dinsdag 26 september 2023
Ik ben een chaoot (Einat Tsarfati)
woensdag 20 september 2023
De heks van Limbricht (Susan Smit)
De roman De heks van Limbricht (Susan Smit) begint met twee stambomen. In de ene komt Entgen voor, de hoofdpersoon van de roman, en de andere toont het geslacht van Van Breyll, de machthebbers en kasteelbewoners in Limbricht. Daarna volgt een kaart van de streek, die op zo'n schaal is dat je er niks aan hebt.
Het is duidelijk, Smit wil laten zien dat het verhaal dat ze schrijft, geworteld is in de historie. Entgen, die al oud is, en weduwe, wordt beschuldigd van hekserij en belandt in de kerker. Ze vecht die beschuldiging aan en bekent niet, ook niet na marteling.
Dan kan ze toch niet zomaar veroordeeld worden, blijkt. Een rechtssysteem waarin gemarteld mag worden, deugt natuurlijk niet, maar er is nog wel een vorm van recht. De regels waren toch belangrijker dan ik ingeschat had.
Belangwekkend onderwerp
Het onderwerp dat Smit aansnijdt, en waarover ze zich al vaak heeft uitgelaten, is belangwekkend genoeg: er zijn in de loop der eeuwen heel wat vrouwen (en ook mannen, maar veel minder) beschuldigd van hekserij en daarvoor ter dood gebracht. Het is goed om daar bij stil te staan en een roman is daarvoor een goed middel.
Over het algemeen is De heks van Limbricht goed leesbaar. Als ze eenmaal opgesloten zit, wil je wel weten hoe het verder met haar zal gaan. Tussendoor krijgen we informatie over wat daarvoor is voorgevallen. Je krijgt een beeld van de plattelandsmaatschappij van toen en van de verhoudingen tussen mensen. Je neemt het en passant mee als je het verhaal leest.
Geloofwaardig?
Zo weet Entgen precies, met het jaartal erbij, wanneer de paus de vervolging van heksen verboden heeft en ook dat twee jaar later in Keulen kinderen beschuldigd werden van het 'maken van muizen'. Heeft Entgen zich zo verdiept in de geschiedenis van de heksenvervolging? En hoe kwam ze aan die informatie?
Ik snap wel dat de schrijfster die informatie kwijt wil en daarom is het misschien vergeeflijk, maar heel erg waarschijnlijk lijkt het me niet.
Niet historisch
Vaker hoor je Smit door de woorden van Entgen heen. Sommig formuleringen zijn bepaald niet uit de tijd van Entgen. Entgen zal nooit gezegd hebben dat haar benen 'mechanisch' bewogen, dat iets een hele hoop centen zal schelen, dat je iets van een kilometer afstand zag aankomen. Centen en kilometers waren er immers nog niet.
Het woord 'kinnesinne' kende Entgen niet, als dieren in de zon liggen, zijn ze zich niet aan het 'opladen'. Op die manier kenden de mensen het woord 'opladen' nog niet. En ze zullen ook geen 'frustratie' gevoeld hebben. Als Entgen houtblokken verschuift in het vuur, doet ze dat niet om ze meer 'zuurstof' te geven. Ook dat woord kan ze niet gekend hebben. Daarbij ga ik af op het Chronologisch woordenboek van Nicolien van der Sijs.
Vragen, twijfels
Bij een katholieke kerk begint niet de dienst, maar de mis. Ik vroeg mij af of die in die tijd al in het Nederlands was. Zo had ik meer vragen. Bijvoorbeeld bij 'een hongerig paard met een strozak voor zijn mond'. Volgens mij sliepen mensen op strozakken. Er zullen voor paarden waarschijnlijk wel haverzakken geweest zijn. Het lijkt mij ook onwaarschijnlijk dat Entgen bij het rooien van de aardappels de hele aardappelstruik met een riek in een emmer gooit. En dat de boer Jacob schoenen draagt, roept ook vragen op.
Het kan zijn dat sommige van die zaken toch kloppen, maar ze doen me wel twijfelen en dan ben je toch even uit het verhaal. Zo bevreemdt het me dat Entgen nog steeds aangesproken wordt met vrouw Luijten en niet met de naam van haar echtgenoot. Was dat gebruikelijk?
En kinderen gaan pas heel laat werken. Janis is al zeventien als hij in de leer gaat bij een barbier-chirurgijn en er wordt ook nog gesproken over een meisje dat op haar vijftiende in dienst gaat bij een gezin en dan ook nog voor enkele dagen per week.
Dat tast, voor mijn gevoel, het historische karakter van de roman wel aan. Er zit overigens, onbedoeld, ook wel iets grappigs in als Engen zegt dat ze met haar man niet kan delen wat in haar besloten ligt of dat iets haar op afstand van het moment zet. Die taal komt uit de hedendaagse zachte sector.
Stijl
Meestal is de stijl van Smit dienend aan het verhaal. Wel hier en daar een cliché ('een zonovergoten heuvelrug') en soms waan je je in een goedkoop romannetje: ' Maar toen we eenmaal tegenover elkaar stonden, oog in oog, glimlachte hij teder en wetend, niet langer beschroomd.'
Dat heb ik maar op de koop toe genomen en het heeft me ook niet heel erg gestoord. En, eerlijk is eerlijk, soms stonden daar ook zinnen tegenover die toch een beetje glimmen:
Zie mij toch. Zie mijn onschuld. Ik ben het, jullie oude boom op het marktplein. Wees barmhartig.
dinsdag 19 september 2023
Het ongerijmde leven van Martien Beversluis (Lo van Driel)
Martien Beversluis (1894 - 1966) was geen groot dichter, maar wel een belangrijke figuur in verschillende kringen. Lo van Driel schreef een biografie over hem: Het ongerijmde leven van Martien Beversluis. Eerder schreef hij Cultuur wordt kultuur, Culturele collaboratie in Zeeland 1940 - 1944 (2018). Ook daar zal hij Beversluis tegengekomen zijn. Het boek ligt bij mij op een van de stapels met boeken die ik nog wil lezen.
In zijn nawoord schrijft Van Driel dat een biografie noch een hagiografie noch een requisitoir is. En even verderop:
Beversluis is door zijn publicaties en levenswandel in veel opzichten een controversiële figuur. Deze portretschets vindt daarin zijn oorsprong, in geen enkel opzicht in een bijzondere relatie of affectie met het werk van Beversluis, noch met de persoon.
Dan lijkt het me helemaal een opgave om zo diep in het werk van iemand te duiken en in diens leven. Maar dat heeft Van Driel wel gedaan, op een geslaagde manier.
Weerhaan
Dat leven is trouwens interessant genoeg. Beversluis is wel gekarakteriseerd als een weerhaan: hij zwenkte alle kanten op.
Hij debuteerde in 1920 met natuurlyriek (Zwerversweelde), werd medewerker bij de Vara, was socialist en later communist. Hij zat later in de christelijke hoek, werd lid van de NSB en in oorlogstijd burgemeester van Veere. Na zijn veroordeling had hij een tijd lang een publicatieverbod, maar hij scheidde nog heel wat poëzie en toneel af, veelal in eigen beheer uitgegeven.
Van Driel wil hem toch niet alleen maar een opportunist noemen, al is het onmiskenbaar dat Beversluis vaak op zoek was naar de hoek waar hij applaus kon krijgen.
Toch valt niet alles te reduceren tot beginselloosheid en Beversluis zelf zou dit met grote stelligheid tegenspreken. Hij zou zo'n opvatting ervaren als een beschuldiging van iemand die niet wilde inzien dat hij gedreven was door steeds dezelfde boodschap: het ideaal van een rechtvaardige samenleving gebaseerd op de liefde die uit God is en zijn taak als dichter dat ideaal te vertolken, sterker nog: uit te dragen.
Antisemitisme
Altijd gedoe, gefnuikte ambities. Beversluis voelde zich vaak miskend, zijn trots werd nogal eens gekrenkt en hij had het gevoel dat iedereen tegen hem was. Dat leidde ook tot complottheorieën waarin de Joden de schuld kregen:Omdat in de diverse groote bladen de Joden de macht hadden en heimelijk het communisme in den zadel hadden gezet. Ik heb nimmer, gedurende mijn politieken strijd van 8 jaren, geweten en begrepen dat het groote probleem bestond in de actie van het Jodendom. Ik wist niet, tot zelfs lang na 10 Mei 1940, dat het de Joden waren en zijn, die er belang bij hadden dat de partijen tegen elkaar werden opgejaagd en dat de verscheidenheid van groepeeringen den door hen gewenschten chaos in Nederland dicherbij bracht.
In de oorlog schreef Beversluis in De nieuwe gids, die na de dood van Kloos was afgegleden. Heeft hij zich daar antisemitisch uitgelaten in zijn besprekingen? Daar besteedt Van Driel niet zoveel aandacht aan. Het is wel duidelijk dat Beversluis van de nieuwere poëzie (Bloem, Nijhoff) niet veel moest hebben. De geschiedenis heeft hem ongelijk gegeven.
Helder
Van Driel heeft zich bijzonder goed verdiept in Beversluis, die veel geschreven heeft en over wie veel geschreven is, ook al in zijn tijd. Het moet een hele klus geweest zijn. Ik heb door omstandigheden Het ongerijmde leven van Martien Beversluis in etappen moeten lezen, maar ik kon steeds gemakkelijk de draad weer opnemen. De biografie is helder geschreven, met de intentie Beversluis recht te doen, ondanks de afwezigheid bij de biograaf van sympathie voor de persoon van Beversluis of zijn werk. Dat lijkt me goed gelukt.
Van Driel begint zijn boek met de roman Alzoo ook op deze aarde... (1939) van Reinier Bloemert, een pseudoniem van Beversluis. Veel uit die roman kan autobiografisch geduid worden. In dat curieuze boek krijg ik intussen ook zin, al verwacht ik er literair niet al te veel van.
Beversluis gebruikte veel pseudoniemen. Ik meende dat hij ook in een krant stukjes schreef onder het pseudoniem Castor, maar ik herinner me niet dat ik dat bij Van Driel niet tegenkwam. Mogelijk is het ook niet de moeite waard.
Verhalen
Er is veel gepraat over Beversluis en de vraag is in hoeverre die verhalen waar zijn. Jan H. de Groot beweerde dat de eerste roman van Beversluis' tweede vrouw Jo Verstraate (Dignate Robbertz) door Beversluis geschreven zou zijn. En er zou ook een bundel van Beversluis verboden zijn, waardoor hij er niet uit zou mogen declameren. Volgens Jo Verstraate stond de politie achter in de zaal om te controleren of dat zo was. Ook die dingen noemt Van Driel niet. Ik neem aan dat er dus geen grond voor zal zijn.
Doordat Beversluis zich in zoveel kringen heeft begeven, krijg je door deze biografie ook een mooi inkijkje in die kringen. Veel ideologie en vaak namen mensen elkaar de maat. Daarnaast lezen we ook over de dagelijkse dingetjes, zoals in de tijd dat Beversluis moest sappelen om nog ergens enige verdienste vandaan te halen.
Midden in het boek is een fraai fotokatern opgenomen. Achterin vinden we een beknopte bibliografie van het werk van Beversluis (dat alleen al vier pagina's beslaat), een literatuurlijst en een handig register. Prima biografie. En een lekker leesboek.
woensdag 13 september 2023
Afgestoft: interview met Hans Werkman
Aan de leiband van de werkelijkheid
In gesprek met Hans Werkman
Zeker voor lezers van Liter behoeft Hans Werkman geen introductie. Hij is de spin in het web van de christelijke literatuur en wie iets meer wil weten over de christelijke letteren komt al gauw bij Werkman terecht. Vooral als recensent bij het Nederlands Dagblad en als redacteur van Woordwerk (en later van Liter) heeft hij zich geprofileerd.
Wie Werkmans bibliografie bekijkt, raakt al gauw geïmponeerd door het grote aantal werken dat erop prijkt en de verscheidenheid ervan: biografieën, recensiebundels, bloemlezingen, kinderboeken, boeken over een hartoperatie, poëzie, verhalenbundels en een roman. Als biograaf van De Mérode is hij ook nog eens bekroond.
Vorig jaar verscheen zijn roman Het hondje van Sollie, die behoorlijk wat publiciteit kreeg, zodat al gauw twee herdrukken noodzakelijk waren. De kerkelijke pers was gemiddeld genomen waarderend, maar de literaire pers was een stuk kritischer.
Ik voerde een gesprek met Hans Werkman als schrijver van fictief proza, waarbij het zwaartepunt zou liggen bij zijn laatste roman.
Wat is je eerste ervaring met literatuur?
Een van de eerste was Kinderen in verstand en in boosheid, een verhalenbundel uit 1917 van Piet Keuning, de broer van De Mérode. Hij heeft zich daarin in literaire vorm willen wreken op het dorp Spijk. In dat boek laat hij de verhouding boer-arbeider zien en zijn vader ertussen die schoolmeester was. Al gauw circuleerden er lijstjes met ‘who is who’. Vanaf toen ik een jongen was, van twaalf of zo, heeft mij dat gefascineerd. Dan zag ik een man fietsen en dan dacht ik: o ja, dat is die en die in het verhaal. Dat kan dus, dacht ik, dat je een verhaal schrijft over de dingen die om je heen gebeuren. Kennelijk heb ik dat ook altijd gewild, maar dat realiseer je je pas achteraf.
Je wilde toen niet meteen al schrijver worden?
O nee. Mijn eerste boek was een kinderboek (Sikandi en de zoeloeheks) en dat schreef ik in 1968. Ik woonde toen in Kampen en was lid van de zendingscommissie van onze kerk. Ik kreeg brieven van die zendelingen, dus ik las die verhalen en blijkbaar zat het toch in me dat ik iets met die verhalen wilde doen. Daarvóór had ik nooit iets geschreven. Ja, wel eens een keer een opstelletje voor school en recensies in het Calvinistisch Jongelings Blad maar dat was niets bijzonders. En toen schreef ik dus dat kinderboek. Het zijn allemaal feitelijke verhalen, hoor. Alles wat in dat boek gebeurt, kon ook in de werkelijkheid.
Waarom begon je aan een boek?
Een stuk ambitie, denk ik. De gedachte ‘dat kan ik geloof ik wel.’ Dan moet je stil op je kamer gaan zitten en niemand iets vertellen en als je drie hoofdstukken af hebt, laat je het eens aan je vrouw lezen. Nou ja, zo ging dat.
Wat bedoel je met ambitie?
Eerzucht voor mijn part, je waarmaken. In Koenen staat: het is de lust om een taak goed of beter te vervullen. Dat klopt wel ongeveer, maar dat geldt alleen voor iets waarvan ik aan mijn lendewater voel dat dat uiteindelijk ook wel zal lukken. Het is iets anders dan ijdelheid. IJdelheid is pronkzucht. Natuurlijk wil ik wel dat men, als mijn boek af is, ernaar kijkt, dat het in een etalage ligt, dat men het leest. Is dat ijdelheid? Een beetje wel. Niemand timmert aan de weg zonder een dosis ijdelheid. Maar als je een boek publiceert, vergaat je die ijdelheid al gauw, want recensenten snappen er toch nooit wat van, zoals je weet.
Je meest ambitieuze roman tot nu toe is Het hondje van Sollie. Net als bij het boek van Keuning een mengeling van fictie en werkelijkheid.
Ik schrijf altijd op basis van dingen die gebeurd zijn, met mezelf of om me heen. Maar dan denk ik: Wie schrijft anders? Tolkien ja, en Lewis, maar Bordewijk schrijft ook over die directeur van die school. Nou ja, dat heb ik ook gedaan. In dat opzicht is een roman gemakkelijker dan een biografie. Ik merk dat weer, nu ik met de biografie van Van Eerbeek bezig ben. Je moet alles verifiëren. Dat heb ik bij Sollie veel minder hoeven doen. Ik heb ook dingen in de tijd verschoven. Dat sigarenverhaal en die Burgel die droog lag, dat is wel gebeurd, maar in andere jaren. Maar ik vind dat dat mag. Ik heb Maarten 't Hart wel eens verweten dat hij te veel verschuivingen toepast. Hij laat een kerk in 1960 al zingen uit het Liedboek en ik vind dat je dat niet kunt doen. Je kunt wel de drooglegging van de Burgel verschuiven om een motiefje voor je boek te kweken.
Sommige gebeurtenissen zijn na te trekken in de werkelijkheid. Geldt dat ook voor de personen?
Als je dat wilt doen, ga je met mijn roman helemaal de mist in. Wie is bijvoorbeeld professor Goes? Sommigen zeggen Kamphuis of H.J. Schilder. Aleid Schilder schreef me dat ze haar vader herkende, maar ik heb niet aan hem gedacht toen ik het schreef. Wel aan zijn zoon Jim, die zat bij mij in de klas. Hij had een tamme kraai, die pikte krijtjes mee. Bij professor Goes had ik wel meteen een beeld in mijn hoofd. Ik dacht: hij moet lijken op Timmer van Philips. Die had ik op televisie gezien. En dan lijkt hij ook inderdaad heel anders dan de paar echte figuren die ik door elkaar gegooid heb.
De naam Oegema is er gekomen, omdat ik een naam met een ‘oe’ nodig had tegenover Goes. Oegema werd genoemd in de kop van de recensie in Trouw en prompt kreeg ik een brief van dominee Oegema, ex-vlootpredikant, die heel boos was, omdat ik zijn familienaam had misbruikt. Maar ik had hem gewoon geprikt uit het telefoonboek van Utrecht.
Ook in de titel wilde ik per se een naam hebben en toen heb ik een naam gebruikt die veel in Kampen voorkomt. Sommige Sollies hebben dat niet leuk gevonden, maar dat kan ik niet helpen.
Waarom heb je het boek geschreven?
Dat zit nogal diep. Ik heb er jaren mee rondgesjouwd. Vanaf mijn Kamper tijd (1961 tot 1970) heb ik dingen bewaard met de gedachte dat ik er ooit iets mee moest doen als ik de moed had. Ik heb daarbij altijd gedacht aan verhalen in de trant van Keuning. En natuurlijk wist ik dat ik personen moest beschrijven die half herkenbaar zouden zijn en dat ze me daarom zouden verwensen en vervloeken. Zoals bij Piet Keuning. Die is een keer terug geweest in Spijk, maar hij durfde zijn auto niet uit. Hij was bang dat hij herkend zou worden. Zo erg is het bij mij natuurlijk niet.
Waarom wilde je juist over die tijd schrijven?
Die kerkscheuring heeft nogal aan ons, aan mijn vrouw en mij, gevreten, omdat wij daar niet in mee wilden gaan. En het feit dat de kerkelijke heren jou willen laten kiezen terwijl jij niet wilt kiezen, dat vind ik geweldenarij in de kerk. En als je aan het schrijven bent, word je alleen maar kwader en kwader.
Was woede de voornaamste drijfveer?
Niet de voornaamste, maar het speelde wel mee. Nou ja, ik geloof dat iemand die het leest er ook wel eens bij moet lachen. Ik heb het niet met plezier geschreven, maar voor een deel ook wel. Er komen gewoon gekke gebeurtenissen in voor. Gedeeltelijk is het ook uit frustratie geschreven. Het is een trauma dat maar niet weg wil. Dat er in de vrijgemaakte kerk nu heel genuanceerd over die historie gedacht wordt zonder dat men schuld belijdt, dat steekt mij ook. Het is ook geschreven met een vingertje naar mijn eigen kerk en kerkgenoten en mezelf. Ik wil ze voorhouden wat er toen gebeurd is, maar ik weet ook wel dat een roman daar ongeschikt voor is. Hoewel ik ook weet dat dat boek van Keuning zuiverend gewerkt heeft in Spijk. Het is dus mogelijk een tendensroman te schrijven zonder dat je al te veel offert op het altaar van het moralisme.
De boodschap staat dus centraal.
De boodschap staat centraal, maar wel in een verhaal dat zich lekker laat lezen. Daar heb ik mijn best voor gedaan. Niet alleen de tragiek van de kerkscheuring, het is ook een boek waarin gekke dingen gebeuren. Dat verhaal met die sigarenbandjes met Hitler heeft zich echt in Kampen afgespeeld, maar niet met die dominee. Ik vond dat zo'n typisch Kamper-uienverhaal.
Heb je dat soort gebeurtenissen bewust verzameld?
Ja, in dit geval zeker. Die kwamen terecht in mijn Kamper map. Daar verzamel je dat voor. Kijk maar eens naar Jan Wolkers, die had hele schoenendozen vol met foto's en bioscoopkaartjes en wat niet al. Die werkwijze herken ik wel.
Is het boek geworden wat je ermee voor ogen had?
Toen ik het af had dacht ik: dit gelooft men niet, je hebt het te zwart-wit gedaan. Je moet iets doen met die figuur van professor Goes, want die is veel te zwart. Dat is ook een mens, die zal ook zijn twijfels gehad hebben. Toen heb ik bewust die vermildering toegevoegd en daardoor ben ik ook zelf die hele historie anders gaan bekijken. In een kerkstrijd verworden mensen vaak tot ledepoppen. Dan verharden zich die hoeken en ik heb die hoeken toch wat afgeslepen. Laatst vertelde een dominee in Veenendaal dat hem dat zo getroffen had. Dat ik had laten zien dat aan beide kanten mensen stonden. Een van de doelstellingen van mijn boek is dat we elkaar toch een beetje leren erkennen en dat element heb ik tijdens het schrijven ontdekt.
Was je toen tevreden over het boek?
Nadat ik die vermildering had aangebracht, na de vierde versie, was het boek mijns inziens veel geslaagder. Ik heb het ook nog nageslepen op beeldspraak, maar daar ben ik volgens een aantal critici niet in geslaagd. Maar ja, ik ben wie ik ben en ik ben niet ontevreden over het boek. Ik ben blij dat het er is, al heeft het me ook heel wat spanning opgeleverd.
Waarom?
Het is natuurlijk een beschuldigend boek tegen mijn eigen kerkgenoten. In de jaren zestig was de vrijgemaakte kerk een gesloten groep met een hoog ware-kerkego. Daar zijn nog wel wat resten van over. De receptie in mijn eigen kerk, daar was ik doodsbenauwd voor. Ik dacht: ze hakken mijn kop eraf.
Nou en?
Natuurlijk, ik ben veel te benauwd. Ik moet veel meer denken: Man, wees toch jezelf! Wat dan nog! Dat is een houding die ik mij heel moeilijk eigen kan maken. Dat hoorde ook niet bij het Gesamtgefühl van de hele vrijgemaakte kerk. Pas een jaar of tien geleden begon dat te veranderen. Het feit dat deze roman in het Nederlands Dagblad positief ontvangen is, zegt wel iets.
Wat vind je van de reacties in de pers?
Het spijt me dat de bladen die het dichtst bij mij staan, het helemaal niet besproken hebben. Bij de Tijd bijvoorbeeld en De reformatie. Nader bekeken heeft het wel besproken. Het is een vrij behoudend blad en het boek werd besproken door een jonge dominee, Storm, die mij behoorlijk de mantel uitveegde, omdat ik stimuleerde om te fantaseren over de feiten. En fantaseren over de feiten, zegt hij, leidt tot fantaseren over de normen. Hij vond dus dat ik een misleidend boek had geschreven, waardoor de mensen kerkhistorisch op een dwaalspoor kwamen. Hij zei: In de acta van de synode van Hoogeveen in 1967 kun je precies de weerlegging vinden van alles wat er in je boek staat. Nu heb ik die acta inderdaad niet gelezen, maar ik heb het zelf meegemaakt. Maar het is maar een kleine groep, hoor, die het zo hoog speelt.
Ik was erg opgelucht van de recensie in het Reformatorisch Dagblad, van dominee Maasland. Die schreef dat hij het een nobel geschreven boek vond. Ik dacht: Hans, aai over je bol. Rien van den Berg had de smoor in, omdat hij een paar dagen later was dan het RD. Hij had wel wat kritiek, maar was verder toch redelijk positief. Hervormd Nederland was zeer positief, Trouw was negatief. Agnes Amelink vond het een sullig boek. Alleen die passage dat die dominee die vrouw in de rolstoel zegent vond ze een mooie passage.
Hoe vond je dat de literaire pers reageerde?
Ik heb maar een paar literaire recensies gehad, jammer genoeg alleen binnen het christelijke circuit. Daar kunnen we nu eenmaal moeilijk buiten komen. Je weet wat Beppie van de Wege erover geschreven heeft in Liter en Tjerk de Reus in Koers. Die waren minder positief tot negatief. Op de radio is er ook nog aandacht aan besteed door Beppie en Tjerk, maar dat heb ik niet gehoord. Rien van den Berg heeft trouwens in Icarus de visie van Tjerk aangevallen.
Vind je het belangrijk hoe mensen op je werk reageren?
O ja, ik vind het ontzettend belangrijk, maar dat is een kwestie van mijn karakter, hoor. Ik kan geloof ik moeilijk tegen kritiek. Dat is een siechte karaktertrek van mij. Ik word veel te graag over mijn bol geaaid blijkbaar en ik kan niet wennen aan kritiek en dat is niet goed van me. Maar ja, als je aan de weg timmert, kun je kritiek verwachten. Ik weet het nog van mijn eerste boek. Dat stuurde ik met angst en beven de wereld in en bibberend wachtte ik op de eerste recensies. Dat blijft spannend, hoor. Ik begrijp niet dat er schrijvers zijn die zeggen: Ik lees geen recensies. Of: Ik trek me er niets van aan. Ik denk dat ze liegen.
Je zult het dan niet altijd even gemakkelijk gehad hebben met die recensies in Liter en in Koers.
Nee, dat vond ik minder leuk.
Ga er eens inhoudelijk op in.
Ik vond dat Tjerk het verkeerd heeft gezien dat het boek geen nuances heeft. Tjerk zegt: het is een grijs boek. Volgens mij zitten die nuances er levensgroot wel in. Hij zei: buiten Werkmans kerkelijke kring kan dit boek niet goed gelezen worden, niet gewaardeerd worden. Kijk maar, er zijn er al twee van buiten de kerkelijke kring die het boek niet zien zitten, namelijk hijzelf en Beppie van de Wege. Daarbij vergetende dat Jan Maasland een hervormde-bonder is en dat Bregman het een mooi boek vond, net als Bas van der Graaf. Maar ja, Maasland en Van der Graaf zijn geen literatoren, dat moet ik toegeven.
Tjerk vond ook de hoofdpersoon niet zo interessant. Hij had liever Klaas Goes als centrale figuur gezien.
Zo'n opmerking zegt me weinig. Ik heb er ook nooit aan gedacht Klaas als hoofdfiguur te laten fungeren. Voor een deel is het boek ook een boek over een vriendschap. Ik vond het aardig om twee karakters te tekenen die bij elkaar passen, hoewel ze tegengestelde meningen hebben. Persoonlijk ben ik niet iemand voor een vriendschap die erg close is. Ik zou niet gauw mijn hart uitstorten bij een vriend en dat gebeurt in het boek wel. Daarin verschil ik van Tijs Cox.
En de kritiek van Beppie van de Wege?
Ik vond dat Beppie het boek te eenzijdig afrekende op stijl en compositie en nauwelijks iets gezegd heeft over thematiek. Ze heeft ook de motto's niet besproken. Dat vond ik wel tegenvallen.
Maar thematiek zegt toch niets over hoe geslaagd een boek is in literair opzicht?
Dat is waar, maar dat was voor mij ook secundair bij het schrijven, hoor. Je doet niet je best om het literair te schrijven, want dan wordt het niet literair. Het was voor mij in de eerste plaats van belang om een goed leesbaar verhaal in elkaar te zetten, zoals het toen volgens mij gebeurd is. Met een hele hoop erbij bedacht en verschoven, dat weet ik allemaal wel, maar toch: een tendensroman. Nou ja, ook tendensromans kunnen literair zijn.
Foto: René van der Weerd.
Speelt het literaire een rol als je een boek aan het schrijven bent?
Ja, dat vind ik wel, maar niet opzettelijk. Ik hou van een stijl die ik als vanzelf heb doorgewerkt, een stijl als die van Elsschot. Ik wil me niet met Elsschot vergelijken hoor, maar de situatie een beetje droog neerzetten, dat ligt me wel. Dus behalve dat gekke boek van Piet Keuning heeft Elsschot me stilistisch beïnvloed. 't Hart ook wel, hoewel die een veel betere verhalenverteller is dan ik ben. En ik hou ook erg van de romans van Tom Pauka. En Theo Thijssen natuurlijk. Kees de jongen is voor mij nog altijd een voorbeeld van hoe een mens zou moeten schrijven. Toen mijn dochter Het hondje las, zei ze: Ik herken een beetje Tom Pauka en Theo Thijssen. Dat vond ik leuk. Maar ach, ik hoef met deze roman niet de boer op naar literaire bladen, naar de seculiere afdeling van onze letteren. Ik geloof dat die hier niets van snappen.
Een verhaal uit Een avond in de polderkamer heeft in Maatstaf gestaan en een ander in Hollands Maandblad. Toen had je blijkbaar wel die behoefte.
Ja, ik wou me wel profileren en dat was zuiver ambitie. Maar met Het hondje van Sollie wou ik me niet profileren in de niet-christelijke wereld, want het is eigenlijk een heel treurig verhaal. Maar ik kan het ook niet helpen. Die was is vuil en die moet nog wel gewassen worden. Ik heb een heel dubbele houding tegenover dat boek. Ik heb zelfs op het punt gestaan om tegen Kok te zeggen: Je mag geen recensie-exemplaren versturen. Dat is natuurlijk ook weer stom. Je overschat de consequenties van je eigen geschrijf. Ik heb er gewoon veel te zwaar aan getild. En toch had ik de drang om het boek te schrijven. Ik kon er niet met mijn vingers afblijven. En tegelijkertijd verfoeide ik het: Hassliebe. Ik ben meestal blij als een nieuw boek thuisgestuurd wordt. Dan eten wij een taartje van de Hema. Maar toen Het hondje van Sollie verscheen, hebben wij geen taart gegeten. Tegen zoiets treurigs wil ik geen taart aan kwakken.
Heb je de Polderkamer met meer literaire bedoelingen samengesteld?
Een mens heeft geen literaire bedoelingen. Een mens schrijft zoals hij is.
Misschien had je toen meer behoefte aan erkenning in niet-christelijke kring.
Ja, hoewel het bij Kok in Kampen uitgegeven werd. Ik heb toen wel verhalen naar bladen als Hollands Maandblad en Maatstaf gestuurd, omdat ik ten diepste geen verschil wil maken tussen christelijke literatuur en algemene literatuur. Ik had voor die twee literaturen zelfs twee boekenkasten hier, maar zo omstreeks 1985 dacht ik: Dat is te gek, dat moet je niet doen. Ik heb toen dus de boel door elkaar gezet en toen kwam Reve naast Rijnsdorp te staan, bij wijze van spreken. Ik heb wel altijd de ambitie gehad om in het totale wereldje iets te doen. Daarom zit ik ook in de Werkgroep Biografie en daarom heb ik ook meegewerkt aan dat Winkler Prins lexicon van literaire schrijvers. Ik vind dat wij daar ook bij horen.
Maar dat je verbalen in die tijdschriften gepubliceerd werden, vond je dat een vorm van erkenning?
Jawel, hoewel dat eigenlijk kinderachtig is. Maar die ambitie speelde zeker mee. Dat is natuurlijk ook een van de redenen dat Koos Geerds naar De Arbeiderspers is gegaan. Je merkt dat ik probeer mijn medeplichtigen te ontdekken.
Je doet nu net alsof je je moet verdedigen.
Dat is waar, ik hoef mij helemaal niet te verdedigen. Met die biografie van De Mérode ben ik bewust naar De Arbeiderspers gegaan en met die bloemlezing over de school ben ik bewust naar Prometheus gegaan. Ik heb nu een bloemlezing klaar liggen op basis van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en die wil ik ook aan Prometheus aanbieden. Omdat die een mooie bloemlezingenreeks heeft en een veel groter bereik. Dat merk je onmiddellijk: die schoolbloemlezing was in drie maanden uitverkocht. Als het bij Callenbach uitgekomen was, was dat veel anders geweest.
Hoe zou je de verbalen uit de Polderkamer karakteriseren?
In al die verhalen speelt het absurde en de vervreemding een rol. Als je als heterofiele man in een blauw geverfde nichtenkroeg terechtkomt, is dat vervreemdend. Ik hou van het observeren van rare situaties. Veel van mijn hoofdpersonen zijn ook voornamelijk toeschouwers. Eigenlijk alles wat ik beschrijf in dat titelverhaal is zo gebeurd, op een paar namen na. Ik heb daar nauwelijks iets in verschoven en daarvoor heb ik later vreselijk op mijn kop gehad van Kees Fens in de Volkskrant. Die schreef: Werkman gaat ergens keurig op bezoek en keert met een hoofd vol gestolen goederen terug en stalt ze uit in de etalage van zijn verhaal. Hij vond ook dat ik die jongens benadeeld had, maar dat vind ik niet. Ik vind juist dat de ik-figuur zich zou moeten schamen. Die is veel te wantrouwend. Die dacht nota bene dat er geen haakje op het toilet zou zitten. Dat is toch een schandelijke gedachte! Hij zet zichzelf te kijk.
Wat bedoel je met vervreemding?
Je los voelen van het normale, als een kat in een vreemd pakhuis je poten branden op heet zink en weg willen jumpen. Maar dat kan vaak niet. Je wordt dus gedwongen naar het COC in Nijmegen te rijden, zonder zekerheden. Ik ga liever spreken bij de Nederlandse Christelijke Vrouwenbond afdeling Oene. Maar dat levert me toch te weinig op aan emotie en risico's, dus toch maar naar Nijmegen. Ik wil dus van nature in mijn kleine gebied blijven, maar snap ook best dat ik over grenzen heen moet.
Die lelijke juffrouw uit ‘Het hondje met de krulstaart’ ondergaat een heftige vervreemding als ze met dat beest moet vrijen. Ze wordt uit haar kaders gesleurd, ze ondergaat het en ze wordt er sterker van. Ze weigert en betoont daarmee moed.
Is er voor jou een verschil tussen het schrijven van verhalen en het schrijven van een roman?
Het korte verhaal heeft mijn voorkeur, dat schrijf ik met meer plezier. Ik moet iets hebben wat overzichtelijk is. Ik heb altijd graag in Luxemburg willen wonen. Het hondje van Sollie ging steeds meer uitdijen. Ik moest de compositie in de gaten houden en dat dreigde me uit de hand te lopen. Ik sta achteraf verbaasd over het aantal bladzijden dat ik heb geschreven. Ik heb het ook wel eens weggegooid. Ik heb er een half jaar lang niet aan kunnen werken, omdat ik er in vastgelopen was, ik zag de draad niet meer.
Werk je met een soort structuurschema?
Ik heb wel een schema. Daarin zit ik nogal vast aan de gebeurde werkelijkheid. Ook in fictie. Bij een biografie mag je er niet van afwijken. Je moet je boek de compositie van dat leven geven en dat dan in een goede stijl vertellen.
Je hoort wel eens van schrijvers met wie het verhaal tijdens het schrijven aan de haal gaat. Bij jou gebeurt dat niet?
Het verhaal gaat op onderdelen absoluut met me op de loop, maar niet in hoofdlijnen.
Als je begint, staat het slot al vast?
Het slothoofdstuk kende ik niet. Wel wist ik dat er aan het einde een man in moest verdrinken. Dat was weer een element uit de gebeurde werkelijkheid. Het overkwam de ouwe Wendt. Ik heb op de IJsselkade gestaan en de foto uit de krant bewaard waarop die auto omhoog getakeld wordt. In het boek beschrijf ik die foto uit het Kamper Nieuwsblad.
Is die structuur het lastigste van het schrijven?
Absoluut. Daardoor is Sollie ook zo'n rotklus geweest. Ik weet niet of ik ooit nog weer een roman schrijf. Je moet het maar voor elkaar krijgen achter het bureau. Achteraf denk ik: hoe is het mogelijk dat je het voor elkaar hebt gekregen.
Is er niet ook het plezier van het vertellen?
Nee, schrijven is niet plezierig, schrijven is rotwerk. Mensen zeggen wel eens: Wat leuk dat je met de vut bent, want dan kun je al je tijd aan je hobby geven. Dan kan ik ze wel een schop onder hun achterste geven, want het is absoluut niet waar. Het wordt pas leuk als de eerste versie af is. Dan kun je eraan gaan sleutelen. Je weet uit ervaring dat het wel lukken zal, maar de weg erheen is zwaar.
Je bent dus bereid een heel vervelende periode in te gaan, alleen vanwege het idee dat het boek straks af zal zijn.
Eh... ja. Omdat ik weet dat dat mijn werk is. Dat ik dat wel een beetje kan, uiteindelijk. Maar het is geen leuk werk en ik probeer dan ook constant excuses te vinden om er niet aan te beginnen.
Blijkbaar moet je van jezelf.
Ja, ik geloof dat dat het is, een soort schuldgevoel. Bij een biografie is dat anders. Ik werk ook met veel meer plezier aan Van Eerbeek dan aan Sollie. De klokkepaardjes heb ik trouwens ook wel met plezier geschreven, maar dat is ook van beperkte omvang.
Heb je al plannen voor nieuwe verbalen of een nieuwe roman?
Ik heb wel wat verhaalaanzetten in een la liggen. Ik wil nog wel een keer wat schrijven over Breezand. Daar ben ik mijn onderwijsloopbaan begonnen. Ik ben toen een paar jaar in de kost geweest bij de ouders van Lenze Bouwers, die ik kende van de kweekschool. Achteraf denk ik: Ik ben geen goed pedagoog geweest. Die onderwijzer in Sollie, daar zit ik wel een beetje in. Het was moeilijk in die tijd en ik zou nog wel eens willen schrijven over welke petsen je als jong onderwijzertje krijgt. Maar ik heb ook wel vaak met plezier voor de klas gestaan, hoor.
Ik zou ook nog wel over wat dingen uit mijn jeugd willen schrijven, toen ik een jongen was in dat dorp, dingen over mijn vader en moeder daar. Als ik tijd van leven heb, komt dat wel na mijn vijfenzestigste.
Opschrijven van dingen die in het verleden gebeurd zijn, doe je dat om ze te bewaren?
Dat is ook een punt. De klokkepaardjes is een oud familieverhaal. De kern is gebeurd met een zusje van mijn vader. Die twaalfjarige jongen is een beetje mijn vader. Hij heeft mij dat verhaal eens verteld en ik ben ermee aan de haal gegaan. Ik heb er veel bij bedacht, hoor, en ik heb ook bronnen geraadpleegd.
Het bewaren van wat voorbijgegaan is, dat is wat God in wezen doet, hè? Zo staat het ergens in Prediker, geloof ik. Daar wil ik aan meewerken, want ik vind het doodzonde dat alles voorbijgaat. Vroeger had ik daar meer last van dan nu. Dan fietste ik door ons dorp en dan wist ik wat hier gebeurd was en wat daar gebeurd was en dan dacht ik: dat moet ik beschrijven, dat moet ik bewaren, en dat heb ik nu veel minder. In Het hondje speelt het ook wel mee. Die Kamper-ui-verhalen en het verhaal van de kerk. Tegelijk weet je dat het een illusie is dat je iets kunt bewaren, want wie leest dat over zoveel jaar nou nog. Nou ja, het staat in een boek, het is daar te vinden.
Maar of ik van al die dingen die ik noemde nog verhalen zal maken, weet ik trouwens niet, hoor. Al een keer of wat heb ik in recensies moeten lezen dat Werkman beter als biograaf is dan als verhalenverteller. Misschien is dat dan wel waar.
Bibliografie
In dit interview ging het om het literaire verhalend proza van Hans Werkman. Dat betreft:
- De klokkepaardjes (novelle, 1987)
- Een avond in de polderkamer (verhalenbundel, 1989)
- Het hondje van Sollie (roman, 1999)
dinsdag 12 september 2023
Zeropedia deel 1 (Fabcaro / Julien/cdm)
'Alles over Alles (en andersom)' - dat is de ondertitel van Zeropedia. Dat klinkt al grappig en door het hele album heen zijn de knipoog en de grijns dichtbij. De titel ironiseert zichzelf: het achtervoegsel '-pedia' doet denken aan Wikipedia en encyclopedia, verzamelbanken van kennis, maar het voorvoegsel 'zero-' haalt dat onderuit.
Zeropedia is een verzameling van allerhande weetjes. Antwoorden op vragen als Wat is infrarood? Waarom schilderden prehistorische mensen de muren van hun grot? Wat is een zwart gat? Hoe precies warmt een magnetron je eten op? Wat zijn de lijnen en geogliefen van Nazca? Heel leuk om het antwoord op te krijgen, maar iemand die erg met de vragen worstelt heeft de antwoorden al elders opgezocht.
De titel ironiseert de niet-noodzakelijkheid van het boek al. In die zin stellen de makers zich bescheiden op. Wel hebben ze hun best gedaan er een heel leuk album van te maken en dat is ook gelukt.
Opzet
Op elke vraag komt er antwoord in een stripje van zes plaatjes en altijd valt daarbij te lachen. Ook als je het boekje niet leest vanwege de informatie, heb je dus een heel prettige leeservaring. Fabcaro leverde de tekst en hij is steeds op zoek gegaan naar een goede combinatie van grap en informatie. Ger Apeldoorn vertaalde het boek in het Nederlands en heeft daarbij grapjes vernederlandst: beerdiertjes zijn bestand tegen de meest extreme omstandigheden, zoals een concert van André Hazes.
De tekeningen van Julien/cdm hebben cartooneske stijl. Ze zijn toegankelijk, grappig en dienen het verhaal. Nergens zijn ze aandachttrekkerig, terwijl ze genoeg leuke vondsten bevatten.
Inhoud
Inhoudelijk kloppen de stukjes, voor zover ik er iets van weet. Bij onderwerpen als homeopathie en spontane menselijke zelfontbranding wordt keurig verteld dat er geen wetenschappelijk grond voor is. Zo'n aantekening had de Vereniging tegen de Kwakzalverij ook graag gehad bij het onderwerp acupunctuur, maar daar ontbreekt die.
De stukjes vormen een leuke mix van dingen die je al weet of in ieder geval herkent en nieuwe informatie. Je doet in kort bestek heel wat kennis op, maar niet op een droge manier. Wetenschap is een serieuze zaak, maar je je kunt de wetenschappelijke inhoud serieus nemen en die toch op grappige manier brengen, blijkt uit dit boek. Nergens wordt het saai, de toon is opgewekt en de aanpak is fris.
Natuurlijk zijn het allemaal losse stukjes, maar de manier van schrijven en tekenen maken er wel een geheel van. Dat gebeurt ook door running gags, zoals het steeds terugkeren van de namen Patrice en Silvio in wisselende context. Hoe vaker dat gebeurt, hoe grappiger dat wordt.
Ook voor kinderen
Zeropedia is niet in de eerste plaats voor kinderen bedoeld, denk ik, maar het lijkt me wel een ideaal boekje voor schoolbibliotheken (als die nog bestaan). Juist de luchtige toon houdt de drempel laag en gemiddeld genomen houden kinderen van weetjes. Sommige grapjes ontgaan hun wellicht, maar die pikken de volwassenen dan weer op. Een album voor een breed publiek dus.
Voor in dit album staat dat het deel 1. We mogen dus meer delen verwachten en dat is goed nieuws. Als je dit deel alvast koopt, heb je het begin van een leuke reeks.
woensdag 6 september 2023
Achterstand
Maar van schrijven komt het vaak niet. Aan de ene kant is er de nieuwe school, waar ik een redelijk vol rooster heb: elke dag ben ik pas na het achtste of negende uur uit en ik heb weinig tussenuren. De uren zelf kosten me aardig wat energie. Er zijn lessen waar ik me doorheen moet worstelen, al houd ik er meestal wel een redelijk humeur bij. Daarnaast moet ik zien overzicht te krijgen: waar vind ik welke informatie. En tussen droom en daad staan ook nog de praktische bezwaren, zoals een smart board dat maar steeds niet werkt.
Het zal allemaal wel wennen, maar daardoor zit mijn hoofd vaak vol. Twee dagen probeer ik helemaal vrij te houden, de dinsdag en de zaterdag. Op dinsdag schrijf ik dan vaak wat op Bunt Blogt. De zaterdag loopt soms vol met werkzaamheden voor de Staatsexamens (dat was de laatste twee weken het geval) of schaken (volgende week zaterdag) en anders vul ik die samen met mijn lief en dan schrijf ik dus ook niet.
Op dit moment lees ik De kwekeling, een onderhoudende roman van Hans Werkman, over de tijd waarin hij de opleiding tot onderwijzer volgde op een avondschool. Dat was in de jaren vijftig. De hoofdpersoon was in de kost bij een gezin in Enschedé.Verder lees ik geregeld enkele bladzijden uit Zeropedia, een encyclopedische verzameling van korte stripjes waarin uitgelegd wat rondzingen, een zwart gat, pointillisme, homeopathie of het absolute nulpunt is. Informatief en grappig.
Doordat ik minder schrijf, lees ik ook wel wat minder. Veel lezen maakt de achterstand immers alleen maar groter. Het schrijven over een boek dat je een paar weken geleden gelezen hebt, kost ook veel meer tijd dan wanneer je meteen kunt gaan schrijven als je het boek uit hebt. Dan staan alle details je nog bij. Nu moet ik veel meer opzoeken.
Over welke boeken kun je in de (hopelijk nabije) toekomst een blogpost verwachten? Allereerst over De heks van Limbricht van Susan Smit. Een sympathiek boek over een belangrijk onderwerp, maar ik heb er ook wel wat op aan te merken. Ik wil er ook weer niet te vervelend over doen.Al een half jaar geleden, of misschien nog wel langer, las ik Films die nergens draaien van Yorick Goldewijk. Echt een mooi jeugdboek, maar ik vraag me af of ik er nog wel goed en enthousiast over kan schrijven, nu het lezen al zo lang geleden is. Mogelijk sla ik deze dus over. Het boek heeft gelukkig wel veel publiciteit gekregen.
Een boek waar ik zeker over zal schrijven is Het ongerijmde leven van Martien Beversluis van Lo van Driel. Martien Beversluis is een interessant figuur. Voor de oorlog was hij socialist en communist en werd hij ontslagen bij de Vara. Later werd hij lid van de NSB, waar hij ook weer uit stapte. Beversluis kon met iedereen ruzie maken. Hij werd burgemeester van Veere, onder Duits bewind en na de oorlog zat hij een tijdje vast, net als zijn vrouw.
Een groot dichter is hij nooit geworden, maar hij had wel een grote productie. In mijn boekenkast staan manuscripten van enkele bundels en daaruit blijkt dat hij in hoog tempo werkte.
Het boek van Van Driel heb ik met plezier gelezen. Het is in een aangename stijl geschreven en de auteur houdt de aandacht goed vast. Ik heb het wel met tussenpozen gelezen. Al voor de vakantie was ik erin bezig, maar toen kwam de examencorrectie ertussendoor en legde ik het boek een tijdje weg. Maar aan het eind van de zomervakantie heb ik het weer vlotjes uitgelezen. Het is wel een boek waarbij ik alle aangestreepte passages nog eens moet lezen om erover te kunnen schrijven. Ten slotte las ik nog Leven en arbeid van O.G. Heldring. Dat klinkt als een biografisch of autobiografisch boek, maar dat is het helemaal niet. Ook dit boek las ik in porties. De negentiende eeuw interesseert me wel. Nog niet zo lang geleden schreef ik over Waarheid en droomen van Jonathan (Johannes Petrus Hasebroek), een boek met korte verhalen, waarin Hasebroek soms overkomt als een blogger.Otto Gerhardt Heldring is de stichter van de Heldring Stichtingen. Hij was sociaal bewogen en maatschappelijk zeer actief. Hij was predikant en dat is in dit boek af en toe ook wel te merken.
Leven en arbeid is een verzameling van stukjes die Heldring voor verschillende almanaks schreef. Een deel van de verhalen is in dialect. Dan staat erbij dat het in 'Lijmersche tongval' geschreven is over in 'Veluwsche tongval'. Sommige stukjes zijn grappig en verschillende stukjes zijn nog goed leesbaar. Heldring kon beter schrijven dan ik wist. Maar er zijn ook stukken die inhoudelijk redelijk taai zijn. Daar moest ik me doorheen worstelen.
Er ligt ook nog het een en ander op de stapel, want je moet altijd wat te lezen in voorraad hebben. Alkibiades wil ik graag lezen, maar dan wil ik er tijd voor hebben en ruimte in mijn hoofd. Dat moet daarom nog maar even wachten.
Er zijn nog twee historische romans die ik wil aanvragen, maar die gaan me waarschijnlijk wel energie kosten. Ik ga die dus niet na elkaar lezen. De biografie van Karel van het Reve zal waarschijnlijk wel boven op de stapel komen te liggen en anders zijn er ook nog wat boeken die al een tijdje liggen en waar ik ook wel een keer aan wil beginnen. Je merkt het wel.
dinsdag 5 september 2023
Gebied 19 (Esther Gerritsen)
Het is een beproefde manier om een verhaal op gang te brengen. Iemand is er niet en je moet hem zoeken. En natuurlijk zal de gezochte niet zomaar gevonden worden. Dat gebeurt bijvoorbeeld in Paradiso van Kees van Beijnum, maar ook in het jeugdboek Papa is een hond van Guus Kuijer. In het boek van Van Beijnum is er chaos, omdat veel mensen hun huis moeten verlaten vanwege een dijkdoorbraak, maar bij Kuijer is er meer aan de hand: mensen blijken in honden veranderd te zijn.
Ook bij Esther Gerritsen is er meer aan de hand. Tomas en Suzanne zouden die dag op huwelijksreis gaan en Tomas vermoedt dat zijn vrouw de hond aan het uitlaten is, maar Toto blijkt nog gewoon in huis te zijn. Bij het uitlaten loopt het beestje het buurthuis in, waar Tomas nooit komt, en daar hoort hij wat er aan de hand is. De informatie is volkomen nieuw voor hem.
De helft van alle mensen blijkt weg te zijn. Suzanne dus ook, net als zijn zoon Parker. Mensen zeggen dat ze wel wisten dat het zou gebeuren, maar niet dat het die nacht zou gebeuren. Tomas heeft geen idee waarover het gaat. Hij hoort dat alle jonge en ‘noodzakelijke’ mensen naar een andere planeet (TOI-700d) zijn. Dat Tomas niet mee is, wil zeggen dat hij blijkbaar niet bruikbaar is.
Complottheorieën
Tomas leeft nu in een ontregelde wereld, veel voorzieningen zijn verdwenen. Hij kan nog steeds niet geloven dat wat hij ziet de werkelijkheid is. Zo is niet te beredeneren dat mensen verplaatst zouden zijn naar een planeet die meer dan een lichtjaar van de aarde verwijderd is. Tomas vraagt zich af of er iets anders aan de hand is dan hem wordt voorgespiegeld.
Door de nieuwe situatie komt hij met mensen in contact die hij daarvoor niet kende en leert hij andere inzichten kennen, waar hij ook weer het zijne van denkt. Toto is zijn houvast en als hij hoort dat er mogelijk ook dieren verplaatst worden naar de andere planeet, traint hij Toto om bijvoorbeeld juist niet te gaan zitten als hij ‘Zit!’ zegt, in de hoop dat Toto niet bruikbaar zal zijn voor de nieuwe planeet.
Kopie van de aarde
Als lezer identificeer je je met Tomas en hij is zo’n beetje het enige houvast dat je hebt. Als verstandig mens heb je afstand genomen van allerlei complottheorieën, net als Tomas en nu blijkt dat je je daardoor alleen maar buitengesloten hebt. Mensen hebben al vaak gezegd dat je wakker moet worden, maar je blijkt gewoon doorgeslapen te hebben. En hoe zit het nu eigenlijk echt? Is er wel een echte werkelijkheid?
Gebied 19
De titel van de roman verwijst naar een gebied in de hersenen, in de visuele schors. Daarin worden beelden geregistreerd als ze binnenkomen, nog voordat ze geïnterpreteerd worden. Daarna worden de beelden doorgestuurd naar andere gebieden. Bij getraumatiseerde mensen wordt dit gebied tijdens een flashback opnieuw actief, waardoor zij bepaalde dingen weer als voor het eerst zien.De operatie die net achter de rug is, of nog steeds aan de gang is, wordt Gebied 19 genoemd. Maar je zou ook kunnen zeggen dat Tomas in de nieuwe situatie gedwongen wordt met nieuwe ogen naar de wereld te kijken. Alle dingen die voor hem vertrouwd waren, krijgen een andere lading. Hij moet misschien eerdere interpretaties achter zich laten.
Hij dacht aan gebied 19. Wat zou er gebeuren als je alles zou zien met behulp van enkel dat gebied, stel je voor dat de beelden zich nooit verder transporteerden, nergens aankwamen waar ze betekenis konden krijgen. Een eeuwig nu zonder samenhang, zonder associaties, zonder herinnering. Niet de moeite hoeven nemen, kúnnen nemen de samenhang te zien, de zin te begrijpen.
‘Nee,’ zei Parker, ‘dat doen we niet meer, overal iets achter zoeken, waarheid is niet te vinden, je bent te laat met nadenken, dat deden ze vroeger.’
Tweelingzus
Esther is Tomas’ tweelingzus. Ze was zeven minuten ouder dan Tomas, maar ze is al 32 jaar dood. Zeven minuten na haar dood is Tomas in zijn hoofd met haar gaan praten.Je zou kunnen zeggen dat ook zij zich op een andere planeet bevindt. De afstand daartoe is met gedachten gemakkelijk te overbruggen. Maar nu heeft Tomas ook de behoefte om naar haar graf te gaan en dat heeft hij nooit eerder gedaan. Het is ook voor het eerst dat hij haar in gedachten om hulp vraagt. Dat lijkt hem een slecht teken.
In gedachten zegt hij tot haar: 'Het spijt me dat ik heb geprobeerd je te vergeten. Iedereen die er niet is, zal gemist worden. Dat wordt een wet, dat beloof ik.' Nu zijn er heel heel veel mensen niet. Worden ze gemist? En missen de mensen op de andere planeet degenen die achtergebleven zijn? Volgens Tomas zou dat wel moeten.
Tomas bestaat in zijn werkelijkheid, maar hij is natuurlijk ook een personage in deze roman. Hij schrijft zelf romans. Daarover zegt hij: ‘Ik hou ervan mijn personages hun doelen te laten verwezenlijken om er dan achter te komen dat hun dit geen geluk brengt. Zoiets.’
Waarschijnlijk geldt de uitspraak niet alleen voor de personages in de romans van Tomas, maar ook van in die van Esther Gerritsen. Bereikt Tomas zijn doelen en brengt hem dat geluk? Dat laat ik om des plots wille in het midden. Maar ga Gebied 19 toch vooral lezen en je weet het.
Vragen
Tomas hoort blijkbaar niet bij de ‘noodzakelijke’ mensen. Hij mag niet mee. Hij gaat dus deel uitmaken van de wereld van de losers en hoe behoud je dan je waardigheid? Hebben we eigenlijk wel het recht om de mensen in dit soort groepen op te delen? En wie behandelen wij op aarde alsof ze niet noodzakelijk zijn?
Gebied 19 laat de lezer zitten met een hoofd vol vragen en eerlijk gezegd zou ik niet anders willen. Ik heb Gerritsen al horen zeggen dat ze een tweede deel wil schrijven. Dat zal ik dan meteen willen gaan lezen.