dinsdag 2 april 2013
Ab Visser Biografie
Behalve over de man die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit gelezen over een wonderlijker man dan Ab Visser. Nou ja, dat is niet helemaal waar, maar Visser was wel een markant figuur. Wie wil weten hoe markant, leze de Ab Visser Biografie van Michiel van Diggelen.
Visser had het lichamelijk niet gemakkelijk. Hij leed zijn hele leven aan de ziekte van Bechterev, die veel pijn en ongemak veroorzaakte en aan het eind van zijn leven zorgde zijn kromgegroeide ruggengraat voor ademhalingsproblemen, waardoor hij geregeld aan de zuurstoffles gelegd moest worden.
Ondanks deze en andere lichamelijke ongemakken, heeft Visser zich altijd voluit gestort op zijn schrijverschap. Hij moest wel; hij had ervoor gekozen om van de pen te leven en had het geld dat zijn schrijverij opleverde hard nodig. Vooral ook omdat hij een deel van zijn leven twee vrouwen moest onderhouden: zijn echtgenote, met wie hij lange tijd niet wilde breken, en zijn vriendin.
Uit de biografie komt Visser naar voren als een onafhankelijke geest, die zijn eigen weg gaat. Hij komt in de hoek van de detectiveauteurs terecht, niet alleen omdat hij daar zijn brood mee kon verdienen, maar ook omdat hij geloofde in het genre; hij heeft veel gedaan voor de emancipatie ervan. In zijn recensies was hij eerlijk, wat hem natuurlijk vijanden heeft opgeleverd.
Visser kwam uit een christelijk nest, maar vloog daaruit. Hij hield van spotten, niet omdat hij afstand wilde nemen van zijn opvoeding, maar omdat hij nu eenmaal overal mee spotte, ook (en misschien wel vooral) met zichzelf. Daar was niet altijd begrip voor. In veel van zijn boeken zijn autobiografische elementen te ontdekken, waarbij de schrijver zichzelf niet spaart. Zijn hoofdpersonen zijn geen helden en soms zelfs uitgesproken losers.
Wie de biografie leest, leert een mens kennen, met zijn aangename en onaangename kanten. Nooit heb ik Ab Visser ontmoet en ik weet niet eens zeker of ik wel eens iets van hem gelezen heb. Maar na het lezen van het boek van Van Diggelen, heb ik het idee dat ik de schrijver toch ken. Ik kan mij voorstellen in wat voor wereld hij leefde, wat zijn problemen waren, waar hij plezier aan beleefde.
Het hele literaire wereldje van bijvoorbeeld de jaren vijftig wordt door Van Diggelen goed opgeroepen. Er lopen in dit boek mensen rond, wier namen ik jarenlang niet gelezen had: Ferdinand Langen, Rico Bulthuis, Niek Verhaagen, Hans van Straaten, Jan Greshoff, Klaas Heeroma, A. Marja. Zij waren schrijvers en ze zullen geprobeerd hebben het als schrijver te redden. Velen van hen zijn verzonken in het moeras van de tijd. Wie gedenkt hen?
Maar voor even zijn ze weer levend. Ze drukken Ab Visser de hand, luisteren naar zijn verhalen, gaan met hem uit drinken of zijn aanwezig op de beroemde feesten van Visser, waarop hij zelf lange inleidingen houdt, zoals hij vroeger al deed op de knapen- en jongelingsvereniging. Ze schrijven hem als Visser weer eens op reis is, want dat doet hij graag. Dan leeft hij maandenlang in Frankrijk of in Rome of in Marokko. En ze zoeken hem weer op als hij terug is. Of ze zoeken ruzie met hem, die ze weer goedmaken. Of niet goedmaken en dan zien ze hem minder. Of nooit meer.
En wij mogen erbij zijn als we het boek van Van Diggelen lezen. Wij mogen meelopen door het leven van Ab Visser. Hij was niet een groot of een belangrijk schrijver, maar wel een schrijver, voor de volle honderd procent. Dominees hadden het in mijn jeugd wel eens over oudvaders, die spraken nadat zij gestorven waren. Overjarig koren waarmee wij ons konden voeden. Visser zou ongetwijfeld gegrinnikt hebben als hij vergeleken zou worden met die oude dominees, maar ik moest aan de uitdrukking denken toen ik dit stukje typte en bedacht dat Visser na zijn dood nog steeds tot ons spreekt, bij monde van Van Diggelen. Ik heb geboeid geluisterd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten