donderdag 30 april 2015

Sammie en Nele bij Van Gogh (Nelleke de Boorder/Dick Matena)


Nelleke de Boorder en Dick Matena werken samen aan een serie boeken over Sammie en Nele. In het verleden kwamen deeltjes uit over de poezenboot en Artis, in het derde deel gaat het over Van Gogh.

Sammie is boos omdat de juf zijn tekening niet mooi vindt. Ze vindt Sammies tekening maar geknoei en adviseert hem om naar het Van Gogh Museum te gaan. En dat doet Sammie, samen met moeder en Nele. Ze zien beroemde schilderijen van Van Gogh. Nele blijkt er al wat over te weten en moeder legt ook het een en ander uit.

Net als in de vorige deeltjes bestaat de tekst uit dialogen, in gepaard rijmende zinnen, die strofen van twee regels vormen. Het metrum wordt niet strak gehanteerd en dat is toch jammer. Af en toe geeft dat de indruk van sinterklaasrijm, vooral ook omdat het rijm niet altijd even handig is. Zo rijmt 'inktvis' op 'is' en 'potlood' op 'rood'. Sommige rijmen zijn clichématig (iets/niets, rekenen/tekenen).

Steeds wordt bij een tekstgedeelte aangegeven wie er aan het woord is. Maar blijkbaar vertrouwde De Boorder er niet op dat dat voldoende zou zijn. Daarom voegt ze als toelichting soms aanwijzingen toe als 'vertelt' of 'legt uit'. Dat is een zwaktebod.

Over Van Gogh wordt er overigens aardig wat informatie gegeven, bijvoorbeeld over het schilderij 'De aardappeleters'. Het verhaal van Sammie en Nele neemt wel een erg onwaarschijnlijke wending: de juf die de tekening van Sammie eerst nog geknoei vond, geeft hem voor hetzelfde werkje nu 'een dikke tien'. Tja.


De tekeningen van Dick Matena zijn weer heel leuk. Hij heeft verschillende schilderijen van Van Gogh nagetekend en dat is goed gelukt. Zijn stijl varieert een beetje tussen realistisch en karikaturaal. In de tekening hierboven zie je dat de suppoost en de kleinere kinderen een vrij groot hoofd hebben. Moeder, met Sammie en Nele (links) hebben de normale verhoudingen.

Net als in de vorige delen zijn de tekeningen echte kijkplaten, waar kinderen ook nog eens naar terug kunnen bladeren.  Hieronder de plaat die hoort bij het verhaal over de eerste expositie van het erk van Van Gogh. De schilderijen zelf zijn slechts aangeduid, maar de personen zijn gedetailleerd weergegeven. Er is zelfs te zien hoe een vrouw flauwvalt.


Voor alle platen geldt dat ze met de hand zijn ingekleurd. Daar kan geen computer tegen op.

Dat Sammie en Nele juist dit jaar met Van Gogh in aanraking komen, is natuurlijk geen toeval. Dat zal wel een commerciële reden hebben. Was daardoor de tijdsdruk hoger? Aan de tekeningen is het niet te zien, maar de tekst is duidelijk minder dan in het Artisdeeltje.

Kinderen zullen daar wellicht niet om malen. Rijmende verhalen doen het bij hen altijd goed en de tekeningen zullen hun ook veel plezier bezorgen.

Schets van Matena voor een van de platen 
Titel: Sammie en Nele bij Van Gogh
Tekst: Nelleke de Boorder
Tekeningen: Dick Matena
Uitgeverij: Kluitman
hardcover, 32 blz. € 13,95

woensdag 29 april 2015

Verkneukelen (Woorden die je weinig hoort 6)


Onlangs plaatste ik een stukje over Teatro Olimpico van Kees 't Hart. Daarin schreef ik:
Dat er ergens een bananenschil ligt en dat de mogelijkheid er is dat er iemand over uit zal glijden is blijkbaar al genoeg om je te verkneukelen.
Iemand reageerde op dat stukje met: 'verkneukelen, wanneer kom je dat woord nog tegen :('. Ik had er niet bij stilgestaan, maar ineens realiseerde ik me dat 'verkneukelen' een woord kon zijn dat je nog maar weinig hoort. Ik ging op zoek.

Eerst maar even naar het WNT, wat altijd een mooi startpunt is. Het Woordenboek geeft twee betekenis. De eerste (schenden, bederven, verknoeien) laat ik even voor wat die is. Het ging mij om de tweede. De betekenis:
Vervuld worden van een stil, innig genoegen (omwille van —); (eenigszins heimelijk) plezier, schik hebben (in —); (inwendig en/of wat heimelijk) genieten (van —); (innerlijk) pret beleven (aan —); in de eerste aanhaling ook: zich (besmuikt) vroolijk maken (over —).
Het WNT vertelt ook nog dat 'verkneukelen' gebruikt wordt in combinatie meet verschillende voorzetsels (met, aan, in of over) waarna de aanleiding tot het (zich) verkneukelen gegeven wordt.

Alle voorbeelden die gegeven worden, hebben te maken met jezelf pret bezorgen, maar het is ook mogelijk dat je een ander pret bezorgt. Het WNT geeft een citaat van Beets uit 1891 (De Man van Smarten, de Heer der Heerlijkheid):
De haat … had het eerste menschenbloed vergoten … en sedert, ach hoevele doodvonnissen uitgesproken, in hoevele gezegende aangezichten gespuwd, hoevele vuisten kinnebakslagen uitgedeeld, en bedorvene harten met de onheiligste spotternijen verkneukeld!
'Verkneukelen' is niet oud. Voor 1800 is het niet aangetroffen. De oudste vermelding stamt uit 1812 uit de Algemeene konst- en letterbode. Enkele andere citaten:
(Zekere bewering) is … niets dan de lang reeds walglijke … aartigheid, waar de bestrijders en afvalligen onzer kerk zich zoo recht gaarne mede verkneukelen. (W. Bilderdijk, Aan den Heer le Sage ten Broek, in andwoord op zijnen openbaren brief aan W. Bilderdijk, 1829)
Ik verkneukelde mij stilletjes met het vooruitzigt van zoo pleizierig gezelschap. (Kneppelhout, 1860)
In haar verandah neergezeten nam zij (den roman) "Het zwervende meisje" ter hand … en verkneukelde zich van genot bij de oratiën van Harleigh. (H.J. Schimmel, Het gezin van Baas van Ommeren (voor dertig jaren) 1870)
Ik ben er zeker van dat zij zich op haar sterfbed heeft verkneukeld bij de gedachte, dat zij eene kampioen voor hare grieven heeft achtergelaten. (A.L.G. Bosboom - Toussaint, Majoor Frans 1875)
In het citaat van Schimmel lezen we de toevoeging 'van genot' na 'verkneukelen'. Dat lijkt overbodig, maar het komt vaker voor. Van Deyssel schrijft bijvoorbeeld (1884): 'Ik verkneukel mij dikwijls van pleizier'.

Goed. Dat wat toen. Maar nu? In het sleepnet van Google ving ik nog aardig wat citaten. Behoorlijk veel zelfs. Een handvol:
Liefhebbers verkneukelen zich weer op El Clásico (de Volkskrant van 11 augustus 2011)
Over de wedstrijd Arsenal - Barcelona:
Ik stond er mee op en ik zit me er al de hele tijd op te verkneukelen (Gesprek van de Dag, 16 februari 2011)
Twee keer voetbal, twee keer 'zich verkneukelen op'. De combinatie met 'op' geeft het WNT niet. Ik vermoed dat het een contaminatie is van 'zich verkneukelen' en 'zich verheugen op'.
In De Stentor van 2 januari 2009 lezen we:
ZUTPHEN - De kerstdagen zijn weer achter de rug, maar voor veel kinderen gaat het feest nu pas beginnen. Zij verkneukelen zich bij de gedachte dat ze tientallen euro's kunnen verdienen aan de talrijke kerstbomen die ze de komende dagen gaan inzamelen.
 Op de site boetes.nl (met een zoekmachine kom je nog eens ergens) stond de bijdrage 'Leedvermaak om flitsfoto buurman':
ALKMAAR - Het 'streng bewaakte' digitale politiebureau op internet van de politie Noord-Holland Noord is zo lek als een mandje. Automobilisten kunnen hier niet alleen morren als ze hun eigen flitsfoto's bekijken, maar zich ook verkneukelen om die van anderen.
Zelfs als ik me beperk tot recente bijdragen (2014 en 2015) heb ik een keur aan mogelijkheden. Een paar voorbeelden:
Ajacieden verkneukelen zich om grap Edwin Evers (Ajax-nieuws.nl, 18 april 2014)
Mocht de dotcom-extensie zich lange tijd verkneukelen op zijn monopoliepositie, binnenkort is dat verleden tijd. Hij krijgt stevige concurrentie van het generic Top Level Domain, kortweg de gTLD's. (De kansen en valkuilen van nieuwe gTLD's, dutchcowboys.nl, 14 mei 2014)
Verkneukelen om 'brazielige' halve finale

RIJSWIJK -De Duitse stormloop op het Braziliaanse doel in de halve finale van het WK voetbal is ook op internet het gesprek van de avond. Duitsland vernederde Brazilië: 7-1. Na een half uur stonden de Duitsers al met 5-0 voor tegen het gastland. „Brazielig”, noemde oud-schaatser Jan Ykema de wedstrijd toen al. (de Telegraaf, 8 juli 2014) 
Gênant hoe rechtse types zich haast soppend verkneukelen over de ontruiming van n kraakpand in A'dam- Oost. (tweet van Rutger Groot Wassink, 20 januari 2015)
Een reactie van ene Stratenmaker op een column van Peter Edel ('Ruzie binnen de Turkse regeringspartij breidt zich uit'):
Edel,
.
Degene die zich hier het meest zit te verkneukelen ben jijzelf, geef dat eerst eens toe. (turksnieuws.nl, 26 maart 2015)
Ik was te vroeg en zat me te verkneukelen aan mijn tafeltje. Het café is namelijk van de rest van het tuincentrum afgescheiden door een pergola, die is opgefleurd met plastic klimop en nepbloemen. In een tuincentrum! Deze discrepantie maakt me elke keer weer ongelooflijk blij. Het is toch zo fijn als de dingen niet kloppen, of beter nog, nergens op slaan. (schrijfplaatsvroemen.nl, 1 april 2015)
Als 'zich verkneukelen' een voorzetsel bij zich heeft, is dat meestal 'om' of 'over'. Zoals al eerder gezegd komt ook 'op' voor en ook 'met' kwam ik wel tegen. Een enkele keer wordt voor nog een ander voorzetsel gekozen (in, aan):
Weer zo een blablabla verhaal, waar de oerhallandien zich in kunnen verkneukelen net als het sprookje van Roodkapje. Het heeft de magische woorden: hoofddoek (wellicht rood), import (reis vanuit het bos), boze wolf (man), schoonfamilie (heksen en tovenaars). Meteen isollatie, onderdrukking en een volle lading Marokkaanse tint eraan geven en het verhaal kan niet meer stuk.
Dit is een bijdrage op het forum van de site Marokko.nl (16 augustus 2009) naar aanleiding van een bericht over het boek De uitverkorene van Fayza Oum'Hamed, een boek over een importbruid.

Op Spitsnieuws.nl reageert Blaasbaan op het bericht dat Man bijt hond gaat verdwijnen:
Het is de spotlight op de ‘vreemde’ mens, zodat de gewone man zich kan verkneukelen aan zoveel onnozelheid.
Ten slotte: ik heb de indruk dat 'verkneukelen' vaak gebruikt wordt bij leedvermaaksituaties. Niet uitsluitend, maar wel in veel gevallen.

Het wordt tijd om de balans op de maken. Met een enigszins natte vinger in de lucht concludeer ik dat 'zich verkneukelen' nog vrij vaak gebruik wordt. Meer dan ik gedacht had, in ieder geval.

Heren van de thee (Knipoog 40)

In NRC Handelsblad van 25 april 2015 trof ik een artikel aan van Thomas Rueb over het drinken van ayahuasca, een thee die hallucinaties opwekt. Het was op zijn zachtst gezegd een ongewone ervaring. Niet dat ik dat artikel aantrof, maar het drinken van die thee, bedoel ik, als ik af mag gaan op wat Rueb schrijft

Boven het artikel zette Rueb de titel 'Leren van de thee', een duidelijke knipoog naar Heren van de thee (1992) van Hella Haasse. Bij de grote schrijvers van haar generatie werd Haasse altijd genoemd, maar meestal na Hermans, Reve en Mulisch. Ze heeft een omvangrijk oeuvre bij elkaar geschreven. De novelle Oeroeg zal menigeen het eerst te binnen schieten. Maar Haasse schreef meer, veel meer. Heren van de thee is een van haar beste romans. Er is ook een toneelbewerking van gemaakt.

'Leren van de thee' zit qua klank dicht bij de titel van het boek, waardoor de knipoog direct werkt. De boektitel blijkt bekend genoeg om variaties op te roepen. Zo is er een site Heren van de koffie, En zou de zaak Heeren van de Zee al bestaan hebben voordat Haasse haar boek schreef?

Veel knipoogjes naar Haasses titel ben ik niet tegengekomen. Is men al bezig haar werk te vergeten. Dat zou mij verdrieten. In ieder geval ging Thomas Rueb ervan uit dat we in ieder geval de titels nog kennen.


dinsdag 28 april 2015

Ik kom terug (Adriaan van Dis)



Er zijn heel wat moederboeken in de literatuur. Van Olifanten op een web (Mensje van Keulen) tot Bezonken rood (Jeroen Brouwers), van Gesloten huis (Nicolaas Matsier) tot De overkant van de rivier (Jan Siebelink). Met Ik kom terug heeft ook Adriaan van Dis zo'n moederboek geschreven.

Over het gezin waarin Van Dis is opgegroeid weten we al aardig wat uit zijn eerdere boeken. Nathan Sid uit het gelijknamige debuut heeft duidelijk heel wat trekken van de auteur en ook in romans als Indische duinen en Familieziek heeft hij geput uit zijn verleden. Dat doet hij ook bij Ik kom terug. Het boek wordt op de titelpagina nog wel 'roman' genoemd, maar je hebt het idee dat er weinig verschil is tussen de auteur en de ik-figuur en dus ook tussen de moeder in de roman en de moeder in werkelijkheid.

De vaderfiguur kreeg in Indische duinen al ruim aandacht, nu is de moeder aan de beurt. Daarbij duikt natuurlijk ook de vader met zijn woedeaanvallen van tijd tot tijd op. De ik-figuur, die ik voor het gemak dan maar Van Dis noem, wil nog veel van 'mammie' weten. Daarom stelt hij haar vragen. Ze wil best meewerken aan zijn project, maar ze heeft wel een voorwaarde: haar zoon moet haar helpen om uit het leven te stappen. 'Jij een verhaal, ik een pil', zegt moeder. Ze tekenen daar zelfs een contract voor.

Waarom wil Van Dis dat leven van zijn moeder optekenen? Waarschijnlijk om haar alsnog te bereiken. Ze heeft hem altijd buitengesloten; zo heeft hij het althans ervaren. In wat hij over haar schrijft, kan hij haar naderen. Daarbij spaart hij haar niet, maar dat doet hij ook met zichzelf niet.

Daarom vind ik Ik kom terug een beter en waardevoller boek dan Magdalena van Maarten 't Hart. Voor mijn gevoel staat er hier meer op het spel. Het lijkt of 't Hart meer uit is op een aardig verhaal. Zelf lijkt hij geen risico te lopen. Van Dis beschrijft zichzelf ook in zijn onredelijkheid, zijn schijterigheid (met zijn verplichting uit het contract maakt hij geen haast), zijn onzekerheid. Ik kom terug is, of lijkt in ieder geval, een eerlijker boek, niet alleen tegenover de moeder, maar ook tegenover zichzelf.

Moeder is geen gemakkelijk mens en ook een sterke vrouw. We leren haar kennen in wat ze doet in haar laatste maanden, maar ook in haar herinneringen. De zoon is vaak in de buurt. Hij betrekt zelfs een kamer in hetzelfde pand, om dicht bij haar te zijn als het nodig is, maar ook nu nog sluit ze hem buiten. Lange tijd bezit hij geen sleutel  van haar woning, waardoor hij afhankelijk is van haar stemming als hij bij haar naar binnen wil.

Over het algemeen is Ik kom terug goed geschreven. Je gaat als lezer gemakkelijk mee in het verhaal. Sentimentaliteit houdt de schrijver meestal buiten de deur, maar niet altijd. Misschien is dat ook wel begrijpelijk. Hoe objectief kun je kijken naar je schrijverij als die over je moeder gaat? Enkele keren kan de schrijver het juiste evenwicht niet bewaren.

Door het hele boek heen staan er stukjes die opvallen, doordat de tekst iets verder inspringt. Soms noemt Van Dis die stukken liedjes, een andere keer autodromen. Eerlijk gezegd wist ik niet helemaal wat ik ermee aanmoest en ook niet wat ik ervan vond. Ik ben er, geloof ik, niet alleen maar positief over.

Ik neig ernaar om Ik kom terug 'wel mooi' te noemen. Ik vind het minder dan bijvoorbeeld De wandelaar, maar het is nog altijd een boek dat goed in elkaar zit en goed geschreven is. Ik neem aan dat het een boek is dat nu eenmaal geschreven moest worden en daarom is het goed dat het er is. Net als bij 't Hart, hoop ik dat Van Dis toch nog een keer met een echte roman komt, waarbij het leven de literatuur niet in de weg zit.

donderdag 23 april 2015

Ambtsgebed


In Ede is er gedoe over het ambtsgebed. Dat is een kort gebed, dat de burgemeester uitspreekt meteen na aanvang van de raadsvergadering. Elke keer is het hetzelfde, zodat het waarschijnlijk een soort formule geworden is. In bijna vijfentachtig procent van de gemeenten is dat gebed afgeschaft, maar Ede heeft het nog.

Een meerderheid van de gemeenteraad is voor afschaffing. Als die raad een goede afspiegeling is van de Edese bevolking, betekent dat dat voor een kleine meerderheid van de burgers zo’n gebed niet hoeft. Op 16 april werd er gestemd, maar de stemmen staakten, omdat er een raadslid afwezig was.

Op 30 april wordt er opnieuw gestemd, maar nu al is duidelijk dat ook dan de raad niet compleet zal zijn. Als de stemmen opnieuw staken, moet het voorstel ingetrokken worden.

De indieners van het initiatiefraadsvoorstel om niet meer te bidden aan het begin van de vergadering hebben wel een punt. Als een groot deel van de bevolking niet christelijk is, is zo’n gebed niet meer zo logisch. De burgemeester bidt namens de raad, maar minstens de helft van de raadsleden neemt daar inmiddels afstand van.

Voor zover ik weet, hebben degenen die tegen het gebed zijn, zich altijd netjes gedragen onder het bidden. Er zijn gemeenten waar raadsleden zich vlak voor het gebed demonstratief verwijderden; dat is tot nu toe hier niet gebeurd. Blijkbaar hebben de niet-bidders altijd begrip gehad voor de bidders.

Het zou mooi zijn als de voorstanders van het gebed nu ook eens begrip zouden kunnen opbrengen voor de tegenstanders. Als ze willen bidden, is dat hun goed recht, maar dat kunnen ze ook vooraf doen, in de fractiekamer.

Een ander alternatief is dat er geen openbaar gebed plaatsvindt, maar dat er een moment van stilte in acht genomen wordt. Ieder kan dan dat stiltemoment gebruiken zoals hij wil: een stil gebed tot de christelijke, islamitische of welke andere god dan ook, een mindfulnessoefening, het in gedachten herhalen van een mantra of het denken aan de hond die nog uitgelaten moet worden.

Dat lijkt me beter dan mensen een gebed opdringen. De zin daarvan ontgaat mij.

De voorstanders van het gebed weten dat zij een achterhoedegevecht leveren, maar blijkbaar vinden zij het belangrijk genoeg om dat gevecht aan te gaan. Het kan in het uiterste geval nog enkele raadsperioden duren, maar uiteindelijk verdwijnt het gebed natuurlijk, net als in bijna alle andere gemeenteraden. Dat dat alleen al uit oogpunt van traditie voor een deel van de raad moeilijk te verteren is, snap ik wel. Misschien hebben die raadsleden gewoon wat tijd nodig om te wennen aan het idee dat de secularisering ook Ede niet voorbijgaat en misschien moeten we ze die tijd dan ook maar gunnen.

Intussen mogen we best van ze verlangen dat ze meedenken over een oplossing waar de gehele raad zich in kan vinden, ook als op 30 april de stemmen weer zullen staken. Met alleen maar het afwijzen van het standpunt van een groot gedeelte van de raad, wordt de kwestie niet opgelost. Het lijkt me in niemands belang dat het ambtsgebed een slepende kwestie wordt, ofwel een gebed zonder eind. We snakken naar een amen.


Foto: Edwin Nieuwstraten. Zie ook hier.

zondag 19 april 2015

Teatro Olimpico (Kees 't Hart)


Er zijn goede Nederlandse schrijvers van wie ik nooit een boek gelezen heb. Niet omdat ik die schrijvers niet wil lezen of omdat ik geen vertrouwen in hun boeken heb, maar het is er domweg nooit van gekomen dat ik hun boeken kocht of leende. Soms zit dat me dwars, maar meestal kan ik onrust daarover sussen met de gedachte dat je nu eenmaal niet alles kunt lezen of met de gedachte dat ik weer schrijvers heb gelezen die heel veel anderen niet hebben gelezen, zoals Arnold Clerx. Tussen twee haakjes: wordt het niet eens tijd voor een herdruk van Schandaal op Poeloeh-Tampah?

Kees 't Hart is ook zo'n schrijver die ik lang veronachtzaamd heb. Wel las ik de recensies van zijn werk en steeds nam ik mij voor het gerecenseerde boek te lezen. Het gebeurde niet. Vorig jaar plaatste ik Teatro Olimpico hoog op de lijst van de beste boeken van vorig jaar die ik niet gelezen had. Terecht, blijkt nu ik het boek gelezen heb.

Teatro Olimpico is een roman in de vorm van een verslag. Al op de tweede pagina wordt er een 'u' aangesproken voor wie het verslag bedoeld is:
Misschien interesseert u zich niet erg voor dit soort details, maar ze zijn van belang om de context van onze wederwaardigheden in Italië te begrijpen. Bovendien verzocht u enkele weken geleden in uw brief om een 'gedetailleerd verslag, zodat de beoordelingscommissie een gedegen beeld kan krijgen van de situatie'.
Dat gedetailleerde verslag krijgt de commissie en daarmee ook de lezer. De schrijver, Kees, een theatermaker, beschrijft hoe er vanuit Italië belangstelling blijkt te zijn voor zijn toneelstuk Rousseau. Men wil het opvoeren op een heus Rousseaufestival, in het Teatro Olimpico in Vicenza, een van de oudste Renaissancetheaters.

Zo'n verzoek is natuurlijk eervol, al zijn er wel praktische problemen. Het stuk moet vertaald worden, er moet een acteur gevonden worden, het decor moet vervoerd worden en meer, veel meer. Zo gauw Kees en zijn kompaan Hein besloten hebben om mee te gaan doen, doemt het ene probleem na het andere op. En bijna alles blijkt geld te kosten.

Hoe verder je komt in het boek, hoe meer je het idee hebt dat de hele onderneming op een fiasco uit zal lopen en je blijft lezen, omdat je wilt weten of je verwachting uitkomt. Aan de ene kant wil je graag dat het goed zal gaan; je identificeert je immers met Kees en Hein. Ze zijn van goede wil, gedreven, idealistisch en ze zijn bereid zich in een avontuur te begeven zonder dat ze weten hoe het afloopt.

Kees en Hein zijn afwisselend wanhopig (en soms zelfs woedend) en optimistisch. Wat dat betreft heeft 't Hart goed gedoseerd: hij brengt zijn personages in pijnlijke omstandigheden, maar steeds zijn er lichtpuntjes die hun weer hoop geven. Ook als lezer krijg je die hoop: misschien dat dan toch...

De toon blijft licht. Niet alleen zijn er hilarische misverstanden, ook de gedrevenheid van de personages werkt humoristisch. Ze hebben uitgesproken opvattingen over toneel en Beckett vertegenwoordigt zo'n beetje alles waar ze tegen zijn. Kandidaten voor de hoofdrol in hun toneelstuk worden dan ook scherp bekeken: hebben ze niet in 'verdachte' stukken meegespeeld?
Muzzi viel al snel af, omdat hij bij nader onderzoek op internet gespeeld bleek te hebben in een 'moderne' bewerking van Huis Clos van Sartre. Hij kende blijkbaar niet de invloed van Beckett op Sartre. Isolement, alleen zijn, leegte, zwijgen, verdriet over wanhoop, etc. etc. Ga er maar aan staan. Sartre had het niet van een vreemde, zal ik maar zeggen. Hierbij laat ik het even. 
Het hele boek door hangt er de dreiging van een mislukking. De schrijver van het verslag zinspeelt daar ook op:
Een opmerking: achteraf vinden we dat we te hard van stapel zijn gelopen. We gingen te luchtig om met de problemen. We waren ons bewust van de ernst ervan, maar stonden er toen niet lang bij stil. We dachten het financieel rond zou komen. We vonden dat het door moest gaan, we wisten zeker dat alles goed zou komen. Het Teatro Olimpico was een droom en die droom moest uitkomen. Ik hoop dat u daar begrip voor hebt. 
Met de kennis van nu zouden Kees en Hein indertijd anders gehandeld hebben. Maar was hun handelwijze alleen maar onhandig of was die uiteindelijk fataal? Daarover blijven we (gelukkig) lang in onzekerheid. En we willen het natuurlijk toch weten.

Andersom werkt het trouwens ook. Als de schrijver van het verslag erg pessimistisch is, heb je het idee dat je op het verkeerde been wordt gezet en dat het uiteindelijk allemaal zal blijken mee te vallen.

Tijdens het lezen kreeg ik het vermoeden dat de schrijver iets pesterigs in zich heeft, Steeds als het weer een beetje goed lijkt te gaan met de personages met wie je je als lezer identificeert, zorgt hij ervoor dat er nieuwe moeilijkheden opdoemen. Dat pesterige is overigens wel grappig en bovendien is het niet kwaadaardig: er wordt in het vertellen geen afstand genomen van Kees en Hein, zodat je betrokken blijft.

Hoe het afloopt kan ik hier natuurlijk niet uit de doeken doen en dat wil ik ook niet. Maar eigenlijk gaat het daar niet eens om. Je bent al ver voor de afloop van de personages gaan houden en je weet dat je solidair met hen zult blijven, wat ze ook doen.

Teatro Olimpico kun je lezen als een satire op (een deel van) de toneelwereld, maar ook als roman waarin onverbloemd gekozen wordt voor de dromers, de idealisten, de fantasten, de gedrevenen, ook al loopt hun onderneming mogelijk niet goed af. Wat dat betreft zijn het een soort titaantjes ('beroepamateurs' worden ze genoemd), maar ze zijn veel actiever dan de Titaantjes van Nescio.

Bovenal is Teatro Olimpico een bijzonder humoristisch boek, terwijl er nauwelijks grappen in gemaakt worden. Het boek bestaat uit een verslag, wat een vrij dor genre is, maar de personages worden in situaties gebracht, waarin je weet dat het mis kan gaan. Dat er ergens een bananenschil ligt en dat de mogelijkheid er is dat er iemand over uit zal glijden is blijkbaar al genoeg om je te verkneukelen.

Er zit niets anders op: ik zal meer van 't Hart moeten gaan lezen. Misschien moet ik over tien jaar concluderen dat dat toch niet gelukt is. We zullen zien.

zaterdag 18 april 2015

Drie stadsgedichten


Afgelopen woensdag trad Arjan Keene af als stadsdichter van Ede. Hij deed dat door zijn laatste gedicht in functie voor te lezen. Het werd ook afgedrukt in De Edese Post, maar daar kreeg het gedicht zo benepen ruimte, dat de regels, die toch niet overdreven lang zijn, niet eens pasten.
Het laatste woord
Dit is een testament van inkt
dat traag tussen de stenen kruipt
en druppelt op de jas die straks
hier prevelend langs gevels sluipt.
Verklein de stad opnieuw tot dorp.
Geef zinnen aan een ander heden
dat in de paarse hei ontvlamt.
Verbind vandaag met het verleden.
Wees harder, als je dat kunt zijn,
wees zachter dan de tijd kan eisen.
Bouw aan een toren voor de taal,
laat uit het dorp een stad verrijzen.
Ik heb je liefgehad, verguisd,
omarmd, betast. In jou vond ik
de lente van een nieuwe herfst.
Straks is die stad uit mij verhuisd.

Op de verkiezingsavond lazen de kandidaatdichters, in de tweede ronde, een gedicht over voedsel voor. Hieronder het gedicht van de uiteindelijke winnaar, Harry Oonk


Food

Frietje oorlog; kroket; shaslick stickie;
eierbal; aardolie; bamischijf;
broodje bal; kaassoufflétje; sitomikkie;
klefje burger; zacht leren pizza; berenlul;
sateetje; kipcorntje; mexicaantje;
smulrolletje; hete hond; hapstaafje.
Food.
Food komt uit de fabriek.
Food is een product.
Ik wil het hier hebben over voedsel.
Food is het braaksel van machines
doch voedsel groeit.
Voedsel, wat we bakken, braden, koken en eten.
Laten we koken, laten we dichten.
Kookdichten, dichtkoken.

Neem 500 gram idee,
200 gram indrukken,
onsje taal.
Scheutje emotie, drupje diepte.
Meng het met zoet en zuur.
Kneed het tot beelden.
Marineer de zinnen.
Drapeer wat kruiden.
Glaceer het couplet.
Serveer het met liefde.

Om foodsel te kunnen eren,
moeten smaken musiceren.

Peter Vermaat haalde de finale niet. Hij schreef na afloop van de avond een gekruid blogbericht. Dit gedicht schreef hij over voedsel:
Groen gewin
Geen gele heuvels, glooiend met een zachte g,
maar eerder mais met kromme schouders
en verkleumde voeten in de zure grond.
De grootste boer houdt hier een kleine naam.
Wie schrijft de glimlach op de glaslokalen?
De voedingswaarde die aan brein ontspruit,
de snoeptomaatjes van de kraamafdeling?
Het Wereldvoedselcentrum WFC.
Uit drassig land wordt groene faam gewonnen.
met Food wordt Ede zeker zwaargewicht.
Wie wordt de burgervader van die plek?
Hang hem een voedselketen om de nek.
Peter zullen we niet meer terugzien bij stadsdichterverkiezingen, schrijft hij. Toch jammer.

donderdag 16 april 2015

Harry Oonk nieuwe stadsdichter van Ede



Ede heeft een nieuwe stadsdichter: Harry Oonk. Drie jaar geleden deed hij ook mee met de verkiezingen en reikte tot de finale (zie hier), maar toen werd hij verslagen door Arjan Keene. Nu is het hem wel gelukt om het stadsdichterschap te bemachtigen.

Arjan Keene
Gisteren, woensdag 15 april, was de verkiezingsavond. Steeds streden twee dichters tegen elkaar en het publiek stemde wie van de twee het beste was. De juryleden hadden elk een stem die half zo zwaar telde als van het publiek, maar die mochten ze maar één keer inzetten. In de finale besliste de jury. Jolinda van Alfen, in haar nieuwe jurk, praatte de avond aan elkaar, op een vrij natuurlijke manier.

Voor de wedstrijd begon, las de 'oude' stadsdichter, Arjan Keene, zijn laatste gedicht in functie voor. Hij heeft er een mooie periode op zitten. In drie jaar tijd maakte hij ongeveer vijftig gedichten als stadsdichter. Op veel tijden en plaatsen was hij aanwezig en deed van zich spreken. Hij heeft de lat voor de volgende stadsdichter hoog gelegd.

Arno Setz en Jolinda van Alfen
Drie jaar geleden waren er maar liefst zestien gegadigden voor het stadsdichterschap, van wie er acht aan de verkiezingsavond meededen. Nu waren er slechts vier sollicitanten, die alle vier werden toegelaten tot the battle of the poets.

De tweekampen begonnen met gedichten over de opgegeven onderwerpen: de Veluwe, Food (Ede maakt deel uit van FoodValley), en het centrum van Ede. In de eerste ronde (Veluwe) viel Arno Setz op, met een lang gedicht. Setz is een dichter die het van de associaties moet hebben. Die zijn vaak verrassend, maar soms ook zet hij zijn zinnen zwaar aan en gaan ze een beetje ronken. Zijn voordracht is prima. Peter Vermaat schreef een gedicht over de wolf op de Veluwe en eindigde met een imitatie van wolvengehuil.

Jolinda van Alfen en Erik Hemelt
De tweede ronde haalde het beste uit de dichters naar boven. Erik Hemelt ging in op de diversiteit in Ede, Arno Setz hekelde het Engelse woord 'food' (waarbij hij Engelsen voor anglicanen aanzag, maar dat is echt iets anders), Peter Vermaat had een speels gedicht dat eindigde met een fraaie woordspeling (de uitnodiging om de burgemeester een voedselketen om te hangen) en Harry Oonk las een gedicht voor, dat misschien niet helemaal evenwichtig was maar dat uiteindelijk uitliep op een mooie en smakelijke beschrijving van het dichten.

De derde ronde, over het centrum van Ede, was niet veel soeps. Alle dichters bleven onder het niveau van de rondes daarvoor. Misschien is het onderwerp intussen te veel uitgekauwd. Hopelijk komt de organisatie de volgende keer met een beter onderwerp op de proppen.

Toen waren de voorrondes achter de rug. Erik Hemelt had, volgens mij tenminste, de minst goede gedichten: hij bediende zich van steeds hetzelfde rijmschema (gepaard rijm), hij rommelde van tijd tot tijd opzichtig met het metrum en verraste me het minst. Wel klonk in al zijn gedichten de betrokkenheid bij het onderwerp door.
Arno Setz, Peter Vermaat, Harry Oonk

Peter Vermaat is technisch waarschijnlijk het best van de vier, maar hij is veel minder een podiumman dan bijvoorbeeld Arno Setz en Harry Oonk en in de derde ronde was zijn gedicht ook gewoon niet zo goed.

Arno Setz en Harry Oonk gingen door naar de finale. Als performers waren zij de beste. Harry is directer en transparanter en houdt ervan humor in zijn gedichten te verwerken. Soms vind ik zijn oplossingen net te gemakkelijk. Zie voor een uitgebreider oordeel de recensie van Gediggies. Maar leuk is Harry vaak wel en aan zijn gedicht over voedsel heb ik met overtuiging mijn stem gegeven .

Keetje en Co
Arno Setz had wat onnauwkeurigheden in zijn 'olifantengedicht' en zijn andere gedichten waaieren soms wel heel erg uit. Maar hij is wel gedreven en hij heeft een duidelijke visie, wat ook wel eens prettig is. Bovendien heeft hij ideeën over wat je met het stadsdichterschap allemaal kunt doen. Hij schudde bij een praatje op het podium zo wat mogelijke projecten uit zijn mouw.

Tussen de voorronden en de finale door zong Keetje en Co. Nederlandstalig werk, goede teksten, aangename muziek.

In de finale lazen de dichters vrij werk voor, waarna de jury zich beraadde. Keetje en Co moest nog wat extra nummers spelen, wat betekent dat er in de jury nog heel wat gediscussieerd is.

Jolinda van Alfen, Harry Oonk, Arno Setz
Die jury bestond uit Gerry Poelert, Johan Weijland, Arjan Keene en Jan van Es. De wethouder van cultuur, Johan Weijland, maakte bekend dat Harry Oonk gewonnen had en dus de nieuwe stadsdichter was. Daarna las Harry nog een ontroerend gedicht voor: 'Zwarte roos'.

De manier waarop wethouder Weijland bekendmaakte wie de winnaar was, was ronduit schandalig. Hij zei dat hij de dichters had gehoord en dacht dat hij dat zelf ook wel kon, zo'n gedicht maken. Daarna las hij een heel beroerd rijmpje voor, waar metrisch geen hout van klopte. Het getuigde van bijzonder weinig respect voor dichters en publiek. De wethouder had blijkbaar niet in de gaten dat het niet om hem ging, maar om de dichters. Iemand die een ei bakt en aan laat branden is nog geen sterrenkok, iemand die op een fiets met zijwieltjes kan rijden, is nog geen wielrenner en iemand die een knullig rijmpje in elkaar draait is zeker nog geen dichter.

Arno Setz, Harry Oonk, Wethouder Hekking
Iemand met zo weinig respect voor mensen die professioneel bezig zijn met cultuur zou geen wethouder van cultuur moeten zijn. De wethouder liet zich bovendien ontvallen dat hij blij was dat Ede maar één stadsdichter heeft: twee zou te duur worden. Als ik het goed heb, besteedt de gemeente 750 euro per jaar aan het stadsdichterschap. Dat is weinig, maar Weijland vindt het blijkbaar heel wat. Zijn standpunt over de kunsten is duidelijk: het mag niets kosten en iedereen kan het. Veel slechter kun je het niet treffen. Het zou voor alle partijen fijn zijn als Weijland binnenkort tegen een andere leuke baan aan loopt.


dinsdag 14 april 2015

Lezing Roelof Wijtsma


Op zondag 12 april jl. hield Roelof Wijtsma een lezing in de Vluchtheuvelkerk in Zetten. Hij was niet de eerste striptekenaar die daar sprak, eerder sprak Margreet de Heer o.a. over het afbeelden van Mohammed.

Roelof Wijtsma sprak over zijn meest recente boek, de beeldroman Doolhof van Eeden. Het gaat over twee mensen die wel iets weghebben van Adam en Eva. Ze willen terug naar het paradijs, maar daarvoor staat een engel op wacht. Via een sluipweg mogen ze toch even naar binnen, maar erg paradijselijk blijkt het allemaal niet te zijn. Ze dreigen zelfs de te verdrinken. Over het boek schreef ik hier.

Wijtsma vertelde dat het wel een beetje vreemd was dat hij over Doolhof van Eeden ging vertellen. Zijn medium is immers het beeld. Hij maakte juist een beeldroman omdat de woorden hem ontbraken. Verder was hij bang te veel in te vullen voor de lezer, zodat die het boek niet meer onbevangen zou kunnen lezen.

De aanleiding voor het boek was een reis naar Chili, waar Wijtsma is opgegroeid. Wat hij gehoopt had terug te vinden, was er niet meer. Hij moest concluderen dat het verleden werkelijk voorbij was.

Het is een ervaring die ieder van ons heeft. We zijn geneigd ons verleden te idealiseren, omdat we nu eenmaal beter kunnen leven met een prettig dan met een onprettig verleden. In de literatuur komt dat veelvuldig voor. Bijvoorbeeld bij Annie M.G. Schmidt, in het gedicht 'Erwtjes'. Een meisje moet erwtjes doppen en vindt dat verschrikkelijk. Later, veel later:
Ach ja, zegt ze.Ik kan mezelf nog zien,
daar in mijn moeders huis op het balkon,
bezig met erwtjes doppen in de zon.
Dat was geluk. Toen was ik zeventien.
En ook Du Perron schreef erover, in 'Het kind dat wij waren', dat als volgt begint:
Wij leven 't heerlikst in ons vèrst verleden:
de rand van het domein van ons geheugen,
de leugen van de kindertijd de leugen
van wat wij zouden doen en nimmer deden.
De bezorgdheid van Wijtsma of hij met zijn verhaal de lezer niet voor de voeten zou lopen, was overigens niet terecht. Bij de koffie na afloop kwamen de verhalen los en heel wat mensen vertelden over het paradijs van hun eigen jeugd.

Wijtsma bleek een spreker die met gemak de aandacht van de aanwezigen vast kon houden. Na afloop was iedereen die ik sprak positief. Tussendoor was er mooie muziek van Arvo Pärt, die Wijtsma altijd draaide als hij aan het werk was met Doolhof van Eeden. En na de lezing zong Teeja Lont Pie Jesu van Fauré.

Voor het signeren van zijn boeken nam Wijtsma ruim de tijd. Voor in elk exemplaar van Doolhof van Eeden maakte hij een tekening. Dankbaar en trots gingen de mensen met hun aankoop naar huis. Het was een mooie ochtend.







donderdag 9 april 2015

Kandidaten stadsdichterschap stellen zich voor


Klagen helpt. Al in november vorig jaar ontving ik de sleutel van mijn huis, maar sinds die tijd werd nog nooit De Edese Post bezorgd. Gisteren lag er ineens een exemplaar van de plaatselijke krant op mijn mat.

Ik trof het wel: meteen vier portretten, van de kandidaten voor het stadsdichterschap. Drie van die stukken zijn geschreven door Jacqueline Postma, het vierde door Jacueline Postma, een doorzichtig pseudoniem. Ik ga ervan uit dat dezelfde mevrouw voor alle stukken verantwoordelijk is.

Opvallend is dat alle stukken erbarmelijk slecht geschreven zijn. Niet alleen schrijft mevrouw Postma samenstellingen als losse woorden ('graf heuveltjes', 'poëzie tijdschrift', 'poëzie project', 'nacht burgermeester'), ze is ook bedreven in allerlei andere fouten.

Zo trof ik een foutieve beknopte bijzin aan ('Binnenstappend in een gezellige keuken vallen de schilderijen met gedichten meteen op.'), een congruentiefout ('Die colleges inspireerde mij'), genusfouten ('de sonnet', 'de rijm'), verwijsfouten ('het meisje waar hij gek op was', 'het gevoel wat hij uitdraagt'), spelfouten ('bijenkassen', 'burgermeester', 'Maar zijn hart licht echt bij de poëzie.'). Dat kan geen toeval zijn.

Inderdaad. Mevrouw Postma heeft een website, waarop ze toegeeft slechts een hobbyist te zijn op het gebied van schrijven: 'Schrijven is mijn hobby, hier wordt ik blij van.' Dat mevrouw Postma blij wordt (hier hoort het wel met 'dt') van schrijven is heel mooi, maar dan kan ze haar schrijfsels toch voor zichzelf houden? Waarom moet ze daar de lezers van De Edese Post mee plagen?

Het ergst is dat mevrouw Postma geen enkel begrip heeft van wat de dichters haar verteld hebben. Zo weet ze niet wat een 'genre', een 'rijmschema' of een 'versvorm' is. Dat leidt tot hilarische zinnen:
'Zijn genre is zeer verschillend.'
'Hij schrijft zelfs in Japanse rijmschema's, zoals de 'Haiku'. Deze versvorm bestaat uit slechts drie regels en de 'Tanka' uit louter vijf woorden.'
'De klassieke rijm heeft ook zijn charme, fonetisch is dit ook gemakkelijk in het gehoor.'
'De stijl van Vermaat is de Sonnet.'
'Zijn genre is breed, variërend van scherpzinnige actualiteit tot liefdevol confronterend.'
'De stijl van deze zeventigjarige dichter is niet de rijm, maar het gevoel wat het uitdraagt.' 
Verder staan er zinnen in de stukjes waarvan je op je klompen kunt aanvoelen dat de dichter die niet zo gezegd zal hebben. Een klassiek dichter als Peter Vermaat zal toch niet gezegd hebben: 'Symmetrie is wel een beetje mijn ding'? Commentaar van Vermaat: 'Er staan wel wat meer dingen in die ik "niet zo" gezegd heb.'

Het is lovenswaardig dat De Edese Post uitgebreid aandacht schenkt aan de verkiezing van de nieuwe stadsdichter. Al vanaf het begin heeft deze krant zich bemoeid met de verkiezingen en de publiciteit daaromtrent. Gisteren stond er zelfs een stukje op de voorpagina. Alle lof dus.

Maar juist als het gaat om poëzie, mag je verwachten dat de artikelen niet bol staan van opzichtige fouten. Ook De Edese Post zal te maken hebben gehad met bezuinigingen en de functie 'corrector' bestaat daardoor wellicht niet meer. Maar zou men dan misschien wat zorgvuldiger kunnen zijn met het aantrekken van krachten (of zwakten) die op freelancebasis meewerken? Je mag toch (ook van een hobbyjournalist) verwachten dat hij of zij even op rechts klikt als er een rood wiebeltje onder 'burgermeester' verschijnt of dat bij twijfel over 'de sonnet' of 'het sonnet' even woordenlijst.org geraadpleegd wordt?

Vermoedelijk hebben lezers toch wel tussen de fouten door kunnen lezen waar de verschillende dichters voor staan. Ze verschillen onderling behoorlijk en dat is prettig; dan valt er tenminste wat te kiezen. Op woensdag 15 april kunnen we ze aan het werk zien in Cultura. Kom maar kijken en luisteren. En stemmen, natuurlijk.

(Scans van de artikelen heb ik gejat van Harry Oonk). 

maandag 6 april 2015

Magdalena (Maarten 't Hart)



Sommige schrijvers lees ik al langer wel dan niet. Maarten 't Hart bijvoorbeeld. Ik zal begonnen zijn in 1980. Ik stond net voor de klas besloot de Nederlandse literatuur van dat moment bij te gaan houden, alsof dat zou kunnen. Ik kocht bijvoorbeeld Heeresma helemaal en Een vlucht regenwulpen.

Dat laatste boek heb ik met plezier gelezen, evenals De aansprekers, dat ik, geloof ik, beter vond. De jacobsladder (1986) heb ik indertijd gerecenseerd, voor een blaadje dat al lang niet meer bestaat: 't Kofschip. Niet alles heb ik gelezen, en niet alles van wat ik wel gelezen heb, herinner ik mij als goed. Het uur tussen hond en wolf vond ik bijvoorbeeld niet zo bijzonder en sommige verhalen uit De zaterdagvliegers (1981) konden mij ook niet bekoren.

Maar vervelend vind ik het lezen van 't Harts boeken eigenlijk nooit. Hij heeft een keuvelende manier van schrijven die altijd wel onderhoudend is, ook in zijn mindere boeken. En ik heb steeds bijzonder genoten van zijn essays in bijvoorbeeld De som van misverstanden (1978) en Het eeuwige moment (1983). 't Hart is belezen, enthousiasmerend, helder. Tenminste, in mijn herinnering.

Ik heb onlangs toch maar weer een 't Hart gekocht: Magdalena.  Aan Verlovingstijd (2009) heb ik niet zulke goede herinneringen. Het boek viel me nogal tegen, maar details weet ik er niet meer van. Veel van het boek is weggezakt uit mijn geheugen.

Magdalena wordt niet gepresenteerd als fictie, maar als herinneringen aan 't Harts moeder. Midden in het boek is een fotokatern opgenomen, waarin we moeder 't Hart in verschillende levensfasen kunnen bekijken. Moeder is wel de kapstok waaraan 't Hart zijn herinneringen ophangt, maar in sommige hoofdstukken (zoals 'De ontvoering') speelt ze nauwelijks een rol. Erg strak gecomponeerd is Magdalena dan ook niet.

Het boek lijkt ook niet als 'boek' geschreven, maar als losse hoofdstukken, die dan samen het boek moeten gaan vormen. Dat betekent dat er nogal wat herhaling in voorkomt. Moeder was bijvoorbeeld ziekelijk jaloers. Ze had zich in het hoofd gezet dat vader 't Hart constant naar 'mokkels' aan het loeren was. Na een tijdje weten we dat wel en zeker als er steeds weer verwezen wordt naar dezelfde gebeurtenissen.

't Hart neemt ook in dit boek weer de ruimte om zijn stokpaarden te berijden. Hij 'analyseert' bijvoorbeeld de apostolische geloofsbelijdenis en het Onze Vader om aan te tonen hoe onzinnig die zijn. Soms heeft hij daarbij aardige redeneringen, maar vaak ook komt hij niet verder dan zeggen dat iets absurd of naar of wat dan ook is.

Het meest humoristische gedeelte daarbij is een citaat van Multatuli over de Heilige Geest, die blaast waarheen hij wil: 'Dat vind ik plezierig voor den Geest. Verbeeld je de onaangename positie van een Geest die maar mag blazen in één richting. Of van een Geest die niet vry is in zijn blazen. Of van 'n Geest die in 't geheel niet blazen mag.'

Krijgen we een goed beeld van Magdalena, moeder 't Hart? Ach ja, een beeld krijgen we wel. 't Hart is het best als hij haar maar laat praten en laat doen. Dat ze zorgzaam is en dat ze vader verdenkt van lust tot overspel; heel veel verder komen we toch niet. Het blijft allemaal aan de oppervlakte. Ik denk dat het 't Hart in zijn romans beter gelukt is om interessante personages neer te zetten.

Een goed boek is Magdalena niet, maar ik heb me ook niet al te erg verveeld tijdens het lezen. Wie het koopt weet wat hij krijgt: een typisch 't Hartboek. Liefhebbers van zijn werk zullen het dan ook wel met plezier lezen. Ik wil wel weer eens een echte roman van 't Hart lezen, zoals De kroongetuige.

zaterdag 4 april 2015

De verbeelders. Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw (Saskia de Bodt)


Je kunt niet alles lezen. Het is fijn dat er altijd een grote hoeveelheid interessante boeken zal zijn waaruit je kunt kiezen, maar tegelijkertijd is het frustrerend dat er veel moois bestaat dat je neus voorbijgaat. Sterker nog: van sommige boeken weet je niet eens dat ze er zijn.

Pas bij de dood van Ad den Besten las ik dat er in 2008 een dikke verzamelbundel van zijn gedichten was verschenen, Hans Werkman publiceerde al jaren geleden een boek met allerlei over literatuur (Bijeen met man en muis) maar ik zag het niet of zag het en vergat het weer en in 2003 stelden Saskia de Bodt en Jeroen Kapelle een boek samen over prentenboeken: Prentenboeken, ideologie en illustratie 1890 - 1950. Ik heb het indertijd niet voorbij zien komen. Met terugwerkende kracht vind ik dat doodzonde.
Johan Braakensiek

De afgelopen maand heb ik namelijk heerlijk mogen lezen in De verbeelders, van Saskia de Bodt, een omvangrijk en prachtig uitgegeven boek over boekillustratoren in de twintigste eeuw. In de inleiding worden we al gewezen op het prentenboekenboek. Dat hoort waarschijnlijk naast De verbeelders in de kast te staan.

De verbeelders is aan de ene kant een geschiedenis van de boekillustratie in de twintigste eeuw: die eeuw is opgehakt in een aantal moten en elke deelperiode wordt gekenschetst. Daarnaast is er voor elke periode een aardige hoeveelheid 'illustratorenportretten'. Het boek is, vanzelfsprekend, rijk geïllustreerd. 

De inleidingen op elke periode hebben steeds dezelfde opzet, die in de inleiding van het boek uiteengezet wordt: eerst de artistieke producten voor volwassenen, dan verbreding van het terrein, daarna ideeën over volksopvoeding en opvoeding van kinderen en ten slotte een stand van zaken op het gebied van kinder- en prentenboeken. De Bodt voegt eraan toe: 'Een en ander hangt soms nauw samen met de verspreiding van beeld in kranten en tijdschriften, door middel van reclame, mode-illustratie, cartoons, enzovoort.'

Dat is zo en dat is ook het lastige van De verbeelders: de afbakening. We zien dat op dit moment kranten en tijdschriften veelvuldig gebruik maken van illustratoren (Gijs Kast, Paul Faassen, Paul van der Steen, Hajo), maar in het register komen die dus niet voor. Ik snap dat het zo werkt en tegelijkertijd mis ik ze. Vooral ook omdat tijdschriften als Mandril wel geregeld genoemd en ook afgebeeld worden. 

Strip en cartoon zijn ook grensgebieden. Veel striptekenaars werken ook als illustrator: Joost Swarte, Theo van den Boogaard, Ever Meulen, Dick Matena, om maar een paar bekende namen te noemen. Ook die zijn buiten de boot gevallen. Maar Carol Voges krijgt gelukkig uitgebreid aandacht. Ik herinner mij Voges uit mijn vroege jeugd, toen ik in de Sjors de strips over Dinky en Opa las. Over strips vinden we in De verbeelders een miniem stukje terug in de bijdrage over de meest recente periode.

Marietje Witteveen
De Bodt geeft aan dat er niet gestreefd is naar volledigheid. Samen geven de illustratoren die aan de orde komen een representatief beeld van de geschiedenis van de Nederlandse boekillustratie. Maar ik ging toch meteen kijken wie er in stonden. Zo'n boek is ook een beetje een reünie waarin je oude bekenden tegenkomt: Cornelis Jetses, Rie Cramer, Eppo Doeve, M.C. Escher, W.G. van de Hulst jr, Anton Pieck, J.H. Isings, Max Velthuijs, Fiep Westendorp, Dick Bruna, Carl Hollander, Rien Poortvliet, Thé Tjong-King, Peter Vos, Harrie Geelen - ze staan er gelukkig allemaal in. 

En andere namen mis je dan weer. Dick van der Maat bijvoorbeeld, die in de tweede helft van de jaren zeventig en in de jaren tachtig toch zo'n beetje het gezicht was van de probleemboeken die in de veertienplus-serie van uitgeverij Lemniscaat verschenen; hij verzorgde alle omslagen. En ook bij Momo en de tijdspaarders moet ik meteen aan Van der Maat denken. De Bodt zal hem wellicht te weinig vernieuwend gevonden hebben. 

De Bodt schreef het boek overigens niet alleen. Ze had medewerking van Jeroen Kapelle, Annemiek Overbeek, Annemiek Rens, Bregje Hofstede, Jacques Dane, Jozefien de Leest en Theo Gielen. Hun namen vinden we behalve op de titelpagina ook terug onder de illustratorenportretten, waarvan Saska de Bodt er overigens ook een aantal voor haar rekening nam. 

Die portretten zijn heerlijk om te lezen. In enkele pagina's wordt een kunstenaar voor de lezer tot leven gewekt. In zo'n kort bestek blijkt het oeuvre toch aardig geschetst te kunnen worden. Er is aandacht voor de biografie, en voor ontwikkeling in techniek en thematiek, vaak is er een scherp oordeel over kwaliteitsverschillen en altijd is de beschrijving helder. 

Kurt Löb
Veel namen waren mij onbekend. Die van Sijtje Aafjes bijvoorbeeld (Rie Cramerachtig), Marietje Witteveen, Friso Henstra, van welke laatste een illustratie op de voorkant van De verbeelders terechtkwam. Willlem Hussem kende ik als dichter, maar de man blijkt meer gedaan te hebben. 

Dat veel voor mij nieuw was, heeft natuurlijk te maken met mijn beperkte blik, maar ook met de aandacht die illustratoren tot nu toe gekregen hebben. Het is goed dat De verbeelders ze die aandacht met nadruk geeft. 

De lijnen die in De verbeelders uitgezet worden, nodigen uit om je er verder in te verdiepen en ze roepen ook vragen op. Hoe zat het ook alweer met die Arts and Craftsbeweging en de Reformbeweging? En de illustraties in schoolboeken? Er is genoeg aandacht voor de leesboeken die op school gebruikt zijn en worden, maar vanaf de jaren zestig en zeventig nemen illustraties in alle schoolboeken een grotere plaats in. 

Er is in De verbeelders veel oog voor artistieke kwaliteiten en dat is natuurlijk terecht. Veel doorsneekunstenaars hebben immers geen richting gegeven aan nieuwe ontwikkelingen, maar doordat het er veel geweest zijn, hebben ze wel mede het beeld van een bepaalde periode bepaald. Of is dat helemaal niet zo? Daar had ik graag wat over geweten. 

Evenals over de beelden die in de Tweede Wereldoorlog de bezetter en de collaborateurs gebruikten. Er is in De verbeelders wel aandacht voor rijmprenten uit het verzet, maar niet bijvoorbeeld voor de uitgaven van De Amsterdamsche Keurkamer, waar onder andere een geïllustreerde uitgave van Reinaert de Vos verscheen met antisemitische tendens. 

Maar laten we vooral loven wat er wel is. De verbeelders  is een prachtig boek, waarin je ook blijft bladeren als je het al lang uit hebt. Saskia de Bodt lijkt me niet iemand die nu stil gaat zitten. Hopelijk publiceert ze nog veel meer moois. 

Saskia de Bodt
Saskia de Bodt, De verbeelders. Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw. Uitg. Vantilt, Nijmegen 2014. 328 blz. gebonden, € 35,-

vrijdag 3 april 2015

Halfrust (Pauline Pisa)


Rust en onrust kennen we, maar wat is halfrust? Zitten we dan tussen rust en onrust in? Zijn we dan maar half in rust?

Pauline Pisa noemde haar bundel Halfrust. De titel komt voor in het gelijknamige gedicht: 
(...)
Straks ga ik op een afstand van je liggen
zoals een panter in de dierentuin
met één oog open
Houd mijn staart maar in de gaten
ik ben in halfrust
De rust lijkt zomaar te kunnen veranderen in activiteit. Er is rust, maar er is ook waakzaamheid en een panter in rust blijft een gevaarlijk dier. Die panter kwamen we in de bundel al eerder tegen ('Verder dan het erf ga ik niet / achter het tuinhek zwenk ik mijn poot / als een panterwijfje) en verder wemelt het in de gedichten van de dieren: zoogdieren en vogels vooral. 

De dieren lijken erg op mensen, of andersom. Soms behoren de dieren tot de buitenwereld en kun je ze observeren, soms kruip je in het dier, of het dier in jou. Een dier is niet gestraft met bewustzijn; het leven van een dier gebeurt gewoon, zonder dat hij erover nadenkt; het overkomt hem. Daarin heeft hij niet de regie. Zo hebben ook de mensen hebben niet altijd zeggenschap over hun leven. Ze beginnen ergens, gaan ergens heen, komen ergens terecht. Van tijd tot tijd kijken ze om. Bijvoorbeeld in het openingsgedicht.
De houtsnip
Achteraf gezien: mijn borsten groeiden nog
Ik herinner me de Veluwe: het huisje,
de zonnige keuken, en dat jij  - dat jij de taart aansneed,
je vingers likte, de fles met cola
aan je lippen zette, klokte
Ik vond het wat
hoe soepel onze ringen gleden
de vanzelfsprekendheid waarmee ik dacht
dat wij onze vingers voor altijd
zouden blijven vlechten
Soms bezoek ik nog je moeder
'De houtsnip' zal wel de naam van het huisje geweest zijn. In de eerste regel wordt de tijd bepaald. Achteraf bezien concludeert de 'ik' dat ze nog behoorlijk jong was. Dan de plaats: Veluwe, huisje, keuken; we zoomen in op die ene plek en dan krijgen we de details.

Het is een bijzonder zintuiglijk gedicht: we zien het likken van de vingers voor ons, we horen het klokken. We komen zo dichtbij, dat we merken hoe intiem dit moment is. Dit moment was het startpunt voor de 'ik' en de 'jij'. Zij dacht dat het 'voor altijd' zou zijn. Dat dat niet zo is geweest, hoeft niet eens meer gezegd te worden; de slotzin zegt genoeg. Het wordt nooit meer als toen, weten we.

Ook in het tweede gedicht ('Vuile dagen') zit zo'n knip in de tijd: 'Nu is het later'. In de eerste afdeling zit veel vroeger, maar meer nog zijn er de nabijen, de familie bijvoorbeeld. En de dood, natuurlijk, want die is er altijd als mensen dichtbij komen.

De gedichten van Pisa zijn niet zomaar te vangen, je kunt niet altijd precies zeggen waarover ze gaan, maar ze hebben altijd een sfeer die je bijblijft. Vaak iets zachts met een schrijnend randje. En ze schetsen een omgeving. In de tweede afdeling is dat een ruraal decor: er is een wildrooster, een bosrand, een molen of een erf. We snuiven de geuren.

De laatste afdeling wijkt behoorlijk af van de rest. Veel gedichten hebben als titel het nummer van een patiënt. Ook hier worden de mensen soms als dieren beschreven: 'Dit wijfje is pas binnen'. In veel gedichten zit een knappe combinatie van afstand en betrokkenheid.

Sommige van deze gedichten zijn reportageachtig: er wordt geobserveerd, beschreven. Het zou me niet verbazen als Pauline Pisa daadwerkelijk in een verzorgingshuis of een ziekenhuis heeft rondgelopen om indrukken op te doen.

Halfrust heb ik de afgelopen maanden verschillende keren gelezen, zodat de sfeer mij eigen geworden is. Die 'ik' in de gedichten is me vertrouwder geworden. Ze heeft haar eigen positie, hoort er nooit helemaal bij. Ze zoekt naar een verband waartoe ze zou kunnen behoren, maar wil zichzelf daar tegelijk niet in vastleggen. Ze koestert de verbanden die er al van oudsher zijn, maar wil ook ontsnappingsmogelijkheden houden. Ze beziet zichzelf, beziet de ander en beziet zo de dus de mensheid. We zijn allemaal maar dieren die hier rondscharrelen en er het beste van proberen te maken.

Nog eenmaal Pisa:
Niet goed groot geworden
Als het misgaat en ik tot kruimels val
is er altijd wel iemand die mij als een tafellaken
bij de punten pakt en meeneemt
Ze verschonen mijn gebied en stoppen mij hun voedsel toe
Ik ben niet goed groot geworden
word in de luwte gehouden
Ik heb vrouwen zich kapot zien föhnen
ze probeerden de jaren weg te liegen in de kleding
van hun dochters terwijl ik klein bleef
en de vestjes van mijn moeder leende haar geur
gebruikte om in de buurt te blijven
Op een feestje vergeleek ik mijn gewrichten
met iemand uit mijn jaar
onze vingerkootjes
vulden zich met blaasjes