Dat boeken beter worden als je ze een tijdje laat liggen, geloof ik niet. Maar het heeft wel lang geduurd voordat ik aan Het lied van ooievaar en dromedaris van Anjet Daanje begon. Ik kreeg het vorig jaar september cadeau toen ik het voorzitterschap van de schaakvereniging overdroeg. Maar in het najaar ging het niet helemaal goed met me en een aantal weken lukte lezen helemaal niet. De roman moest wachten.
Toen het wel weer ging, meende ik geen ruimte in mijn hoofd te hebben voor een zo dik boek. Maar nu was er tijd en ruimte en intussen is het boek uit. Snel ging het lezen niet, maar ik heb wel zeer van deze omvangrijke roman genoten.
Intussen zal zo'n beetje alles er wel over gezegd zijn, maar voor degenen die, net als ik, er nauwelijks iets over gelezen hebben, vertel ik toch nog maar het een en ander.
Emily Brontë
Het boek van Anjet Daanje is geïnspireerd het leven van de zusjes Brontë, vooral Emily Brontë, en haar boek Wuthering heights. Voor wie belang stelt in de familie Brontë: in de podcast The Brontës, vertelt Kristien Hemmerechts boeiend over de familie. Ik schreef daar hier (even scrollen) kort over. Eigenlijk heb ik zin om de afleveringen nog een keer te beluisteren.
In Het lied van ooievaar en dromedaris heet de schrijfster niet Emily Brontë, maar Eliza May Drayden en haar boek heet Haeger Mass. Haar zus Millicent schreef Weduwe. Daarmee maakt Daanje zich vrij van de zusjes Brontë: ze is niet strikt gebonden aan de historisch feiten en kan een werk van fictie schrijven, zonder dat ze afgerekend kan worden op non-fictieve elementen. Tegelijkertijd blijven de zusjes Brontë door het verhaal heen schemeren.
Welke parallellen er wel te trekken zijn met de werkelijke schrijfsters en met Wuthering heights laat ik rusten. Ik heb veertig jaar geleden Woeste hoogte gelezen, maar voel me niet deskundig om daar interessante dingen over te zeggen.
Elf delen
De roman van Daanje bestaat uit elf delen. Elk deel beschrijft het leven van een of meer personen. Daarnaast zijn er fragmenten opgenomen van bijvoorbeeld de aantekeningen van Agnes Chambers, de biografe van Eliza May Drayden, en in elk deel een gedicht van Eliza en dat is dan wel weer van Emily Brontë.
Als de roman begint, is Eliza al overleden, maar er zijn mensen die haar gekend hebben en daarover vertellen. In de loop van het boek schuiven we verder op in de tijd, tot zelfs in de toekomst: er wordt iemand genoemd die in 2030 overleden is.
De elf verhalen zijn fascinerend. Je duikt steeds in een ander leven, in een andere tijd, op een andere plaats. Al die levens hebben een verband met Eliza May Drayden, maar soms is het draadje dat voorbinding zorgt maar heel erg dun.
Dromedaris
De titel verwijst naar een dromedaris en een ooievaar. De dromedaris komt voor in het verhaal van Amélie de Louvriè des Garrons (1895-1971). Haar zus Laure bediscussieert van alles met oom Rémy,
(...) zelfs de uitgangspunten van het katholieke geloof, die hij niet kan bewijzen alleen dan door te citeren uit de Bijbel. Wat een vreemde cirkelredenering is, zegt zij, zoiets als het bestaan van dromedarissen aantonen, niet door er een te vangen en te bestuderen, maar door een koe te beschrijven, en via een ingewikkeld betoog te verklaren waarom bij deze dromedaris de bult onder de buik hangt en niet op de rug is gegroeid, en waarom hij hoorns heeft en boe zegt, en wat niet zoal, net zolang totdat in de belevenis van mensen een koe een dromedaris is geworden. En stuit iemand vervolgens op een echte dromedaris, dan houden de kenners vol dat het geen dromedaris kan zijn, want kijk maar, zeggen ze, lees de beschrijving.
Verderop komt de dromedaris nog terug in een gesprek tussen de twee zussen, over Darwin.
Zoals Amélie op haar moeder lijkt en Laure op haar vader, zo zijn er in de loop van de eeuwen allerlei eigenschappen geëvolueerd, en langzamerhand begonnen daardoor apen op mensen te lijken, begrijp je. En God dan, vraagt Amélie, en het paradijs. Dat zijn dromedarissen, zegt Laure.
Nog weer verderop denkt Amélie:
Ach Laure, Laure, een mens onder de apen, geen God om haar bij te staan, slechts dromedarissen.
En als Amélie in de natuur ligt en daarmee min of meer versmelt:
Het is een vreemd geruststellend idee, een dromedaris, denkt Amélie.
Of ik het helemaal begrijp, weet ik niet. Het gaat in ieder geval om het beeld dat je schept en in sommige gevallen heeft dat met God te maken. Ook God is maar een beeld voor een dromedaris, zoals een koe dat is. Het is een manier om het te hebben over de dingen waar het werkelijk om gaat. Maar voor je het weet ontneemt het beeld het zicht op wat het verbeeldt.
Ooievaar
De ooievaar duikt op in een passage die Daanje ontleent aan Out of Africa van Karen Blixen. Het gaat om een tekening van de sporen van een man die heen en weer liep. In het verhaal van Emery Niles (1947-2030) vertelt Emery het na aan Jane, terwijl hij de tekening maakt.
De volgende ochtend werd het licht, de man stond op en opende de deur van zijn huisje, somber staarde hij naar de ravage die het water en zijn voetsporen in de modder rond de vijver hadden aangericht. Emery kijkt vragend naar Jane, zie je het niet, vraagt hij, ze schudt haar hoofd. Net als de man, die zag een ravage, maar de opkomende zon zag iets compleet anders, zegt Emery, en hij gebaart naar Jane dat ze om de tekening heen moet lopen, zodat ze hem vanaf de andere kant ziet. Want, zo zegt hij, jij bent de zon die boven het huisje, de tuin en de vijver hangt, en wat ziet de zon. Een ooievaar, roept ze uit, het is een ooievaar.
Ook de ooievaar komt nog enkele keren terug, bijvoorbeeld als iemands bibliotheek beschreven wordt. Het zijn de sporen die iemand achterlaat. Een ander destilleert daar een zinvol beeld uit.
In de elf verhalen lopen de personages hun eigen routes, maar uiteindelijk lopen ze allemaal een ooievaar. Al hun levens verwijzen op een of andere manier naar dat van Eliza May Drayden. Of misschien is het juister om het hele boek een route te noemen die beetje bij beetje een ooievaar wordt.
Al die levens zijn beelden voor de dromedaris die uit het zicht verdwenen is. De personages zijn zich in veel gevallen er niet van bewust dat Eliza May Drayden heeft bestaan, zoals de klokkenmaker Ties Auwerda (1956-2007) uit het hartverscheurende laatste verhaal. Hij heeft een stuk grond gekocht op een heuvel waar mogelijk Eliza begraven ligt, maar dat speelt in het verhaal geen rol. Zijn geliefde Heleen is haar horloge kwijt (wat ook Eliza overkwam) en hij buigt zich over een boekje met aantekeningen die Heleen heeft achtergelaten. Zo'n boekje van Eliza speelt ook in enkele verhalen een rol.
Uiteindelijk gaat het over het verschil tussen Tijd en Tyd, tussen de kloktijd en de psychische tijd. Ties Auwerda heeft zich daar helemaal op gestort, maar eigenlijk gaat het hele boek erover: er is kloktijd verstreken sinds de dood van Eliza May Drayden, maar ze is nog steeds op een of andere manier aanwezig. Het is daarom ook tekenend dat zowel zij als Heleen een horloge kwijtraken.
Leidmotieven
Het hele boek door zijn er leidmotieven, die verwijzen naar wat ik maar het oorspronkelijke verhaal noem. Maar de motieven leggen ook verbanden tussen de verhalen onderling. Enkele zaken die terugkomen: een blauwgroene vlieg/heel veel vliegen, het dweilen van de keukenvloer, het aannemen van een andere identiteit, pianospelen, vooral de Mondscheinsonate, het schrijven van brieven, rode vlekken op het lichaam, het wegraken van voorwerpen en weer opduiken, een kunstbeen, het decoderen van geschriften, het begraven worden in ongewijde grond, het spreken met overledenen.
Wellicht is er een nauwkeurige studie te maken van al die motieven: waar komen ze voor, waar verwijzen ze naar? Het lijkt me niet de juiste manier. Het mooie is dat die motieven zo terloops voorkomen: het is aardig als je ze ziet, maar je kunt de verhalen ook lezen als je de verbanden niet ziet. Ook dan zijn het indrukwekkende verhalen.
De roman heet niet voor niets een lied. Ik heb het gelezen zoals ik luister naar een compositie: je merkt dat thema's en motieven terugkomen, met variaties, maar ook als je niet analytisch luistert, luister je naar mooie muziek.
Hechtheid van compositie die zich als terloopsheid aandient - dat vind ik wel mooi. Ieder mens leeft zijn eigen leven op zijn eigen stukje grond, zonder dat hij weet dat er een groter verband is. Je hebt het verband niet nodig, maar als je een begin ervan ziet, duizelt het je al. En je vraagt je natuurlijk af wat het grotere verband is waarin je eigen leven zich afspeelt.
Anjet Daanje heeft met Het lied van ooievaar en dromedaris een superieur boek geschreven: prachtige verhalen, opgenomen in een weefsel dat ze alleen maar beter maakt.
Op dit moment lees ik God on the rocks / Op de klippen van Jane Gardam. De discussie over God en Darwin doet mij denken aan het tweede hoofdstuk van dit geweldige boek. Daarbij raad ik iedereen Evolutionair denken van Chris Buskes aan. Het is een van de beste boeken over de evolutietheorie.
BeantwoordenVerwijderenMaar het boek van Daanje is ook niet te versmaden, Coen!
Verwijderen