Chrétien Breukers/Dieuwertje Mertens)


Recensies van een bloemlezing volgen vaak hetzelfde stramien: de recensent pikt wat dingen uit de inleiding, noemt wat opzichtige fouten (die er altijd in sluipen), verbaast zich over de keuze (waarom staan die en die er niet in?) en velt een oordeel. Daar zal ik bij Dichters uit de bundel niet ver van afwijken.

De bloemlezing is samengesteld door Chrétien Breukers en Dieuwertje Mertens, over wie ik verder niets hoef te zeggen: ze zijn bekend of gemakkelijk te googlen. Ze kozen vierhonderd gedichten uit de periode 1890 tot 2015. Bij een enkel gedicht haakte ik halverwege af, maar de meeste gedichten heb ik voor deze bespreking gelezen dan wel herlezen. Meer dan zeshonderd pagina's poëzie. Dat is alvast mooi meegenomen.

In de inleiding wordt van alles gezegd. Daar had wat meer lijn in kunnen zitten, maar je kunt er toch wel het een en ander uit oppikken. Dat poëziebundels niet meer zo populair zijn (maar dat er ook dichters zijn die wel goed verkopen) en dat poëzie buiten de bundel (op festivals bijvoorbeeld) het goed doen.

De samenstellers wilden nadrukkelijk ook kiezen voor gedichten die niet in bundels verschenen zijn, maar bijvoorbeeld op Facebook of die nog niet eerder gepubliceerd zijn.

Voor de bloemlezing is er wel veel uit bundels gekozen. Als je aandacht wilt geven aan podiumdichters, is een bundel misschien wel niet het handigste medium. De samenstellers schrijven: 'Bundels van podiumdichters zijn slechts een aandenken aan de voordracht, parafernalia.' Ze maken de vergelijking met muziek: niet alleen de bladmuziek is belangrijk, maar ook de uitvoering. Maar dan hadden deze gedichten niet in een boekje gemoeten: een mapje met filmpjes op een site zou dan logischer geweest zijn of op zijn minst een cd.

Maar 'buiten de bundel' verwijst niet alleen naar de voorgedragen poëzie, maar ook naar poëzie die zich uit de bundel heeft losgemaakt en zich genesteld heeft in onze hoofden, die tot cultuurgoed zijn geworden. De klassiekers dus.

In de inleiding wordt 'De Franc-Tireurs' van Du Perron geciteerd. Dichters zijn misschien wel guerillastrijders, dwarsliggers, die maar op weinig sympathie kunnen rekenen.
Dit spanningsveld waarbinnen de dichter als heilige of ziener, de burgerman als slecht geschoolde lezer van poëzie, een onverschillig groot publiek en enkele rondzwevende gedichten ('klassiekers') een rol spelen, proberen we in deze bloemlezing vast te leggen. Niet voorgoed, maar wel voor enige tijd. Elke canon is tijdelijk en arbitrair, maar toch zijn canonvormende bloemlezingen van vitaal belang voor de levendigheid van het genre, al was het alleen maar om de discussies die ze, telkens weer, oproepen. 
Verderop wordt de bloemlezing in dezelfde alinea zowel canonvormend als niet-canonvormend genoemd, als ik het tenminste goed begrepen heb. Of een bloemlezing maatgevend is voor het vormen van een canon kan waarschijnlijk pas na verloop van tijd beoordeeld worden.

De nadruk ligt op de laatste vijftig jaar, lees ik, en dat klopt ook wel. De samenstellers realiseren zich dat over de recente poëzie de tijd nog een oordeel zal moeten uitpreken, maar dat is geen bezwaar. Oude bloemlezingen zijn altijd interessant, ook vanwege de dichters die indertijd opgenomen zijn, en die nu niemand meer kent. Dat zal een deel van de dichters in Dichters uit de bundel ook overkomen.

Over de keuze van de gedichten is altijd wel wat te zeuren. De jeugddichters zijn buiten beschouwing gelaten, schrijven Breukers en Mertens en daarom staan Hans en Monique Hagen en Ted van Lieshout er niet in. Dat is in ieder geval helder. Maar van Ivo de Wijs is 'Ha ha ha je vader' opgenomen, waarvan het beoogde publiek waarschijnlijk toch de jeugd is.

Bovendien is dat een liedtekst. Liedteksten zijn wel opgenomen, maar in de keuze lijkt weinig lijn zitten. Wel Drs. P., Willem Wilmink, De Jeugd van Tegenwoordig, Luc de Vos, Hans Dorrestijn. Geen Jan Boerstoel, Guus Vleugel, Jules de Corte, Annie M.G. Schmidt, Lennaert Nijgh, Kees Torn of Alex Roeka.

Vertalingen zijn ook opgenomen: uit het Zuid-Afrikaans bijvoorbeeld. Breyten Breytenbach, Ingrid Jonker en Antjie Krog vinden we terug. Maar niet Elisabeth Eybers. Wel een vertaling uit het Fries (Tjêbbe Hettinga), maar niet uit het Drents (Daniël Lohues), het Zeeuws (Broeder Dieleman) of het Limburgs (Gé Reinders). Ik noem hier liedtekstdichters, omdat ik slecht op de hoogte ben van de dichters uit die regio's.

In Dichters uit de bundel ontbreken er nogal wat namen die ik wel verwacht had. Om er maar een paar te noemen: Hendrik de Vries, P.N. van Eyck,  J.C. van Schagen, Willem van Toorn, Jan Kal, Jan Kuijper, Jane Leusink, Menno van der Beek, Henk Knol, Anton Ent, C.O. Jellema, Hilbrand Rozema, Hanz Mirck, Peter Verhelst, Je kunt niet iedereen opnemen, dat weet ik wel, maar sommige van deze dichters mis ik zeer.

Er zijn maximaal drie gedichten per dichter opgenoen. Je gaat het belang van een dichter een beetje afmeten aan het aantal. Erkende groten (bijvoorbeeld Leopold, Achterberg, Nijhoff, Vroman) hebben het maximale aantal. Maar Judith Herzberg moet het doen met een enkel gedicht en dat van Tonnus Oosterhoff slecht één gedicht opgenomen is, is bijna een statement.

Kloos maar twee gedichten en daarbij niet 'Nauw zichtbaar wiegen...', 'De boomen dorren...' en 'Ik ween om bloemen...' Allemaal klassiekers, lijkt me. Van Vasalis niet 'De idioot in het bad', van Marsman niet 'Paradise regained'. Niet dat het een ramp is, maar het valt op.

De bundel is verdeeld in perioden van twintig of tien jaar. Soms is maar moeilijk na te gaan waarom een dichter in een bepaalde periode geplaatst is. Is dat de tijd waarin hij zijn belangrijkste gedichten schreef? Maar waarom staat Buddingh' dan voor 1940 ingedeeld?

Het is altijd moeilijk met dichters die oud worden. Natuurlijk staat Kouwenaar bij de periode 1940 - 1960, maar juist zijn laatste bundels, decennia later, zijn ijzersterk.

En die foutjes? Ja, die zitten er altijd wel in. Intussen staat zelfs op de site van de uitgever dat Vasalis nooit de regel 'voor wie ik liefheb wil ik heten' schreef. Stefaan van den Bremt heet niet Van den Brempt, en zou Ronald Ohlsen geschreven hebben 'wie na mijn kwamen'? Veel fouten kwam ik niet tegen. en ik snap dat ook bij nauwkeurige controle wat blijft zitten. Geert Mak vergeleek het ooit met spinazie wassen: altijd blijven er een paar zandkorreltjes achter.

Er is op Dichters uit de bundel best wat af te dingen, zoals op elke bloemlezing. Maar er is ook heel wat te genieten. De bundel is mooi uitgegeven door uitgeverij Marmer. Er is duidelijk meer zorg en geld aan besteed dan aan de gemiddelde bundel die bij deze uitgever uitkomt. We moeten Marmer overigens prijzen om daar nog serieus werk gemaakt wordt van het uitgeven van poëzie.

Maar vooral: er is heel veel moois te lezen in Dichters uit de bundel, zowel bij de recente afdelingen als bij de oudere. Dat is bij de meeste bloemlezingen het geval - dat weet ik. En er staan ook echt heel wat gedichten in, waarvan ik niet kan inzien wat de kwaliteit ervan is. Maar dat kan net zo goed aan mij als aan de gedichten liggen.

Voor mij is Dichters uit de bundel een mooie mix van bekende en onbekende gedichten. Je herkent je favoriete gedichten en je leest gedichten die je nog moet gaan waarderen. Hoe een bloemlezing ook samengesteld is en wat er in de inleiding ook geschreven is, uiteindelijk zijn het de individuele gedichten die je bijblijven.

Ik pik er een gedicht uit, om de poëzie het laatste woord te geven. Het is van Hélène Swarth,  en ik herinner me niet dat ik het eerder las, al zal Brouwers het misschien ooit geciteerd hebben bij een van zijn publicaties over de dichteres.
De pop 
Gelijk een spelend kind, in zoete waan,
Haar pop aan 't liefdevolle hartje drukt,
Van 't zielloos mondje menig kusje plukt
En meent haar kindjes hart te voelen slaan, 
Het vlassen haar met bloem en lintje smukt,
De kleertjes aantrekt, die zo mooi haar staan,
De wassen wang, wier rooskleur haar verrukt,
Warm streelt - de verf hangt lipje en vinger aan - 
Zo deed ik, dwaze, met mijn dichterdroom.
Mijn leven leende ik aan de lieve pop
O glimlach niet: ik was zo jong, zo mild! 
Mijn popje doste ik uit en sierde ik op
En kuste en minde ik, o zo têer, zo vroom,
Zo lang! - Wee mij! ik heb mijn ziel verspild.
Swarth vindt het achteraf bezien vreselijk dat ze haar dichterschap ooit zo gekoesterd heeft. Maar daardoor kunnen wij nu dit gedicht lezen. Dankzij Dieuwertje Mertens en Chrétien Breukers natuurlijk.