zaterdag 21 november 2015

De leeslijst (Nina Geerdink e.a.)


Wie wat meer wil weten over de Nederlandse literatuur heeft de keuze uit allerlei sites, veel naslagwerken en verschillende literatuurgeschiedenissen. Daar is nu De leeslijst bij gekomen, een boek dat ontstaan is rond de Radboud Universiteit Nijmegen. Alle medewerkers zijn of waren docent of onderzoeker aan die universiteit.

De leeslijst heeft een chronologische opbouw en gaat uit van de afzonderlijke werken. Elk werk krijgt twee bladzijden toebedeeld. In de eerste kolom staat een korte karakteristiek, in de overige drie kolommen wordt er dieper ingegaan op het werk. Soms belicht de auteur de thematiek of de opbouw van het werk, soms de receptie, soms de plaatsing in de tijd van ontstaan, soms wordt er een detail uitgelicht en besproken. Je kunt zeggen dat daar weinig lijn in zit, maar ik vind het wel prettig dat niet elk stuk dezelfde opbouw heeft. De afwisseling nodigt uit om te blijven lezen.

De samenstellers (Nina Geerdink, Jos Joosten en Johan Oosterman) hebben niet de bedoeling een representatieve keuze te maken uit de Nederlandse literatuur, dus daar mogen we ze eigenlijk niet op beoordelen. Maar ik ga bij zo'n boek toch meteen kijken naar wie erin staat en wie er ontbreekt. Verschillende bekende schrijvers van een respectabel oeuvre mis ik toch wel. Ik noem er twintig: Jacob Campo Weyerman, Hendrik Tollens, Nicolaas Beets, E.J. Potgieter, J.J. Slauerhoff, Willem Brakman, Maarten 't Hart, Gerrit Komrij, Rutger Kopland, Herman de Coninck, Adriaan van Dis, K. Schippers, Oek de Jong, Arthur Japin, Leon de Winter, Joost Zwagerman, Jan Siebelink, Connie Palmen, P.F. Thomése en Esther Gerritsen.

Daar staat natuurlijk tegenover dat er andere, minder bekende schrijvers of werken wel opgenomen zijn. Ik heb het nageteld: slechts de helft van de behandelde werken heb ik gelezen. Van auteurs als Rutghera van Eck, Arnout Hellemans Hooft, Matthijs van de Merwede, Catharina Questiers en Cornelia van der Veer, Titia Brongersma, Pieter Elzevier, Joachim Oudaan, Lambert Bidloo, Jan Pieter van Male, Katharina Lescailje, Jan de Marre, Margareta van der Werken, Lucretia Wilhelmina van Merken, Elisabeth Hoofman, Johannes Nomsz, E.J.B. Schonck, H.H. Klijn en Anna Barbara van Meerten-Schilperoort (ik beperk me tot de eerste honderd besproken werken) had ik zelfs nog nooit gehoord.

Indertijd heb ik erg genoten van Het leesgezelschap van Diepenbeek van P. van Limburg Brouwer. Het is opgenomen in De leeslijst. Mijn docent L.J.M. Hage vertelde er in de les enthousiast over en dat zorgde ervoor dat ik het boek ging lezen, evenals De kiesvereeniging van Stellendijk van Lodewijk Mulder. En daarna las ik heel wat uit negentiende eeuw, van het werk van Justus van Maurik (niet in De leeslijst) tot J.J. Cremer (wel behandeld) en van Johannes Kneppelhout (niet opgenomen) tot Jacob van Lennep (wel besproken).

Vlaamse en vrouwelijke auteurs komen verhoudingsgewijs veel voor in De leeslijst, schrijven de samenstellers. Wat de Vlamingen betreft: het doet mij deugd dat Cyriel Buysse erbij staat. Weliswaar met Het recht van de sterkste, wat bepaald niet zijn beste boek is, maar het is wel een kenmerkend werk.

Prudens van Duyse kende ik van naam. Dat hij zoveel geschreven had, was mij onbekend, evenals dat hij belangrijk is geweest voor de Vlaamse beweging. In een boek als De leestlijst leer je zo iemand kennen. Onder elk lemma staat een beknopte lijst met secundaire literatuur. Wie verder wil lezen over zo'n auteur, hoeft daar niet veel moeite voor te doen.

Ook bij de Vlamingen miste ik enkele prominente namen. De Coninck noemde ik hierboven al. Karel van de Woestijne, Ivo Michiels, Leonard Nolens, Leo Pleysier en Dimitri Verhulst zijn in mijn ogen opvallende afwezigen.

Walter van den Broeck wordt gelukkig wel behandeld. Met Brief aan Boudewijn bereikte hij een groot publiek, maar ik heb het idee dat het daarna (in Nederland althans) nog niet zo erg wil lukken met de verkoop van zijn werk. Hij haalt niet de oplagen van 't Hart of Van Dis.

Ik mis in De leeslijst aandacht voor Suriname en de Antillen. Waar zijn: Cola Debrot, Albert Helman, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen, Frank Martinus Arion? Het lijkt wel of er geen enkele auteur in deze overzeese gebiedsdelen is opgestaan of daarover heeft geschreven. Nou ja, Faverey wordt genoemd, maar in zijn werk speelt zijn land van herkomst geen rol, voor zover ik weet.

Ook bij de schrijvers van allochtone herkomst ontbreken er namen die ik wel verwacht had: Kader Abdolah, Abdelkader Benali, Hafid Bouazza.

Bij de moderne schrijvers mis ik de aandacht voor het korte verhaal. Mij schieten namen te binnen als Maarten Biesheuvel, F.B. Hotz, Manon Uphoff, A.L. Snijders, Sanneke van Hassel. De leeslijst sloeg hen over. Frans Kusters is wel opgenomen. Ja, ja, Nijmegenaar, ik weet het, maar ik had hem graag tegen bijvoorbeeld Hotz geruild.

Ook bij de poëzie zijn er opvallende afwezigen. Je kunt niet iedereen opnemen, maar Kopland, Komrij en De Coninck (ik noemde hen al) overslaan is bijna een statement. En ik moest ook meteen denken aan: Barnard/Van der Graft, Anna Enquist, Eva Gerlach, Rob Schouten, Neeltje Maria Min, Jan Eijkelboom, Menno Wigman.

Er moeten keuzes gemaakt worden: Saskia de Coster wel, Annelies Verbeke niet; Joost de Vries wel, Marente de Moor, Maartje Wortel of Gustaaf Peek niet. 'Er hadden ook 150 of 200 andere werken van dezelfde of andere auteurs opgenomen kunnen worden,' schrijven de samenstellers. Ik geloof het graag.

De essayisten uit de twintigste en de eenentwintigste eeuw zijn ook maar magertjes vertegenwoordigd. Gelukkig wordt Kees Fens behandeld en dat zal niet alleen gebeurd zijn omdat Fens banden met Nijmegen had. Maar geen Renate Rubinstein, H.J.A. Hofland, Karel van het Reve, Rudy Kousbroek, Bas Heijne.

Niet alleen bij de auteurs, ook bij de werken zijn er verrassende keuzen gemaakt. Wat is er van Mulisch opgenomen? Nee, niet De aanslag, niet De ontdekking van de hemel, maar het boekenweekgeschenk Het theater, de brief en de waarheid. Van Hermans niet Nooit meer slapen of De donkere kamer van Damokles, maar Ik heb altijd gelijk. Van Wolkers niet Kort Amerikaans of Terug naar Oegstgeest maar De hond met de blauwe tong. Ja, ik weet het, toch een verhalenbundel. En van Ilja Leonard Pfeijffer niet La Superba, maar Het grote baggerboek.

Enkele auteurs komen twee keer voor. Niemand zal boos worden om twee keer Hooft, Vondel of Kouwenaar, lijkt me. Het zijn woudreuzen in het bos van de literatuur.

Het is aardig dat de besprekers af en toe stevige standpunten innemen en ferme uitspraken niet schuwen. Mij gaat het wel wat ver om op grond van een enkele kritiek te zeggen dat Busken Huet erdoor 'als criticus en als mens' gediskwalificeerd wordt, maar de opmerking dat iedereen die Nescio alleen om zijn eenvoud roemt, de schrijver schromelijk tekortdoet, kan menigeen in zijn zak steken.

De ene auteur heeft meer kaas gegeten van het schrijven in mensentaal dan de ander, bij wie de wetenschap de stijl ernstig heeft aangetast. Dan krijg je zinnen als: 'Het land van herkomst komt uiteindelijk opmerkelijk dicht in de buurt van het biografisch narratief over Du Perron.' Ik weet niet of je met dit taalgebruik mensen aan het lezen van literatuur krijgt.

In zo'n dik boek gaat er vanzelfsprekend wel eens iets fout. Meestal geeft het niet en hobbel je als lezer wel over een tikfout heen. Als er in een citaat iets misgaat, is dat wel jammer. Ik heb een fragment van een gedicht van Augusta Peaux twee keer moeten lezen, voordat ik begreep dat 'siert hij zijn wagen' natuurlijk 'stiert hij zijn wagen' moest zijn.

Twee keer bezondigt iemand zich aan het verwarren van 'niet het minst' en 'niet in het minst'; iemand presteert het om iets een bijwoord te noemen in plaats van een voorzetsel; de Openbaringen aan Johannes worden de Openbaringen van Johannes; een dominee heeft parochianen in plaats van gemeenteleden; en bij consummeren en consumeren gaat het weer eens fout. In een parodie op Feith zou er over de 'lichamelijke consumptie van hun liefde' geschreven zijn in plaats van over de consummatie.

De mooiste tikfout wil ik u niet onthouden. Bedoeld was: 'In de goddelijke discussie resoneert het politieke debat tussen orangisten en patriotten over de juiste staatsvorm voor de Republiek.' Het zet- of tikduiveltje maakte er echter een debat tussen organisten en patriotten van.

Dat soort dingen gebeurt. Het zijn kleinigheden bij alles wat De leeslijst te bieden heeft. Veel stukken lezen bijzonder prettig en ze wijzen me op zaken waar ik niet eerder bij stil had gestaan. Ik kende bijvoorbeeld Een cluyte van Playerwater niet. Het is al leuk om daarmee kennis te maken, maar dan blijkt ook nog dat het waarschijnlijk voorkomt op een schilderij van Pieter Balten.

Jos Joosten wijst ons erop dat het schoolreisje in Bint helemaal niet past bij de pedagogische opvattingen van Bint. Tijdens de fietstocht vallen er onmiddellijk gaten in het systeem van Bint. Een mooi inzicht in een overbekend boek.

Het huis Lauernesse heb ik indertijd wel gelezen, maar ik heb me nooit gerealiseerd dat het maar tien jaar na de Belgische Opstand is geschreven en dat dat in de verheerlijking van het protestantse geloof door Bosboom-Toussaint meegespeeld kan hebben.

Het leukst is natuurlijk dat De leeslijst je aanzet tot lezen. Ik zie in mijn boekenkast de boeken staan die ik ooit heb aangeschaft en waarvan ik vast van plan ben ze ooit te gaan lezen. Akbar van P. van Limburg Brouwer, bijvoorbeeld of Waarheid en dromen van J.P. Hasebroek. En zou ik Vader van God van Martin Michael Driessen moeten gaan lezen? Hij was geheel aan mijn aandacht ontsnapt. Intussen ben ik bezig in De klop op de deur van Ina Boudier-Bakker. Daar zal ik u ooit nog mee lastigvallen.

En dan zijn er nog de boeken die niet in De leeslijst staan, maar die in de boekenkast wel met een verwijtende rug naar mij toe staan, omdat ik ze nog niet gelezen heb. Wanneer grijp ik naar het werk van den ouden heer Smits, Israël Querido, Christiaan Weijts of Auke Hulst? We zullen zien.

Naschrift: Jeroen Dera maakte mij erop attent dat ik hem niet juist heb geciteerd. Hij heeft gelijk. Het citaat is intussen aangepast. Het oordeel over de geciteerde zin (waarbij ik de schrijver discreet ongenoemd had gelaten) handhaaf ik.

Verder wees Dera erop dat er in het lemma over Faverey wel degelijk iets staat over zijn Surinaamse afkomst. Ook daarin heeft hij gelijk, zij het dat het gaat om een interpretatie waarvan hij zelf zegt dat die eigenlijk niet getoetst kan worden. Zelfs als die interpretatie klopt, blijft het zoeken in Favereys oeuvre naar zijn roots. Ik vermoed dat er weinig mensen zijn die hem als een Surinaams dichter zullen zien.

Johan Oosterman wees mij op een komische tikfout: 'Ook bij de schrijvers van allochtone herkomst ontbreken er namen die ik wel veracht had'. Intussen heb ik dat veranderd in 'verwacht'. Daarmee blijft de zin overigens ambigu: je kunt hem ook lezen als: ik had wel verwacht dat die namen zouden ontbreken. Misschien zou er moeten staan: 'die ik wel verwacht had'.

Mijn dank gaat uit naar de nauwkeurige lezers.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten