In het Boekenweekgeschenk (oplage 134.000) doet Clare Lennart verslag van een tocht door de elf Nederlandse provincies. Zij sprak met vijftien schrijvers: Antoon Coolen, Belcampo, Bertus Aafjes, Harriët Freezer, Anne de Vries, Aar van de Werfhorst, J.C. van Schagen, Fedde Schurer, Anne H. Mulder, Guillaume van der Graft, Gabriël Smit, drie experimentele dichters en A. Viruly.
Ergens moet ik dat boekje in een doos hebben. Ik weet niet in welke. Daardoor kan ik ook niet nakijken wie die drie experimentele dichters dan wel zijn. Zat Lucebert erbij? Die was in ieder geval te zien in het filmpje van het Boekenbal.
Van de schrijvers die Lennart bezocht zijn er maar weinig die we nog lezen. De bekendste is Guillaume van der Graft. Van Schagen wordt ook nog wel gewaardeerd, vermoed ik, maar toch nauwelijks meer gelezen. Van Anne H. Mulder had ik zelfs nog nooit gehoord.
Maar liefst drie leden van de regering zijn aanwezig: Drees, Cals en Mansholt. Drees opent de avond. Daarna wordt er een korte opera van Mozart opgevoerd, Bastien et Bastienne. Later treden Wim Kan op en het ensemble van Lotte Goslar.
In de artikelen die in de tijd van de Boekenweek verschijnen, is de opkomst van de pocket nogal eens een punt. In de Leeuwarder Courant van 21 maart 1955: 'Het is trouwens te verwachten dat in ons land ooit alle boeken in zakformaat in de handel zullen worden gebracht'.
Op 1 april verschijnt er een somber artikel in Het vrije volk: 'Waar zijn de vette jaren van de 'roman' gebleven?' Boven het artikel staat ook nog in grote letters: 'Zevenduizend boeken per jaar, maar zijn ze te lezen?' En ook nog: 'Jonge schrijversgeneratie vult opengevallen gat niet'.
Wie van literatuur houdt, vindt weinig van zijn gading in de tijd rond de boekenweek:
na de enorme Sinterklaasaanbieding lijkt de boekenmarkt voor de literatuurzoeker leeg. Hij ziet ontgoocheld slechts reisbeschrijvingen en detectives, populaire boeken over de medische wetenschap en de ruimtevaart. En hij vraagt met wanhoop in het hart waar de vette jaren van weleeer zijn.
De vette jaren van de behoorlijke romanlectuur zonder al te problematische pretenties, die toch niet geheel tot het peil van de streekroman afzakte. Was het in de jaren 1930-1940 niet zo, dat er elk jaar een Van Schendel en een Vestdijk kwamen? Dat de Elsschots verschenen met de regelmaat van de klok?De schrijver van het artikel heeft daarin trouwens gelijk: Van Schendel publiceerde van 1931 tot en met 1940 dertien boeken. Er was geen enkel jaar waarin er geen boek van hem verscheen. Vestdijk was een beroemde veelschrijver die in die periode meer dan twintig titels aan zijn oeuvre toevoegde. Elsschot bleef duidelijk achter bij de andere twee: vijf romans en Verzen van vroeger. Dat is in tien jaar nog niet gek.
Dat Ina Boudier-Bakker, Elizabeth Zernike, mevrouw Szekely-Lulofs, Johan Frabricius, Herman de Man, Walschap, Henriëtte van Eyk en Jan de Hartog zorgden voor stevige en doorwrochte boeken, die allemaal in de eerste plaats verhalen waren, en niet zozeer problemen, sociologische studies of diepte-psychologische experimenten.
En wat is er van onze na-oorlogse verwachtingen geworden? Wat doen Adriaan van der Veen (Het wilde feest), Pierre H. Dubois (De ontmoeting), hoe ontwikkelt Hermans (Paranoia) zich en wat betekent G.K. van het Reve (De avonden)? Zal Max Dendermonde (De wereld gaat aan vlijt ten onder) in de behoefte van een breed lezend publiek voorzien?De schrijver erkent dat niet iedereen het met hem eens is: 'Bevoegde lieden die met de wijsheid van jaren het boekenleven bezien hebben' zeggen dat er helemaal geen vette jaren geweest zijn en dat er de afgelopen decennia ook veel boeken in de anonimiteit verdwenen zijn.
Maar de bevoegde lieden moeten nu ook weer niet al te wijs zijn. Want zeker is het dat op het ogenblik de betrekkelijk grote groep productieve en massieve schrijvers der jaren '30 door ouderdom, ziekte of dood is uitgevallen, terwijl voor hen nog nauwelijks vervangers zijn aan te wijzen.Nou ja, enkele jonge schrijvers worden toch genoemd:
Zeker, een figuur als Marnix Gijsen (zijn nieuwe boek: De oudste zoon wordt -gelukkig- wel veel gelezen) is een "begrip" geworden bij een breed publiek.
Iemand die veel weerklank vindt, mede door haar sympathieke persoonlijkheid is ook Hella Haasse. Harry Mulisch is een goed verteller, voorlopig bekend in kleine kring, maar die wellicht eens succes met hoog niveau zal kunnen verenigen.En dan komt er een opsomming van schrijvers die het er maar een beetje bij laten zitten: Antoon Coolen heeft na de oorlog maar één boek geschreven, Albert Helman komt niet verder dan een paar verhalen, het boek van Walschap 'is meer een sierlijke mijmering' en Vestdijk en Elsschot zwijgen.
Zelfs Jan de Hartog, Den Doolaard en Johan Fabricius zijn niet meer regelmatig present.De schrijver van het artikel wil geen klaagzang aanheffen, zegt hij en om dat te bewijzen noemt hij een stel auteurs wier namen men de laatste jaren 'met een zekere geruststellende regelmaat' aantreft. Ik tik ze over: Bertus Aafjes, Louis Paul Boon, Piet van Aken, Raymond Brulez, Marnix Gijsen, Ferdinand Langen, Walschap, Henriëtte van Eyk, Adriaan van der Veen, Albert Helman, Ab Visser, Dola de Jong e.a. Belcampo is niet zo productief, maar gaat wel door met het leveren van boeken.
Maar het rijtje namen voldoet niet:
En toch blijft er een bepaalde leegte die door alle genoemde schrijvers en titels niet wordt opgevuld. Het is de solide middenmoot die ontbreekt.Als ik het goed begrijp, ziet de schrijver van het artikel onder de jongere schrijvers niet de auteurs die een groot publiek aan kunnen spreken. Het zijn 'randfiguren, dromers, uitzonderlijke zoekers of experimentelen.'
Het zwijgen van de niet-literaire schrijvers is geen zegen voor de literatuur, betoogt de schrijver:
Want de mensen moeten éérst aan het lezen gebracht worden voor men onderscheidingsvermogen van hen mag verwachten. En puur tactisch is er bovendien voor wie zich "hoog" voelen niets nuttigers dan een stevige vijand om te kunnen verguizen.Het zal maar Boekenweek zijn in een tijd dat er voor de literatuurliefhebber nauwelijks boeken zijn. Tegenwoordig verschijnt er zo veel dat het niet meer bij te houden is. Voor mij tenminste.
Maar zo heel beroerd was 1955 ook weer niet: voor een kwartje kon je Lucebert en Elburg horen:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten