Boven je shit uit stijgen
(uitgesproken bij de presentatie van Raadselwater van Juliën Holtrigter)
De nieuwe bundel van Juliën Holtrigter heet Raadselwater en dat lijkt te suggereren dat de gedichten die erin staan maar moeilijk toegankelijk zijn. Het woord komt in het openingsgedicht voor en daar krijgen we ook nog te horen dat iemand in tongen begint te zingen. Kunnen we er dan nog wel chocola van maken? Toen op de allereerste pinksterdag de apostelen in tongen spraken, dachten de toehoorders al dat ze te veel gedronken hadden van de zoete wijn.
Ontoegankelijk zijn de gedichten van Holtrigter niet. Ze zijn juist glashelder en altijd heb je het idee dat je ze snapt, dat je weet waarover de zinnen gaan, waar de woorden naar verwijzen. Maar als je een gedicht gelezen hebt, blijkt dat er altijd nog een raadsel blijft bestaan. Je lijkt dwars door de gedichten heen te kijken, maar in je ooghoeken zie je iets bewegen. De gedichten gaan altijd over meer dan je uit kunt leggen.
Raadselwater is een goed gekozen titel. Niet alleen vanwege het raadsel, maar ook vanwege het water. Er is veel water in deze bundel en vooral veel zee. Al in het tweede gedicht loopt er een jutter langs de vloedlijn, kijkend of hij spullen vindt die hij kan gebruiken, want ‘Zo lang er schepen vergaan is er leven,’ schrijft Holtrigter. Die jutter zal ook wel voor de dichter staan, die langs de vloedlijn van de werkelijkheid loopt om te kijken wat hij in een gedicht kan gebruiken.
In meer gedichten is de zee aanwezig. Meestal op de achtergrond. Soms ruiken we de zee alleen maar: wier, teer, vis. Soms horen we het kabaal van de golven. Iemand moet maar eens een studie maken van de zee in deze bundel: is ze het beeld van de moeder? Is de zee het grote dat we niet kunnen bevatten? Het zou zomaar kunnen.
Holtrigter houdt van tegenstellingen. Tegenover het kosmische, het onbevattelijke, het grote, plaatst hij het aardse, het nabije, het nietige. Het is niet het een of het ander, maar ze zijn er gelijktijdig. In het gedicht over het raadselwater en het zingen in tongen, ligt er iemand naar de hemel te kijken. Maar het gedicht eindigt met:
Zij hangt haar kousen te drogen.Het hogere en het lagere zijn er gelijktijdig en ze gaan samen met een gemak dat ik sinds het werk van de dichter Dèr Mouw niet meer gezien heb. Die voelde ‘éénzelfde adoratie branden / Voor Zon, Bach, Kant en haar vereelte handen.’
Ik lig op haar bed en steek een sigaar op.
Hoe Holtrigter die uitersten samen laat gaan, wil ik laten zien aan de hand van het gedicht ‘Mestkever’.
Glanzend zwart, onberispelijk strak
in het pak, gelukkig gebukt onder de last
van zijn pantser, rolt de kever zijn shit
als een dief in de nacht naar zijn nest,
de zon een lamp voor zijn voet, de maan
een licht op zijn pad, ieder koestert zijn eigen
verdriet, daar blijft een ander van af.
Schijnt er geen zon en geen maan dan scant
zijn speldenknopbrein het heelal. Zo vindt hij
altijd de weg.
Te zwaar om te vliegen is hij, maar heiligBij de eerste regels (Glanzend zwart, onberispelijk strak / in het pak) moest ik meteen aan een uitvaartleider denken. Of dat de bedoeling is, weet ik niet. De dood zit op verschillende plaatsen in deze bundel onder de woorden . Het gedicht ‘Voortschrijdend licht’ bijvoorbeeld begint met ‘Daar gaat de bloemist met zijn kransen, / die net als de dichter belang heeft bij sterfte.’
genoeg om boven zichzelf uit te stijgen.
Onze blik wordt in dit gedicht wel erg naar de aarde getrokken: naar de shit die de kever naar zijn nest rolt. Shit is bargoens voor buit. Daarom gaan we al een beetje aan diefstal denken. En dan vertelt de dichter ook nog dat die kever aan de gang is als een dief in de nacht.
Bij die dief in de nacht denken we ook aan de dood die plotseling optreedt. Een boek over de dood van Johannes Paulus I heet Als een dief in de nacht en in de Bijbel wordt de uitdrukking verschillende keren gebruikt in combinatie met de dag des oordeels.
Die voorzichtige verwijzing naar de Bijbel wordt wat minder voorzichtig in de volgende regels: de zon een lamp voor zijn voet, de maan / een licht op zijn pad. Dat verplaatst ons naar de psalmen. In psalm 119 lezen we: Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.
Onopvallend heeft Holtrigter dus een andere werkelijkheid geweven door de werkelijkheid van de kever. Je zou kunnen zeggen dat hij al in deze regels een hemel boven de aarde spant.
We lezen verder: shit is niet alleen mest en niet alleen buit, maar je shit is ook je verdriet. ‘Daar blijft een ander van af’, schrijft Holtrigter. En dan wordt het pantser van de mestkever meteen het pantser waarmee anderen afgeschermd worden van het verdriet dat hij koestert.
En voor we het weten worden we zelf een mestkever. Wij hebben allemaal ons pantsertje, we rollen allemaal onze shit naar ons nest. We zijn maar kevertjes met een speldenknopbrein, maar boven ons heeft de dichter een hemel gespannen. Zelfs als er geen zon of maan is, kunnen we ons daarop richten. We zijn te zwaar om te vliegen, maar we kunnen boven onszelf uit stijgen, door te beseffen dat er iets is wat boven onze shit uit gaat.
In dit gedicht verbindt Holtrigter het kevertje met de hemel, de shit met de zon en de maan. Het is er allemaal en ook nog allemaal tegelijk. We lijken te kijken naar een overzichtelijk tafereel: een kever met een bolletje mest, maar het hele universum doet mee.
Onder het gedicht klotst een fikse thematiek en toch heeft Holtrigter geen zwaar gedicht geschreven. De toon is licht en al die assiociaties die we zouden moeten krijgen, komen ons tijdens het lezen aangewaaid. Die krijgen we, doordat de dichter ons steeds een duwtje geeft, zoals de mestkever duwtjes tegen zijn buit geeft; hij richt onze blik: eerst naar beneden, naar dat mestkevertje dat we bijna vertrapten en daarna naar boven, naar de kosmos, die wij met ons speldenknopbrein helemaal niet kunnen bevatten.
Ooit zullen ook wij vergaan tot mest, maar nu is het nog niet zo ver. Daarom is het zaak om nu gedichten te lezen. Deze gedichten, in deze bundel. Het zijn troostende gedichten. Soms is de troost een sigaar, soms zijn het de torren die in de jungle van het gazon op hun gitaren tokkelen, soms is het het besef dat je uit je as zult opstaan. Holtrigter biedt ons tal van mogelijkheden om te ontsnappen aan onze shit.
Het zal duidelijk zijn: wie Raadselwater nog niet heeft, moet het gaan kopen, gaan lezen, gaan herlezen. En wat je gelezen hebt, moet je doorgeven aan anderen. Of, zoals de slotregels van de bundel het zeggen:
We moeten evenwel verder.
Het raadsel dragend, de een aflossend de ander,
en zo maar voort,
je weet niet eens wat je doorgeeft.
Juliën Holtrigter over zijn nieuwe bundel.