woensdag 18 september 2024

De redding van Fré Bolderhey (Simon Vestdijk)

Eigenlijk zou je elk jaar een roman van Vestdijk moeten lezen, om de norm weer helder te hebben, heb ik wel eens gedacht. Dat heb ik zeker niet gedaan. In totaal heb ik niet meer dan vijftien romans van hem gelezen, als mijn geheugen mij niet bedriegt. Ik heb dus nog het een en ander om me op te verheugen. 

De laatste roman die ik besprak, was Het glinsterend pantser (1956), alweer zes jaar geleden, zie ik. En nu las ik De redding van Fré Bolderhey (1949), een heerlijk boek. 

De hoofdpersoon is Eddie Wesseling, een jongen van zestien. Hij is met zijn vader en moeder op vakantie is in Amsterdam, waar ze verblijven bij oma ('weduwe uit overtuiging'). In het eerste hoofdstuk staan Eddie en vader samen op het balkon:

Eddie Wesseling en zijn vader, die niet in deze stad woonden, stonden achter het traliewerk van het balkonhekje als provincialen op een wereldtentoonstelling. 

Eddie ziet drie zwemmers en vermoedt dat zijn vader die niet heeft gezien. Dat lijkt niet zo bijzonder, maar in de loop van het boek wordt steeds duidelijker dat Eddies waarnemingen niet al te betrouwbaar zijn. 

Zenuwziek

Bij oma wordt gesproken over een achterneef, Fré Bolderhey, enkele jaren ouder dan Eddie, zoon van een zus van grootvader. Er wordt van hem gezegd dat hij zenuwziek is. Eddie heeft hem zes jaar geleden ontmoet, toen Fré de kamer binnenkwam in zijn hansop, niemand groette en de Sonate Pathétique van Beethoven speelde. Bij die ontmoeting heeft Eddie 'zoiets als verering' opgevat voor de oudere neef. 

Volgens oma is de zenuwziekte van Fré begonnen toen hij zes jaar geleden, hij zat toen nog op de lagere school, door jongens afgetuigd is met een paraplu. Om tot rust te komen heeft Fré nu een eigen tuintje. Er is wel iemand in de buurt die toezicht houdt. Zenuwziekte zit wel in de familie: een broer van oom Bolderhey is krankzinnig, een zuster 'ietwat zonderling'.

Eddie beseft 'dat zonder familievergoelijking deze zenuwziekte even goed krankzinnigheid genoemd kon worden.' Maar hij is ervan overtuigd dat Fré niet gek is. Een magnetiseur heeft ooit gezegd dat hij Fré ooit zou redden, wat niet gebeurde, en Eddie legt zichzelf nu de taak op om Fré alsnog te redden. 

Cecily

Hij bezoekt de leeszaal om op te zoeken wat schizofrenie is. In de zaal ontmoet hij een meisje met een blauwe hoed, Cecily, die een belangrijke rol zal gaan spelen. Haar uiterlijk:
Alleen aan haar gezicht kon hij nog niet wennen. Het was of haar ogen als bruine kralen diep ingeslagen waren tussen voorhoofd en wangen, om daar voortaan een loerend en omsluierd bestaan te leiden. Toch was zij helemaal niet lelijk, en buitengewoon gezond om zo te zien. 
Als Eddie na enkele dagen teruggaat naar de leeszaal, blijkt er een verbouwing aan de gang, waardoor de zaal alleen via een kettingbrug te bereiken is. In de zaal doen zich wonderlijke taferelen voor:
De matroos stond van zijn boeken op en begon een zeemanslied te zingen, heel ernstig en trouwhartig, alsof hij op een genegen gehoor rekende. Over de lange tafels hosten meisjes arm in arm, schoppend tegen de rand van de inktpotten, zich ophijsend aan de lampen; goedgeklede jongelui stonden op hun handen, zodat men hun gekleurde sokken zag en hun teerlila sokophouders, als de sandaalriemen van elfenkoningen, die alleen iets te hoog waren aangebracht. 

Het is scène zoals Dennis Potter die bedacht zou kunnen hebben, te vergelijken met die in het begin van Lipstick on your collar, waarin een rustig kantoor ineens verandert in vrolijk gezang en gedans. 

Ik, Fré Bolderhey

Dat het met Eddie niet helemaal goed gaat, is dan al duidelijk. Hij blijkt zich bij de leeszaal niet ingeschreven te hebben onder zijn eigen naam, maar onder die van Fré Bolderhey:

Ik, Fré Bolderhey, zenuwpatiënt en vrijgezel, verklaar hierbij niet gek te zijn om de kettingbrug, ook niet om de paraplu's, maar gewoon zo maar. Wie mij dit verwijten wil, moet eerst zelf gek worden, godverdomme. Ik weet, dat het nu beginnen gaat, maar het kan mij niets verdommen. 

In een groot deel van het vervolg van het verhaal volgen we de hallucinaties van Eddie, die vaak op pad is met Cecily. Er overkomen hem wonderlijke dingen: hij wordt achtervolgd door paraplu's, hij ziet zichzelf in een kooi in de dierentuin, en is ook ineens met Cecily in een Oost-Duitse badplaats (Schkleuditz), die om de hoek blijkt te liggen. 

Eddie is bang voor wat mensen Fré kunnen aandoen:

Zodra de wereld niet alleen maar zeggen zou, het hoofd met prijzenswaardige preutsheid afgewend: dit is een gek, maar de gek zou folteren omdat hij een gek wás, daarbij de eigen gezondheid aangenaam stromende voelend door de aderen - de gek zou radbraken om te bewijzen, dat gekken zich onder die omstandigheden anders gedroegen dan een verstandig mens -, de gek zou vernederen en aanfluiten en voor zijn achterste slaan, alleen om het heerlijke gevoel van machtiger te zijn dan welke gek ook, machtiger dan tienduizend gekken, machtiger dan allen die in zware stenen gestichten krioelden of in het dwangbuis lagen.

Of is hij vooral bang voor wat er met hemzelf gebeuren zal? Uiteindelijk gaat hij zo ver in zijn reddingsfantasieën dat hij verandert in Fré Bolderhey. Als hij weer thuiskomt, wil hij niets vertellen en lijkt hij zich niets te herinneren. 

Consult

Hij krijgt een consult bij een 'zenuwarts', J.G. Verwoerd, die al eerder voorkomt als de mogelijke psychiater van Fré Bolderhey. De dokter laat Eddie uiteindelijk gaan, beseffend dat hij hem niet helpen kan. Hij laat Eddie uit zijn spreekkamer: 

Zijn houding drukte eerbied uit; vaag schetste zijn hand een geleidend gebaar naar buiten, naar de gang, naar de wachtkamer. Het was de houding van iemand, die zich schikt in zijn onbegrip tegenover dingen waarvan hij de grootsheid bevroedt, zonder hun wezen te kunnen doorgronden. Wie zou hem hier hard om willen vallen? Waar de paraplu's het voor het zeggen hebben, is onbegrip bijna een deugd. 

De redding van Fré Bolderhey is een fascinerende roman, waarin het verhaal kalmpjes lijkt te beginnen, maar allengs absurder wordt. Eddie verliest grip op wat er in zijn hoofd gebeurt, maar projecteert die chaos op de werkelijkheid om hem heen. Cecily spreekt dat ook uit:

Al die dingen die je gezien hebt, die je móest zien, dienden om de krankzinnigheid te voorkomen, doordat ze de afwijkingen als het ware buiten je plaatsten. 

Personificaties

Het verhaal sleepte me mee en ik wilde graag weten hoe het verder zou gaan met Eddy. Hoe donker zijn wereld ook is, de toon van Vestdijk houdt het verhaal licht. De humor is nooit ver weg en de beschrijvingen van Vestdijk zijn geweldig. Daarbij maakt hij vaak gebruik van personificaties:

De ingewanden van de correcte kamer hadden zich geopend, en het geld schuimbekte in het bureau-cylindre.

Later kwam zijn grootmoeder met een handwerkje tegenover hem zitten, heel rustig en gezellig in de aanklagende en zachtjes rinkelende kamer. 

(...) tuinstoelen en gewone stoelen, al of niet kapot, grimmig met de poten in elkander bijtend (...)
(...) waar de hoge bladerkruinen zilverig laatdunkend met het maanlicht speelden (...)

De beschrijvingen zijn altijd beeldend, zodat je de scènes voor je ziet:

Er waren ook ouderen in de leeszaal: vlak achter Eddie bijvoorbeeld een grijze, astmatische heer, die als een nijlpaard blies en hijgde; en aan de andere kant van de zaal was er een bruine, uitgedroogde, die, ondanks zijn bril, vlak met zijn neus op zijn boek zat, of lag, en daarbij heet hoofd met opmerkelijke snelheid over de bladzijden heen en weer deed vliegen, alsof hij de letters na gebruik met zijn neuspunt uitwiste. 

De souplesse waarmee Vestdijk formuleert en beelden gebruikt, kende ik wel, maar ik was er toch weer door verrast. Zijn stijl is superieur. 

Grens tussen werkelijkheid en hallucinatie

De redding van Fré Bolderhey lijkt me ook een gewaagde roman. Het is allerminst een traditioneel verhaal, de grens tussen werkelijkheid en hallucinatie is niet duidelijk. Het is bijvoorbeeld niet uit te maken of Cecily wel of niet bestaat. 

Victor van Vriesland, die overigens positief is over de roman, vindt dat wel een bezwaar, schrijft hij in het Utrechtsch Dagblad van 28 juli 1948. Ook in Het Parool van 18 december 1948, vindt de recensent, die volstaat met een korte bespreking, de roman soms moeilijk te volgen. 

Er is veel lof De redding van Fré Bolderhey. Paul van 't Veer noemt het boek zelfs 'een van de belangrijkste naoorlogse romans' in De Nieuwsgier van 19 november 1848. Bert Voeten is ook lovend, maar vindt wel dat de constructie van de roman te zichtbaar is, dat het slot teleurstelt en dat de bijfiguren niet uit de verf komen. Dat laatste lijkt me het logische gevolg van de omstandigheid dat Eddie zo opgesloten zit in zijn eigen hoofd. 

Afstandelijkheid

Vestdijk wordt in verschillende bespreking als een nihilist of een pessimist genoemd. Hem wordt ook enkele keren verweten dat hij geen empathie heeft met zijn personages. Dat kan ik niet goed rijmen met deze roman, waarin je juist heel erg met Eddie meeleeft. 

Ook in De Tijd, 7 oktbober 1948, wordt die afstandelijkheid genoemd: verstandelijk, ironisch, tamelijk uit de hoogte. 


De recensent schrijft ook nog dat de verhaaltrant alle gloed mist (maar niet zonder humor is in zijn cynische droogte). Volgens de bespreker is het meer een boek voor zenuwartsen dan voor jonge mensen, 'want de ervaringenvan Eddie Wesseling's overprikkelde fantasie zijn griezelig-ongezond.'

Jos Panhuysen, in Het Binnenhof van 2 oktober 1948, vindt de roman literair sterk, maar hij mist ook de betrokkenheid van de schrijver. Volgens hem is het voor Vestdijk alleen maar divertissement en daarom zijn de scènes wel goed, maar gelooft de lezer ze niet. 
Dat Panhuysen Pastorale 1943 positief uit de vergelijking met De redding van Fré Bolderhey laat komen, verbaast me. In mijn herinnering haalt die roman het niet bij het verhaal over Eddie Wesseling. 

Geestelijke hygiëne

In De Volkskrant, 30 december 1948, mag Gabriël Smit het katholieke geluid laten horen:

Toe maar! In De Maasbode van 11 september 1948 zaagt Dick Ouwendijk planken van hout dat bijna net zo dik is. 
Weer die hooghartigheid, die ook De Tijd genoemd wordt en ook nog eens het masker van het groteske en het walgelijke. 

Ten slotte wil ik je niet de reactie onthouden van een willekeurige lezer, opgenomen in de rubriek 'Wat leest U, wat leest u niet?' van Echo, maandblad voor de leden van de Katholieke Werknemende Middenstand, jaargang 11 (1948) nr. 14:

Morele bezwaren

Uit de recensies blijkt dat Vestdijk toentertijd werd gezien als een knap schrijver, maar dat verschillende besprekers wel bezwaren hadden tegen zijn werk. Die bezwaren lijken verschillende keren van morele aard te zijn. Als Vestdijk later het jaar vijftig wordt, besteden diverse kranten er aandacht aan. 
Portret van Vestdijk, geplaatst bij een artikel ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag. 
Het Rotterdamsch Parool, 18 oktober 1948

Vestdijk schreef De redding van Fré Bolderhey in slechts drie maanden: de eerste drie van 1946. De roman kwam uit in 1948. In dat jaar verscheen ook de sonnettenreeks 'Thanatos aan banden', en de romans Pastorale 1943 en Surrogaten voor Murk Tuinstra. De productiesnelheid van Vestdijk was ongekend. 

Intussen heb ik nog wat romans van hem liggen die ik nog graag wil lezen. Ik hoop er niet weer zes jaar mee te wachten. 

3 opmerkingen:

  1. Hoi Teunis, je hebt weer werk gemaakt van deze recensie. Ik had kortgeleden bij collega-blogger Alek ook al een reactie achtergelaten naar aanleiding van een bespreking van een roman van Vestdijk. Deze kopieer ik even voor het gemak:
    Hoi Teunis, smaken verschillen. Ik heb op de middelbare school een stuk uit "De kelner en de levenden" gelezen, vond het totaal onbegrijpelijk en heb daarna nooit meer iets van Vestdijk gelezen. Wel heb ik "Het gebergte" van Maarten 't Hart en Hugo Brandt Corstius over de romans van Vestdijk gelezen. Noch van wat ik uit dat boek heb gelezen, noch uit enige andere recensie die ik heb gelezen over werken van Vestdijk (waaronder een aantal van Alek en die van jou) heb ik ook maar iets gelezen dat bij mij het verlangen oproept om wat van hem te gaan lezen. Ik vrees dat ik het met de uitspraak van Theo Kars in zijn "Memoires van een slecht mens: deel 2" eens ben:
    Over Simon Vestdijk:
    - Vestdijk is nu een vergeten auteur. De kans dat zijn werk wordt herontdekt is nihil. Een schrijver die zelfs niet bij machte was ook maar een minuut mij als ontwikkelde lezer in mijn situatie van toen te boeien, is tot eeuwige vergetelheid gedoemd.
    Groetjes, Erik

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Je hebt gelijk, Erik: niet alle boeken van Vestdijk zijn even gemakkelijk te lezen, maar de meeste zijn wel goed geschreven. En er zijn ook boeken die goed toegankelijk zijn, zoals Ivoren wachters.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Joke van Overbruggen19 september 2024 om 11:23

    Teunis, bedankt voor de beschouwing over De redding van Fre Bolderhey, ik las het 30 jaar geleden en vond het vreemd maar
    het sprak me wel aan. Misschien sta ik er nu anders in.
    Met vriendelijke groeten,

    BeantwoordenVerwijderen