Els Florijn had met haar vorige boek,
Het meisje dat verdween, aardig wat succes. Ik schreef er
hier over. Blijkbaar is de aanpak bij dat boek Florijn bevallen, want voor het nieuwe boek,
Rode papaver, gebruikt ze eenzelfde opzet.
Bij
Het meisje dat verdween koos Florijn een geschiedenis uit de Tweede Wereldoorlog, die bekend werd door de documentaire
De andere familie Frank. Ze baseerde zich op de gebeurtenissen van indertijd, maar maakte er wel echt een roman van, met personages die ze verzonnen had.
Deze keer gaat Florijn terug naar de Eerste Wereldoorlog, naar de geschiedenis van verpleegsters Elsie Knocker en Mairi Chisholm. In 2013 en 2014 verschenen er veel boeken ter gelegenheid van de herdenking van het uitbreken van de Grote Oorlog. De striptekenaar Ivan Petrus Adriaenssens publiceerde in 2013 de beeldroman
Elsie en Mairi, engelen van Flanders Fields. Zie
hier. Het boek werd alom geprezen en werd genomineerd voor een penning van het Stripschap.
Vreemd genoeg noemt Els Florijn het boek niet in haar lijstje met geraadpleegde literatuur. Bij het zich documenteren zal ze Adriaenssens toch wel tegengekomen zijn? Te meer omdat hij al meer over de Eerste Wereldoorlog publiceerde (bijvoorbeeld
Afspraak in Nieuwpoort) en omdat het nawoord in
Elsie en Mairi geschreven is door Patrick Vanleene, die Florijn wel noemt. Hoe dan ook, ik moest meteen denken aan het boek van Adriaenssens toen las waarover Florijn geschreven had.
Ook
Rode papaver is een echte roman. Hoofdpersoon is Anna, die niet op een historische figuur is gebaseerd. Anna praat niet, of bijna niet. Soms lukt het praten wel en zingen gaat ook, maar meestal vindt ze praten moeilijk. Er wordt gesuggereerd dat een trauma uit haar jeugd daar de oorzaak van is, maar Florijn geeft daar geen verdere invulling aan.
De flaptekst meldt: 'Als de man van Anna na een hevig conflict naar het front vertrekt om aan de Grote Oorlog deel te nemen, reist ze hem achterna om hem te zoeken.' Dat klopt niet helemaal. Weliswaar is Anna's man, de Belgische Arthur, vanuit Nederland naar het front gegaan en er was ook een ruzie, maar die heeft niets te maken met het achternareizen. Dat doet Anna pas na het verlof dat Arthur bij haar doorgebracht heeft. Tijdens dat verlof lijkt de ruzie overigens geen rol meer te spelen.
Anna ontmoet in Belgrië Mairi, een van de twee verpleegsters die Adriaenssens portretteert. Een stoere vrouw, die motor rijdt en de ambulance bestuurt als het nodig is. Mairi zal haar best doen Arthur te vinden. Intussen helpt Anna haar bij het verplegen van de slachtoffers, vlak bij het front.
Florijn laat het verhaal heen en weer zwenken tussen de tijd dat Anna verpleegster is en haar voorgeschiedenis. In beide verhaallijnen zit spanning: je komt in de ene stukje bij beetje te weten hoe Anna en Arthur elkaar hebben leren kennen en hoe zij uit elkaar zijn geraakt en in de andere kom je erachter of Arthur gevonden wordt en of hij nog leeft.
Net als in
Het meisje dat verdween moet Florijn het niet hebben van haar stijl. Die noemde ik indertijd 'stroef' en 'dof'. Dat is ook in dit boek het geval. Erger zijn de anachronismen in de taal. Iemand is 'gefrustreerd', iemand heeft een bedrijfje 'opgestart', iemand zegt: 'Wij kunnen samen het verschil maken'.
En nog erger zijn de clichés waarvan Florijn zich keer op keer van bedient. Als de verpleegsters dode lichamen zien van Belgen en Duitsers, zijn die 'verenigd in de dood'; lippen zijn niet alleen op elkaar geklemd, maar ook nog 'stevig op elkaar geklemd'; een gezicht 'plooit zich in een brede grijns' en Florijn schrikt ook niet terug voor een zin als 'Hij heeft mijn ziel geraakt, is onder mijn huid gekropen en nu hij weg is, mis ik hem alsof een deel van mijn leven niet meer klopt.'
De beschrijving van Arthurs verlof is mierzoet en ook hier heeft Florijn weer voluit geput uit de voorraad clichés:
De dagen lijken niet echt. Iedere ochtend gaat de zon op met vlammende kleuren. Eén keer regent het 's ochtends. Als wij buiten komen, dampt het land onder de eerste zonnestralen. Het ruikt helder en fris, naar aarde naar regen.
Wij lopen door de weilanden, hand in hand. We melken samen de koeien. Hij teert voor mij de staldeuren en zet nieuwe bloemen in de bakken onder de ramen.
We gaan samen naar de stad. Hij koopt voor mij garen, naalden en stof voor een nieuwe jurk.
In de beschrijving van personen is Florijn ook nogal kort door de bocht. Op een avond brengt Arthur enkele mensen mee naar huis, die nog wat komen drinken. De vrouw in het gezelschap, Eline, moet duidelijk als een kwaaie pier worden geportretteerd. Ze heeft rode lippen, wat blijkbaar al negatief is. Anna kijkt Eline aan: 'ik voel, alsof ik het in de lucht tussen ons in kan aanraken, de minachting die deze vrouw voor mij heeft.' Even verderop heeft Anna al 'weerzin' voor haar en moet ze zichzelf dwingen Eline een hand te geven. 'Als ze haar hand in de mijne legt, zie ik de schaduw van een spottend lachje in haar mondhoeken'.
Anna is toch al wantrouwig tegenover anderen. Enkele kinderen, de tweeling van Damhuizen, neemt ze als volgt waar: 'de meisjes met hun rode haren en brutale glimlach, hun gesmiespel achter mijn rug.'
Florijn doet erg haar best om Eline negatief af te schilderen. Eline gebruikt zelfs de Bijbel als zitkussen. Alles moet eraan gedaan worden om Anna kwaad te krijgen. Hier zaagt de schrijfster planken van dik hout, maar ik ben als lezer meer geneigd om in deze situatie afstand van Anna, haar wantrouwen en haar buitensporige reactie te nemen dan van Eline.
Nadat het uitgelopen is op een ruzie, gaat Arthur inderdaad naar het front, maar iedereen snapt dat de ruzie daarvan niet de oorzaak kan zijn. Daar komt Anna later ook niet meer op terug. Het was niet meer dan een incident. De vraag is waarom het dan zo zwaar aangezet had moeten worden.
Zo zijn er meer vragen. Dat Anna niet praat en wij niet weten waarom, is opmerkelijk. Maar het lijkt bovendien geen functie te hebben. Het verhaal was nauwelijks anders geweest als Anna wel gesproken had, lijkt me.
Het lijkt alsof Florijn het ook niet voor elkaar kreeg om de ontmoeting tussen Anna en Mairi op een natuurlijke manier te laten verlopen. Daarom heeft ze de toevlucht genomen tot voorgevoelens die Mairi van tijd tot tijd heeft en die altijd blijken te kloppen. Tja, dat lijkt wel erg op een trucje.
Een symbolische droom is ook zo'n truc. Die komt gelukkig maar een enkele keer voor, maar Florijn gebruikt hem wel.
De klaproos is zo'n beetje het symbool geworden van de Eerste Wereldoorlog. Daarom ook heet deze roman
Rode papaver. Maar de rode papaver komt verder nauwelijks voor in het boek. Er bloeien rode papavers tussen het kaasjeskruid en dat is het wel. Mocht ik over de hints heen gelezen hebben, dan wil dat in ieder geval zeggen dat de bloem geen prominente plaats in de roman inneemt.
Net als bij
Het meisje dat verdween zal er wel weer veel aandacht uitgaan naar de geschiedenis achter het boek. In dit geval is dat de geschiedenis van Elsie en Mairi en van het lot van deserteurs. Het is Florijn wel gelukt om daarover goed te schrijven. Ze brengt de ellende van de oorlog dichtbij en ook het probleem van soldaten die de oorlog niet meer willen of die bang zijn.
Misschien is dat de waarde van de roman: de aandacht die het boek vraagt voor de geschiedenis. Het verhaal van Anna is alleen interessant vanaf het moment dat ze Mairi gaat helpen, maar ook dan haalt Florijn niet altijd het niveau dat nodig is. In de verhaallijn waarin de voorgeschiedenis verteld wordt zitten meer zwakke punten.
Voor de clichés waarop Florijn elke keer terugvalt, had een strenge redacteur haar moeten behoeden. Maar je kunt je ook afvragen of Florijn wel een roman had moeten schrijven. Ze is duidelijk geïnteresseerd in de geschiedenis en die is interessant genoeg. De fictie voegt daar in dit geval te weinig aan toe.
Florijn heeft nu twee boeken volgens hetzelfde stramien geschreven. Ze kan daar natuurlijk nog lang mee doorgaan, maar dan dreigt het gevaar dat ze steeds weer hetzelfde trucje gaat toepassen: de geschiedenis behapbaar maken in de vorm van een verhaal. Ik vrees dat dat niet de boeken oplevert die ik graag zou willen lezen.
Els Florijn,
Rode papaver. Uitgeverij Mozaïek, Utrecht 2017. 192 blz. € 18,99