donderdag 5 april 2012
Schakers. Portretten
Onder Nederlandse schakers zitten nogal wat schrijvers. Tim Krabbé is waarschijnlijk de bekendste. Geen grootmeester, maar wel een schaker op hoofdklasseniveau. En Hein Donner, wiens geweldige boek De Koning ook wel tot de literatuur doorgedrongen is, evenals zijn korte stukjes, in bundels als Na mijn dood geschreven en Geen patiënten.
Donner was een man van grote gebaren en dat zie je ook terug in zijn barokke stijl. Indertijd nam ik een abonnement op het blad Schaakbulletin omdat Donner daarin schreef. Ook Hans Ree schrijft (met boeken als Een man merkt nooit iets en God is niet koppig). En dan hebben we natuurlijk Jan Timman.
Timman is misschien wel de meest talentvolle schaker die Nederland ooit heeft gehad. Hij is nooit wereldkampioen geweest, zoals Max Euwe, en hij schoot op beslissende momenten soms net tekort. Maar hij heeft een glanzende carrière gehad, waarin hij in schitterende stijl zijn partijen speelde. Hij speelt overigens nog steeds.
En hij kan schrijven. Zijn boek over de kwalificaties voor het wereldkampioenschap, Het smalle pad, was prachtig geschreven, ook voor niet-schakers. Nu is er een boek met portretten van scakers, met de eenvoudige titel Schakers en de ondertitel Portretten. Timman schetst daarin portretten van Aljechin, Botwinnik, Larsen, Tal, Spasski, Fischer, Andersson, Kasparov, Judith Polgar en de huidige nummer 1 van de wereld, Magnus Carlsen.
Toen ik de inhoudsopgave zag, verbaasde ik me over twee dingen. Allereerst verwonderde het mij dat er geen hoofdstuk aan Karpov was gewijd. Maar in het hoofdstuk over Kasparov komt al zoveel Karpov voor, dat ik wel begrijp dat een apart hoofdstuk niet meer zo nodig was.
Verder staat, voor mijn gevoel, Andersson een beetje vreemd in het rijtje. Waarom wel een hoofdstuk voor Andersson en niet voor bijvoorbeeld Kortsjnoi, Short of Anand? Ik denk dat Timman een correctie wilde geven op het beeld dat er van de Zweed bestaat. Bij Ulf Andersson denken veel schakers aan een remiseschuiver en daarmee doen we hem geen recht, al is het beeld begrijpelijk.
Timmans boek bevat prachtige portretten, die heel goed geschreven zijn. Mijn leerlingen mogen dit boek zo op hun literatuurlijst zetten. Hoogtepunten zijn voor mij de hoofdstukken over Aljechin en Tal. Alle portretten zijn eigenlijk ook een portret van Timman. Hij laat zien waarom hij van sommige schakers partijen bestudeerde en hoe hij hen in de dagelijkse omgang meemaakte. Soms maakt hij zijstapjes naar zijn eigen carrière, op een prettige reportageachtige manier, zonder opdeborstklopperij, maar ook zonder misplaatste bescheidenheid.
Meestal kan Timman aardig afstand houden en is hij mild in zijn oordeel, zonder overigens fouten van schakers (zoals het antisemitisme van Fischer) te vergoelijken. Alleen bij Kasparov proef je door alles heen de moeite die Timman had met de manier waarop de grote K. zijn zin altijd wilde doordrukken. Timman zal daar ook zelf veel vervelende ervaringen mee gehad hebben toen hij met Kasparov in het bestuur zat van Grand Masters Association.
Een enkele keer schiet Timman uit de bocht. In het portret van Polgar staat bijvoorbeeld het truttige zinnetje 'Uiteraard moest ik vreselijk lachen om haar snedige reactie'. Maar over het algemeen is Timmans stijl vlekkeloos. Mooie observaties, mooi verwoord. Zo vergelijkt hij Ulf Andersson met een tennisser: 'In het schaken had hij ook een soort baseline van waaruit hij zijn acties ondernam.'
Verder staat het boek ook vol met prachtige anekdotes, bijvoorbeeld over Mischa Tal, die na een winstpartij drie verschillende vrouwen belde om steeds hetzelfde te vertellen: 'Door aan jou te denken heb ik mijn partij gewonnen.'
Wie wil weten hoe goed Timman schrijft, leze het boek. Laat Timman vooral blijven schrijven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten