zaterdag 22 juli 2017

De dood van Murat Idrissi (Tommy Wieringa)



Tommy Wieringa behoort tot onze grote auteurs. Hij wordt in brede lagen van de bevolking gelezen en Joe Speedboot staat op wel erg veel boekenlijsten. Een recent boekje, De dood van Murat Idrissi, heeft intussen ook de boekenlijsten gehaald. Bij de staatsexamens, die op dit moment nog aan de gang zijn, zijn er al behoorlijk wat lijsten waarop de titel voorkomt.

Het boekje begint nogal ronkend, met het ontstaan van de Middellandse Zee, gevolgd door enkele forse passen door de geschiedenis. Het stuk eindigt in het nu van het verhaal: de veerboot van Tanger naar Algeciras.

Hoofdstuk 1 start op het bovendek van die veerboot met daarop twee Nederlandse meisjes van Marokkaanse afkomst. Al gauw blijkt dat ze in de achterbak van hun auto iemand Europa binnen smokkelen, Murat Idrissi. Het zal niet goed met hem aflopen, weten we al uit de titel.

Wieringa heeft zich gebaseerd op een zaak die werkelijk heeft plaatsgevonden: twee meisjes nemen illegaal iemand mee in de achterbak. De persoon overleeft het niet en het lichaam wordt gedumpt. 

Dat gebeurt ook bij de meisjes Ilham en Thouraya. Thouraya is een zelfbewuste jonge vrouw, die veel durft. Ilham is wat bedachtzamer. We kijken mee door haar ogen.

De meisjes rijden door Spanje in een gehuurde auto, met een lijk in de achterbak. Het wordt steeds dringender dat ze het lichaam kwijtraken, aangezien het al begint te rieken. De druk op de meisjes wordt steeds groter. Te meer daar ze ook door hun geld heen dreigen te raken. In flashbacks wordt verteld hoe ze in deze positie gekomen zijn.

Er is behoorlijk wat druk op de meisjes uitgeoefend. Ilham was niet zo voor de smokkel. De jongeman Saleh praat op haar in:
'Ik zal je dit zeggen,' zei Saleh. 'Iedereen is gegaan, mijn ouders, die van jou - jij hebt een goed leven daardoor. Maar hem ga je niet helpen. Wat ben jij voor een persoon?! Jij denkt alleen maar aan jezelf, echt.'
Ilham realiseert zich wat voor leven ze leidt en dat zie je terug bij meer leeftijdgenoten die in het boek voorkomen. Thouraya is er trots op een Berber te zijn, maar ze minacht haar vader. Vader is classificeerder en heeft het verder gebracht dan zijn vader, die honger geleden heeft in de Rif. Maar Thouraya heeft meer ambitie. Vader verdroeg slechts het bestaan:
Zijn verdragen was dat van een dier, dat deed wat hem werd opgedragen en het uithield tot het door zijn poten zakte. 
Onderweg komen Ilham en Thouraya nog andere jongeren van Marokkaanse afkomst tegen, bijvoorbeeld Noureddine, een jongen met flair.
Opeens zag ze het. Zijn nabootsing. Het harde werk - hoe hij een volmaakt aangepaste migrantenzoon was geworden. Hij zou hen verslaan op hun eigen terrein en Nederlandser dan de Nederlanders zijn. Haar ergernis was veroorzaakt door hun overeenkomsten: ook al waren ze geboren en getogen in Nederland, ze zouden ondanks hun ijver en ambitie nooit meer dan Marokkanen zijn.   
Dat tekent de frustratie van Ilham en waarschijnlijk van veel meer jongeren van haar generatie: bovenmatig je best doen en dan blijkt het toch niet goed genoeg te zijn. Ilham ziet dat het leven van haar klasgenoten zich voorwaarts beweegt, maar dat van haar niet.
Of misschien verliep haar leven niet zozeer achterwaarts, dacht ze maar onderwaarts, als dat een woord was; ze zonk langzaam in de diepte weg, en keek van onderaf naar haastige mensenbenen. Verder en verder raakte ze bij de anderen vandaan, moe en verslagen. 
Waar doet ze het allemaal voor? Soms is ze dicht bij de overgave aan wat blijkbaar haar lot is: zich schikken in een traditioneel huwelijk.

Ilham zit opgescheept met het lichaam van Murat Idrissi. Het had ook niet kunnen gebeuren. Allerlei dingen die min of meer toevallig zijn, hadden anders moeten verlopen. Maar dat gebeurde niet. Haar lot was bepaald en al haar streven tevergeefs.

De dood van Murat Idrissi is een weinig omvangrijk boekje; een niet zo lang verhaal, voorafgegaan door een wat aanstellerige proloog. Het verhaal op zich is aardig, maar dat is niet wat de kwaliteit van het boekje uitmaakt. Dat is de tekening van twee jonge mensen, die deel uitmaken van twee culturen en het daar moeilijk mee hebben. Dat is een beklemmende positie. Meer dan het gesjouw met het  lijk of de geur daarvan zal mij bijblijven hoe lastig het is voor deze jongeren om mee te doen aan het leven.                                                 

dinsdag 18 juli 2017

Een lamp voor mijn voet (Liesbeth Labeur)



Liesbeth Labeur is beeldend kunstenaar: ze heeft veel tekeningen gemaakt en daarnaast waren er installaties, projecten, filmpjes, een beeldroman. Zowel uit de titels als uit de inhoud van haar kunstwerken is duidelijk dat Labeur een orthodox christelijke achtergrond heeft. Die is zo met haar verknoopt, dat ze niet anders kan dan die onderzoeken.

Dat onderzoek kan niet zonder taal. In het bevindelijke christendom is de tale Kanaäns namelijk de geheimtaal waarin men kan communiceren. Het zijn vaststaande uitdrukkingen die meer inhouden dan hun letterlijke betekenis, afgewisseld met bijbel- en psalmcitaten.

In veel van Labeurs werk speelt die taal een rol. Maar nog nooit heeft ze zoveel taal gebruikt als in de roman Een lamp voor mijn voet.

De titel verwijst naar Psalm 119: 53
Uw woord is mij een lamp voor mijnen voet,
mijn pad ten licht om ’t donker op te klaren.
Die tekst is in het boek opgenomen als motto, met dien verstande dat de eerste vier woorden zijn doorgehaald. Voor de hoofdpersoon, die net als in Op weg en reis Neeltje heet, is het uiteindelijk niet meer het Woord van God dat haar bij zal lichten op haar pad.

In Een lamp voor mijn voet beschrijft Labeur het leven van Neeltje. Daarnaast zijn er veel tekeningen opgenomen, die voor het verhaal net zo belangrijk zijn als de tekst. In die tekeningen is Neeltje herkenbaar aan haar hoedje. Voor de volgers van Labeur is dat hoedje bekend. Het meisje in filmpjes als ‘Vertoeven’ (hier) en ‘Preparatie’ (hier) draagt het ook.

Er zijn meer dwarsverbanden met het oeuvre van Labeur, met ‘Binnenkamers’ bijvoorbeeld of met ‘Schietgebedjes’:
Zou Sien ook schietgebedjes doen? Neeltje keek opzij, ze was samen met haar zus op weg naar de stad. Ze hadden het nog nooit over zulke gebedjes gehad. Het zou mooi zijn als je zulke gebeden kon zien, dacht Neeltje. In het echt. Woorden of een zin die uit het hoofd van Sien schoten.
We maken het leven van Neeltje mee van voor haar geboorte tot in haar volwassenheid. Vaak zitten we als lezer in het hoofd van Neeltje, soms is er een alwetende verteller. Soms ook kijken wen ineens in het hoofd van iemand anders, bijvoorbeeld dat van Jakob, Neeltjes vader:
Jakob zag het door het raam in de voorkamer en fronste zijn wenkbrauwen. Hij kon niet horen wat er gezegd werd. Wat zou er zijn?
Het boek was sterker geweest als het perspectief consequent gehanteerd was: Neeltje of een alwetende verteller en verder niets. Misschien dat Labeur zich gedwongen zag tot zulke uitstapjes omdat ze alles goed duidelijk wilde maken aan de lezer.

Bij haar tekeningen bukt ze niet naar haar publiek. Ze laat zaken weg (gezichten tekent ze meestal niet) en zet de kijker aan het werk om de tekeningen te duiden. In de tekst wordt soms te veel uitgelegd.

Dat begint al bij het 'Vooraf', waarin er een lijn getrokken wordt van de Reformatie tot aan het leven van Neeltje. We hadden het kunnen missen. In de rest van het boek komen ook kleine uitleggende zinnetjes voor. Als Neeltje bidt (‘Kom over en help’) wordt uitgelegd naar welke passage uit de Bijbel dat verwijst. Maar we leven dan net met Neeltje mee en zij zal nooit expliciet die link naar de Macedonische man gelegd hebben, omdat die voor haar vanzelf spreekt.

Vlak daarna, op dezelfde bladzijde (106), laat Labeur zien hoe het ook kan. Er volgt een passage die bol staat van de tale Kanaäns, zonder enige uitleg. Krachtige taal, die niets nodig heeft dan zichzelf.

Neeltje groeit op in een bevindelijk gereformeerd gezin. Moeder speelt orgel en ook Neeltje zal orgel leren spelen. Geregeld wordt er rond het orgel gezongen. Vandaar dat er in het boek ook verschillende psalmen geciteerd worden. Een vers van psalm 119 begint met ‘Ik ben een vreemd’ling hier beneên’. Uit de regel is ‘O HEER’ weggelaten. Het is niet duidelijk of dat bewust gedaan is of dat er niet nauwkeurig geciteerd is.

Op het oog lijkt Neeltje op te groeien in een harmonisch gezin.
Toch was er geen verbondenheid tussen moes en Jakob. Hun groene olijfspruiten versierden de kerkbank, maar de wijnstok bloeide niet.
Bovendien wordt Neeltje slachtoffer van seksueel misbruik, door haar vader. Het begint ermee dat hij wil controleren of zij al borsten heeft en later moet ze bij hem in bed komen. Neeltje vlucht op die momenten in haar fantasie. Ze noemt dat haar wonderwereld, haar droomwereld, haar land van melk en honing. De wereld waarnaar ze kan ontsnappen wordt steeds belangrijker. Die helpt haar het leven leefbaar te houden.

Moeder (moes) wenst een andere kant op te kijken. Zelfs als de grootouders op bezoek komen terwijl Neeltje bij vader in bed ligt, ontwijkt moeder de waarheid en zegt dat Neeltje zo zal komen. De relatie tussen Neeltje en haar vader is natuurlijk aangetast, maar door het wegkijken van moeder heeft ook die relatie problematische kanten.

Dan overlijdt vader Jacob. Over hem wordt gesproken als een gelovig man. Neeltje kan nu al helemaal niet meer vertellen wat er gebeurd is.

In een geloof waarin God met Vader aangesproken wordt, bepaalt het beeld van de vader natuurlijk ook het beeld van de Vader. Een van de hoofdstukken heet dan ook: ‘Onze Vaders die in de hemelen zijn.’ Na de begrafenis van vader verlaat Neeltje zonder Vaders de begraafplaats.

In haar droomland zal vader ook na zijn dood nog voorkomen. Zelfs dan chanteert hij haar nog. Hij relativeert wat hij gedaan heeft (‘Het valt toch wel mee wat er gebeurd is?’) en vraagt haar te zwijgen.

Neeltje heeft niet meer het Woord als lamp voor haar voet. Ze moet door een land van diepe duisternis en ze moet het alleen doen. Ze zeult een last met zich mee en met niemand kan ze erover praten. Ook niet met haar zus Sien, van wie ze zich afvraagt of die ook slachtoffer is.

Op haar tocht door het donker moet Neeltje fijne schoenen aan, puma’s of zo. Vanaf dat moment is er op de tekeningen een poema die Neeltje vergezelt en met haar meegaat door het donker.

De weg van Neeltje lijkt soms wat op die van de Christen in Eens christen reize naar de eeuwigheid van John Bunyan, bijvoorbeeld als ze aankomt bij de heuvel Bezwaarlijk. In haar dagelijks leven heeft ze in tussen de kunst gevonden  en die helpt haar om haar weg te zoeken.

Het boek eindigt niet vrolijk. De laatste bladzijden zijn zwart, met maar een klein randje licht. Neeltje heeft nog een lange weg te gaan. De laatste zin van het boek is ‘Neeltje weende bitter’, wat doet denken aan de Bijbelpassage van Petrus die Jezus verloochend heeft.

Liesbeth Labeur stelt in Een lamp voor mijn voet nadrukkelijk het seksuele misbruik aan de orde. Niet alleen bij Neeltje. Er komt in het boek nog een slachtoffer voor: een meisje dat misbruikt is en daarna zelfmoord pleegt. Achter in het boek heeft Labeur een lijst met geraadpleegde werken opgenomen. Daarin treffen we ook De mantel der liefde aan. Een ‘quickscan’ naar huiselijk geweld in orthodox-protestantse gezinnen. Voor zover mij bekend ontbreekt vervolgonderzoek. Hopelijk is deze roman een klop op de deur bij de degenen die dat onderzoek zouden moeten initiëren.

Het is gemakkelijk om Een lamp voor mijn voet weg te zetten vanwege de tekortkomingen. De uitgever is duidelijk in gebreke gebleven wat betreft de correctie: de naam van de schrijver W.G. van de Hulst is verschillende keren verkeerd gespeld en we komen woorden tegen als ‘houtgreep’ en ‘een welkom gebaar’. De tijdsprongen die gemaakt worden zijn niet altijd even handig, waardoor de hoofdstukken niet altijd prettig met elkaar verbonden zijn. De stijl kan op sommige momenten duidelijk beter. Maar met dat soort verwijten doen we het boek tekort.

Een lamp voor mijn voet is in de eerste plaats een complex boek, waarin de tekeningen en de tekst beide het verhaal dragen. Neeltje komt in het verhaal dicht bij ons. Ze is volstrekt geloofwaardig getekend en we kunnen niet anders dan met haar meeleven. Ze worstelt met zichzelf, met God, met haar leven dat aangetast is door haar vader. Dapper stapt ze op haar puma’s door het donker. Labeur heeft niet gekozen voor gemakkelijke oplossingen. Ze laat zien hoe ingewikkeld het leven van Neeltje is en misschien nog lang zal blijven. Dat leven laat ze ons onder ogen zien, zodat we niet meer kunnen wegkijken zoals ‘moes’ in het boek.

Dat maakt Een lamp voor mijn voet een beklemmend boek, dat dicht op je huid gaat zitten. Zoals ik al schreef bij Op weg en reis: het ervaren van het verhaal is belangrijker dan het oordeel erover. Wie het boek werkelijk leest en ondergaat, kan het niet alleen maar boeiend of interessant vinden. Dat is het ook, maar gaandeweg het boek is er een ernst die we serieus moeten nemen. Laten we dat dan ook vooral doen.

Liesbeth Labeur, Een lamp voor mijn voet. Uitg. Cossee/Mozaïek, Amsterdam/Utrecht 2017. 184 blz. € 19,99.

 




zondag 16 juli 2017

Op weg en reis (Liesbeth Labeur)



Liesbeth Labeur timmert aan de weg. Zo werd ze onlangs geïnterviewd in het radioprogramma Nooit meer slapen naar aanleiding van twee boeken: de roman Een lamp voor mijn voet en de graphic novel Op weg en reis. De interviewster was duidelijk niet thuis in de reformatorische wereld en de tale Kanaäns die voorkomen in het werk van Labeur, maar verder was het een heel aardig gesprek.

Over Een lamp voor mijn voet schrijf ik binnenkort. Onlangs plaatste ik hier de recensie die ik in 2010 schreef over de beeldroman Op weg naar Zoar. Datzelfde boek is nu uitgekomen onder de titel Op weg en reis.

Indertijd gaf Prometheus Op weg naar Zoar mooi uit, op dik papier. De heruitgave is verzorgd door Cossee, op dunner papier en in kleiner formaat. Omdat het niet de bedoeling was dat de letters kleiner werden, is de gehele strip opnieuw geletterd.

Tekstueel werden er kleine veranderingen aangebracht. De Zeeuws aandoende vraag 'Wat doet er op?' is vervangen door 'Wat gebeurt er?' Er zijn meer kleinigheden veranderd aan de tekst. De hoofdstuktitel 'Op weg naar Zoar' is bijvoorbeeld veranderd in 'Op weg en reis' en in een voetnoot wordt uitgelegd waarnaar 'Zoar' verwijst. Verder zijn de wijzigingen minimaal.

De hoofdpersoon heet niet meer Sela, maar Neeltje, zodat ze nu dezelfde naam heeft als de hoofdpersoon van Een lamp voor mijn voet. Misschien gaat Neeltje in meer boeken terugkomen als hoofdpersoon, zoals bij Hans Münstermann in veel boeken Andreas Klein de hoofdpersoon is en bij A.F.Th. van der Heijden Albert Eggers.

In de oorspronkelijke strip droeg de hoofdpersoon dezelfde naam als de artiestennaam van de auteur, waardoor ik de neiging had haar als een afsplitsing van de auteur te zien. Dat wordt wat minder bij de naam Neeltje.

De grootste verschillen zitten in de tekeningen. De afbeelding op de voorkant komt ook als tekening in het boek voor, net als in Een lamp voor mijn voet. In Zoar was het nog een tekening van een meisje dat wat kinderlijker aandeed.

Verder is Labeur meer met grijzen gaan werken. Mogelijk is dat ingegeven door het wittere papier waarop Op weg en reis gedrukt is. Soms wordt grijs als een achtergrondkleur gebruikt, soms wordt een shirt gegrijsd, meestal met verdunde inkt. Op sommige tekeningen gaat het harde er daardoor wat af.

Cruciaal is het gebruik van grijs op de laatste tekening. Neeltje heeft zich aangesloten bij de refo's die op weg zijn naar Zoar, maar ze is niet de poort binnengegaan, omdat ze vermoedt dat haar broer nog buiten de poort is. Hij heeft afscheid genomen van het geloof. Op het laatste plaatje staat Neeltje bij de bushalte, mogelijk te wachten op de bus waarin haar broer zit. Of misschien gaat ze zelf de bus  nemen - naar haar broer, of naar welke plek dan ook. In ieder geval weg van Zoar.

In de oorspronkelijke strip is bij de tekening de lucht inktzwart. In de nieuwe uitgave is de lucht weliswaar donker, maar niet helemaal zonder licht. De lucht is dezelfde als die van zeven bladzijden daarvoor, als Neeltje loopt over de wereld die door de dominee met de mantel der liefde is bedekt.

Neeltje volgt niet haar familie, niet de dominee, niet de gemeente. Ze kiest haar eigen weg. Ze is niet meer op weg naar Zoar. Maar ze is nog wel 'op weg en reis'. Dat is een zinsnede uit de tale Kanaäns, waarin vaker tautologieën voorkomen. Een dominee kan zijn gemeente aanspreken met: 'mijn medereizigers op weg en reis naar de nimmer eindigende eeuwigheid.' Dat laatste is een pleonasme, maar ook dat is kenmerkend.

In Op weg en reis reizen we als lezer mee met Neeltje, een meisje dat erg haar best doet en dat niet wil dat haar broer verloren gaat. In het boek lopen verbeelding (de opstand van de refo's, de refolutie) en de werkelijkheid (een zondag in het gezin van Neeltje) door elkaar. Dat gebruikt Labeur ook in Een lamp voor mijn voet, waarin Neeltje een wonderland creëert waarin ze de werkelijkheid kan ontvluchten. Daar kom ik op terug als ik over dat boek schrijf.

Er zijn veel verbanden tussen de boeken, zoals er veel dwarsverbanden zijn in het oeuvre van Labeur. Dat maakt haar werk (voor mij althans) intrigerend. Een lamp voor mijn voet is zeker niet een toproman en misschien zelfs niet een goede, maar het oordeel erover is minder belangrijk dan het ervaren ervan.

Bij herlezing blijft Op weg en reis overigens stevig overeind. Niet voor niets heeft Op weg naar Zoar de Stripschapsprijs 2011 gewonnen. Het verhaal blijft boeiend, door de mengeling van de twee werelden; de hoofdpersoon is interessant en heeft een sterk streven, waardoor je gemakkelijk met haar meeleeft; en het boek is grafisch interessant: boeiende tekeningen, met slimme weglatingen en ook gedurfde afwijkingen van het realistische beeld.

Een voorbeeld is de tekening van Neeltje die de tafel dekt. Ze legt het tafellaken op tafel, maar dat is geabstraheerd. Het zou ook een wolk kunnen zijn, waaraan Neeltje zich vastklampt.Dat rijmt mooi met de tekst, een citaat uit Psalm 69: 'Ik roep mij moê in dezen jammerstaat. Schrei ik mij blind; mijn ogen zijn bezweken.' (Tussen deze regels staan in de psalm nog twee regels, die Labeur heeft weggelaten.)

Vooral dit soort tekeningen maken het dat je Op weg en reis niet alleen en misschien zelfs wel niet in de eerste plaats leest vanwege het verhaal. Er is veel te ontdekken op de tekeningen. En daarna kun je gerust nog wat kauwen op de tekst. Ook gij zijt immers op weg en reis.

Liesbeth Labeur, Op weg en reis. Uitg. Cossee, Amsterdam 2017; 128 blz. € 12,50

donderdag 13 juli 2017

Op weg naar Zoar (Sela©)

Binnenkort schrijf ik hier over de rijk geïllustreerde roman Een lamp voor mijn voet van Liesbeth Labeur. Onlangs verscheen ook de graphic novel Op weg en reis, een licht gewijzigde heruitgave van Op weg naar Zoar. dat indertijd uitgebracht werd met als auteursnaam Sela©, die Labeur toen als artiestennaam gebruikte.

In jaargang 13 van Liter (2010) recenseerde ik dat boek, maar op Bunt Blogt was die tekst nog niet te lezen. Hier plaats ik het stuk opnieuw.



Met de bus naar Sodom

Graphic novel, beeldroman, strip - noem het genre zoals je wilt, maar het is in Nederland in opkomst. Nu is er zelfs een boek dat op het voorplat wordt omschreven als ‘Een calvinistische strip over de laatste zuil van Nederland’.

Die zuil is de reformatorische zuil. Eigen kerken, een eigen krant, eigen scholen, eigen beurzen, eigen uitgevers; de zuil lijkt aardig hecht. Natuurlijk zijn er bedreigingen, van ‘de wereld’ en van ‘de godsdienst’. Door de computer werd de wereld snel binnengehaald bij veel jongeren. Eerst door de dvd's (dingen van de duivel) en later door internet.

Maar de refozuil slaat terug! Tenminste in de beeldroman van Sela©, Op weg naar Zoar. De refo's ontketenen een ‘refolutie’; ze gaan massaal de straat op om te protesteren tegen de boze netten die hen omspannen. Arie Boomsma zegt erover op tv: ‘Tja, ze gaan goed los.’ Dat kun je wel zeggen. Ze kieperen zelfs hun auto's van de Zeelandbrug, onder het citeren van Hiëronymus van Alphen (in de versie die in orthodoxe kerken gebruikelijk is): ‘Weg wereld, weg schatten!’ Uiteindelijk trekt de stoet naar Zoar, de plaats waar Lot heen moest vluchten om aan de vernietiging van Sodom te ontkomen.

Zo fantaseert het dertienjarige meisje Sela het, als voortzetting van een droom die ze 's nachts heeft. Sela is kind in een orthodox gezin en we maken een zondag mee in dat gezin. De blik die de kunstenares werpt op wat wellicht een zondag uit haar eigen jeugd is, is liefdevol. Ze laat de dagelijkse dingetjes zien van het koken van de eieren voor het ontbijt tot het zingen bij het orgel en het lezen van De Saambinder en de Tuinfluitertrilogie. En zal de zoon nog komen die uit de kerk gestapt is?

Sela© tekende Op weg naar Zoar op de van haar bekende wijze: met onverdunde inkt, zodat er geen grijzen ontstaan. Grote zwarte en witte vlakken en de lijn van de pen vormen samen de tekeningen. Daarbij worden sommige details vrij nauwkeurig getekend (een potje pindakaas bijvoorbeeld, of de rollen kerksnoep) en andere vallen helemaal weg (de lijnen van een gezicht soms, of zelfs een heel hoofd). Sela© maakt daarin slimme keuzes.

Ze heeft ook een goed oog voor grafische elementen in de omgeving van haar hoofdpersoon en laat die mooi uitkomen: de parallelle lijnen van de bijna lege banken in de kerk, de hoogspanningslijnen en -masten.

Minder goed lukt het haar om emoties op de gezichten van de personen te krijgen. Zelfs als de stem van de dominee aanzwelt en hij met zijn vuist op de bijbel slaat, heeft hij een gezicht dat hij ook zou kunnen hebben op het moment dat hij bedenkt dat hij de vuilniszakken nog buiten moet zetten. Daardoor moet Sela© ook expliciet vertellen dat dominees stem aanzwelt.

Als lezer zit je in het hoofd van het meisje Sela. Maar soms verspringt ineens het perspectief: dan lezen we dat een broertje zich afvraagt wat hij zal gaan doen, of de dominee hoe hij over zal gaan naar het volgende punt. Dat was niet nodig geweest, lijkt me. Het boek zou strakker gecomponeerd zijn geweest wanneer wij echt veroordeeld waren tot de visie van de hoofdpersoon.

Voor mij, ook voortkomend uit een orthodox gezin, ooit kerkend in een misschien nog orthodoxere kerk, was er veel herkenbaars in de wereld die Sela© tekent. De rollen snoep die in de kerk werden doorgegeven (Italiano, Mentos, Fruittella, Rolo) herkende ik bijvoorbeeld allemaal. Alleen heette in mijn jeugd ‘Werther's original’ nog ‘Werther's echte’ en ik miste de Autodrop, met om elk dropje een papiertje met wetenswaardigheden.

Sela stelt zich onder de preek voor hoe ze van kroonluchter naar kroonluchter zwaait en ik stelde me voor hoe ik langs de betonnen raamsponningen naar boven klom en hoe ik langs de banken naar beneden zou klauteren als de kerk ineens op zijn kant zou staan.
En verder natuurlijk de sfeer die er in zo'n gezin hangt en tijdens de kerkdienst. Sela© zit dicht op het gezin en ze laat ons meekijken.

Uiteindelijk bereikt het meisje Sela niet op tijd Zoar. Uit bezorgdheid voor haar broer komt ze te laat en een stem achter de gesloten stadspoort zegt tegen haar: ‘Gaat weg van mij! Ik heb u nooit gekend. Gij, die de ongerechtigheid werkt.’ Sela staat er verder alleen voor.

Juist dit slot van de beeldroman tilt Op weg naar Zoar boven een leuk gedachte-experiment uit. Het verraadt de angst die het kind voelt. Het kind dat zo serieus met het geloof bezig is, dat zich bekommert om haar afvallige broer, het kind dat ontzettend haar best doet, juist dat kind wordt buitengesloten. Het slot lijkt me een diepe angst te verraden, de angst om verloren te gaan. De angst die aangewakkerd is door dominees die de gemeente opriepen om zich te haasten en te spoeden om des levens wil, nu het nog het heden der genade was. Ziel verloren, al verloren, immers.

Sela laat Zoar achter zich en vindt zich terug bij de bushalte. De bus is het vervoermiddel waarmee de broer van de buitenkerkelijke wereld naar de wereld van het gezin reisde. Nu zal de bus haar vervoeren van Zoar naar welk Sodom dan ook. In ieder geval in mijn lezing.
Sela©, Op weg naar Zoar. Prometheus, Amsterdam 2010, 120 blz., €17,95.
Teunis Bunt

woensdag 12 juli 2017

Onheilig (Roos van Rijswijk)




Een mens leest altijd te weinig. Ik althans. Aan het einde van het jaar maak ik een lijstje van boeken die ik eigenlijk had moeten lezen. Dat deed ik ook vorig jaar (hier). In dat lijstje stond niet Onheilig van Roos van Rijswijk. Raar, achteraf bezien.

In Onheilig  leren we Angelique kennen, een zestigjarige vrouw die de dood in de ogen kijkt. Haar lichaam zit vol gezwellen, die ze zich voorstelt als stippen. Ze weet niet hoe lang het nog zal duren. Met drank en drugs houdt ze haar leven leefbaar. Ze schrijft aan Jacoba, haar therapeut, al laat Angelique zich ook een keer ontvallen dat Jacoba helemaal niet bestaat.

Nog een laatste reis, maakt Angelique, naar Duitsland. Daar woont in het dorpje Nieheim haar zoon Miguel, die ze al twee jaar niet gezien heeft. Hun relatie is niet goed.

Miguel leeft samen met de simpele Jorge, die houdt van de muziek van de groep Unheilig. Daarnaar zal ook de titel verwijzen, al zou je ook kunnen zeggen dat voor Angelique niets meer heilig is. In het aanschijn van de dood heeft het geen zin om nog te doen alsof.

Miguel heeft zijn vader, een Mexicaan, nooit gekend. Al voor zijn geboorte was hij vertrokken. Daarom ziet hij de vader in zijn verbeelding: een man met een sombrero, in een zandvlakte. ‘Toen hij er op de middelbare school achter kwam dat Mexico niet bestaat uit één grote zandvlakte was het te laat: z’n vader stond al in het zand.’

Angelique reist naar Miguel in een poging hem te naderen. Miguel heeft altijd afstand gehouden.  De post van zijn moeder laat hij niet op zijn woonadres bezorgen. Maar nu moeder dood zal gaan, gaat hij toch naar Nederland.

Onheilig is prachtig van stijl. Roos van Rijswijk neemt je gemakkelijk mee met haar mooie zinnen en haar metaforen. Op het kantoor van Angeliques vader werkte een man die de vallende ziekte had. Angelique heeft ‘vallendeziekte’ tot een soort mantra gemaakt, zeker als ze het vallen herkent.  Nu ze aan het eind van haar leven is, heeft ze het idee dat ze al met één been in een zwart gat staat en de gaten zijn even talrijk als de stippen.  Het vallen is overigens niet alleen negatief. Het duidt niet alleen op ondergang, maar soms ook op vrijheid. Uiteindelijk ontkomt niemand aan het vallen.

Angelique schrijft Jacoba over het hebben van kinderen:

Ze zullen mislukken of zegevieren maar waarschijnlijker is dat ze ergens tussenin zitten, niet bijzonder zijn, geen wonderen verrichten. Jij zult zeggen dat je dat niet erg vindt. Ze zullen naar grotemensenzweet gaan ruiken, alcohol gaan drinken, te veel, sporadisch, ze zullen roken of vet eten. Rare kleren kopen. Gemeen zijn tegen dieren. Van hun geloof vallen. Trouwen, scheiden, hertrouwen, in therapie gaan, ze zullen nooit van witlof gaan houden, ze worden administratief medewerker of conducteur of vrachtwagenchauffeur, intelligent of tergend do, veel te links, veel te rechts, hun haren glimmen niet meer maar grijzen, ze krijgen wallen, blijken van heavy metal te houden, of van yoga, ze zullen vallen, vallen, vallen, net als iedereen.
En ze zullen niet evenveel van je houden.

Uit bovenstaand citaat blijkt de souplesse van de Van Rijswijks stijl. De opsomming lijkt willekeurig en zou ook korter of langer kunnen zijn. Dat schrijft gemakkelijk. Maar de opsomming houdt wel vaart en komt ineens tot stilstand in de slotregel. Zo’n zin blijft nadreunen en je weet weer dat het niet goed zit tussen Miguel en zijn moeder.

Onheilig is overal geprezen, voor zover ik weet. En, inderdaad, het is goed geschreven; Van Rijswijk is een vaardig stiliste. Wel miste ik soms het verhaal. Op het niveau van de gebeurtenissen is er niet veel ontwikkeling, maar dat mag je misschien ook niet verwachten bij een personage wier leven bijna tot stilstand is gekomen.
Soms kwamen de levens van Angelique en Miguel dicht bij me. Maar vaak ook niet. Onheilig is knap geschreven en ik heb het met bewondering gelezen, maar uiteindelijk deed het me ook weer niet zo heel veel. Ik had hetzelfde indertijd met Muidhond van Inge Schilperoord: knap, weinig op aan te merken, maar ik werd er niet echt door geraakt. Misschien ligt dat aan mij.
In ieder geval ben ik wel nieuwsgierig naar het volgende boek van Van Rijswijk. Dat zal ik zeker gaan lezen.

dinsdag 11 juli 2017

Eva (Bregje Bleeker)


Van het boek Eva hoorde ik in een radioprogramma. De schrijfster, Bregje Bleeker, werd geïnterviewd, waarschijnlijk in Nooit meer slapen. Ik werd nieuwsgierig naar het boek. in de boekhandel aarzelde ik toch weer, maar mijn boekhandelaarster zei dat het wel eens boek voor mij kon zijn. Toen kon ik het kopen eigenlijk niet nalaten. Ik las het.

Het interview ging over de moeder van de schrijfster. Daarover gaat Eva namelijk. Er zijn nogal wat boeken over oude moeders met wie het niet goed gaat en ik verwachtte het verslag van een ziektegeschiedenis. Maar Eva leest als een roman. Op de voorkant staat 'Een intieme roman over familie, ambitie en afscheid', maar er staan ook aanbevelingen van Hugo Borst en Isa Hoes op, die je niet verwacht bij een literaire roman. Die deden mij dan ook aarzelen in de boekhandel.

De ambivalentie (lees ik een roman of lees ik een (auto-)biografisch geschrift?) is mij tijdens het lezen bijgebleven. De hele tijd wist ik, ook door het interview, dat ik een boek las over de moeder van de schrijfster, maar ik ervoer het als het lezen van een roman.

Eva begint met een proloog: Bregje gaat op reis, naar het andere einde van de wereld. Ze wordt uitgezwaaid door haar ouders, Eva en Jacob.
Ik wilde gewoon weg. Ja. Weg! Vreemde landen verkennen. Geen vlucht! Nee! Ik ging de wereld ontdekken. Uitvliegen. Dat hoorde toch ook zo?
Dat beeld vergeet ik niet, net als het verlangen naar wat niet had bestaan.
De uitroeptekens laten zien hoezeer Bregje zichzelf aan het overtuigen is. En dan die fraaie laatste zin: verlangen naar iets wat alleen in je hoofd bestaat.

Als Bregje op reis gaat, zit Eva al een paar maanden thuis. Ze weet dan nog niet dat ze een hersenaandoening heeft en dat ze geconfronteerd zal worden met ziekteverschijnselen die doen denken aan dementie en aan de ziekte van Parkinson.

Het lijkt alsof Bregje de reis maakt om erover te kunnen vertellen aan haar moeder. Ze houdt contact met haar, maar stelt het thuiskomen ook uit. De laatste regel van de proloog is: 'Ik bleef er zo lang als ik kon.'

Dan springt het verhaal terug in de tijd. Plaats van handeling: Princenhage, bij Breda. Bregjes oma groeide er op en Eva werd er geboren, in een eenvoudig milieu. Het gaat allemaal niet vanzelf in het gezin van oma. Soms lijkt er iets te knappen in het hoofd van opa en dan slaat hij. Oma voedt haar dochters op tot zelfstandigheid: nooit afhankelijk worden van een man.

Eva heeft ambitie. Als eerste meisje van het dorp gaat ze naar het gymnasium en ze gaat daarna nog door met de studie. Uiteindelijk zal ze hoogleraar worden, wat een hele klus is voor een vrouw. En dan wordt ze ziek. Terwijl ze nog niet oud is: in de buurt van de vijftig.

Bregje beschrijft het ziekteproces, nauwkeurig observerend. Dicht op de huid van haar moeder, liefdevol en genadeloos. Dat 'genadeloos' slaat op de eerlijkheid waarmee ze kijkt naar haar moeder, naar het gezin, naar zichzelf. Iedereen doet zijn best, hoewel niet altijd, maar het is lastig om er altijd voor elkaar te zijn. Volmaakte gezinnen bestaan niet en dat laat de schrijfster zien. Mensen schieten tekort, ook als ze goede bedoelingen hebben.

Bleeker noteert wat er gebeurt, zonder dat ze alles uitlegt. Vooral dat waardeer ik aan het boek. Bijvoorbeeld in deze passage:
We stonden wachtend bij de lift. Eva bestudeerde stil en aandachtig het al ingedrukte knopje. Ik zei dat ik een oliebollenkraam had gezien, niet ver van de ingang van het ziekenhuis.
'Heb je ook zo'n zin in een oliebol?' vroeg ik. 'Of anders een appelflap?'
Ik zei dat ik er wel erg veel zin in had. In een bol, of een flap.
Eva knikte. Ze staarde weer zwijgend voor zich uit.
Even later stonden we naast de grote witte frituurwagen en scheurde ik stukjes van een oliebol. Eva hield haar mond wijdopen en ik deed de stukjes er in. En ik had het maar over de bollen, en over de flappen, en hoe koud het wel niet was. 
Vooral die laatste zin is pijnlijk raak. De dochter die over oliebollen praat, zodat ze niet over de werkelijk belangrijke zaken hoeft te praten.

De aftakeling van Eva wordt pijnlijk precies beschreven. Ze houdt zich groot, ze probeert een manier te vinden om om te gaan met de ongemakken, maar op den duur redt ze dat niet meer en krijgt de ziekte de overhand. Het gezin dat ze met Jacob heeft gesticht is wel gedwongen om samen te werken, om elkaar opnieuw te leren kennen, en dat gaat niet altijd vanzelf.

Het is alweer een paar weken geleden dat ik Eva las. Er was zoveel onrust en drukte in en om me dat ik er niet eerder over kon schrijven. Wat ik schrijf over Eva is wat ik mij herinner. Eva is in mijn herinnering een liefdevol boek, juist doordat de moeilijke kanten van relaties niet verzwegen worden. Juist daardoor kan het personage, dat ook een persoon is, dichtbij komen.

Veel boeken die ik lees, halen mijn boekenkast niet. Je kunt niet alles bewaren. Voor Eva ruim ik toch voorlopig maar een centimeter plankruimte in.

maandag 10 juli 2017

Oki en Doki bij de negers (Zwart en wit 12)


Mijn oude moeder vertelde me een van haar herinneringen aan haar lagereschooltijd. Het zal vlak na de Tweede Wereldoorlog geweest zijn. Negen was ze, misschien tien. 'Op een dag kwam er een grote neger op school. Hij was pekzwart. Hij zette een emmer water op zijn hoofd en daarmee liep hij heel hard om de banken heen. Ik had nog nooit zoiets gezien. Het was de eerste keer dat ik een neger zag.' Ik vertel haar dat we het woord 'neger' niet meer gebruiken. 'Maar hij was toch een neger?' zegt ze.

Ik heb mijn moeder nog nooit betrapt op discriminatie op grond van etnische afkomst, ik heb haar nooit iets vervelends over andere bevolkingsgroepen horen zeggen. Maar het woord 'neger' gebruikt ze onbekommerd.

Er is een tijd geweest dat het heel gebruikelijk was 'neger' te gebruiken in een zin. Je kon het ook gebruiken in een titel van een kinderboek. Een neger in het dorp, bijvoorbeeld of Dagoe, de kleine bosneger, of De wonderlijke avonturen van Meelmuts en Roetkop. En onlangs stond ik in mijn hand met Oki en Doki bij de negers, zevenentwintigste druk, copyright 1979.

De titel was al een modernisering. Toen het boekje in 1957 op de markt kwam, heette het Oki en Doki bij de nikkers. Zie hier. Volgens het artikel op historiek.net werd 'begin jaren zeventig' in de titel het woord 'nikkers' vervangen door 'negers'. Dat zal in het boekje ook wel gebeurd zijn. Blijkbaar had in die tijd 'nikker' al een negatieve gevoelswaarde, 'neger' nog niet.

De redacteur die de veranderingen aanbracht, zag wel een zinnetje over het hoofd. In de druk die ik heb, staat nog steeds 'De bootjes van de nikkers zijn terug naar het eiland.' Die is er blijkbaar doorheen geglipt.

Oki en Doki zijn (in dit deel tenminste) twee 'matroosjes'. Het schip waarop zij meevaren komt langs een 'negereiland'. De bewoners van het eiland verkopen dadels, kokosnoten en olienoten. 'En ook mooie mandjes en bakjes, die ze zelf van riet maken. Daar zitten lekkere vijgen in.'

De beide matroosjes zijn bang dat het schip de kleine bootjes van de handelaars omver zal varen. Ze tonen zich bezorgd, maar dat blijkt niet nodig: 'De negers lachen en ze laten hun witte tanden zien.'

De bemanning mag niet aan wal, want 'De negers zijn niet altijd aardig', vertelt de kapitein. Oki en Doki negeren het verbod en gaan 's nachts toch aan wal, om te jagen op leeuwen. Dat loopt slecht af. Ze worden gevangengenomen. Het opperhoofd heeft al een plannetje met hen: 'Aha, dat dikke kereltje zal fijn smaken, denkt hij.' Oki en Doki worden elk in een kookpot gestopt.
Er staan twee grote, sterke negers bij elke kookpot.
Die zorgen ervoor, dat Oki en Doki er niet uit kunnen.
De twee vriendjes hebben dat al een paar keer geprobeerd.
Maar telkens als ze eruit willen, kijken de grote negers heel boos.
"Help, help!" roepen ze angstig.
De negers dansen wild om hen heen.
Het opperhoofd kijkt lachend toe.
"Fijn, een paar witte mensen," zegt hij steeds. "Dat is lang geleden."
Uiteindelijk komt het allemaal goed: de hond Flap slaat alarm en kapitein Paf ontzet de matrozen. Aan het eind is iedereen vrolijk en opgelucht.

 De eilandbewoners worden op een stereotiepe manier beschreven. Als het gaat over hun handel, klinkt het allemaal redelijk neutraal. Maar later in het verhaal blijken het wilden te zijn, die het liefst witte mensen oppeuzelen. Ze lachen en dansen.

Blijkbaar werd het indertijd niet als aanstootgevend gezien. Nu wel, in brede lagen van de bevolking. Waarschijnlijk roept het boekje nu niet alleen weerstand op door de tekst, maar ook door de tekeningen van Carol Voges.

Onlangs was er reuring omtrent het album Mami Wata van Suske en Wiske, vooral omdat een van de zwarte personages werd afgebeeld met buitenproportineel grote lippen. Voges gaat nog weel verder: de lippen lopen bijna door tot de oren op sommige plaatjes.

Carol Voges kende ik als kind uit de Sjors, waarin ik graag de strip Dinkie las, die met Opa mooie avonturen beleefde. Een ander heeft wellicht meer herinneringen aan de avonturen van Pa Pinkelman, geschreven door Godfried Bomans, geïllustreerd door Voges.

De karikaturale tekeningen van Voges in Oki en Doki bij de negers stuiten ons nu tegen de borst. Indertijd zijn ze misschien alleen als grappig gezien. De meeste mensen in Nederland waren wit en men was gewend alles door de witte bril te zien. In die tijd was een gebrekkig pratende Sjimmie in de Sjors evenmin een probleem als menseneters in Oki en Doki.

In 1982 (ja, dan pas) was het woord 'neger' blijkbaar niet meer acceptabel voor op een kinderboek: de titel werd voor de tweede keer veranderd, nu in Oki en Doki op een eiland. Op de voorkant komen geen zwarte mensen en kookpotten meer voor. Of er verder iets aan de inhoud veranderd is, is mij niet bekend, noch of de tekeningen binnenin aangepast zijn.

Als kind heb ik Oki en Doki niet gelezen, voor zover ik mij herinner. Mogelijk bezat een neef de boekjes. Hij is vier jaar jonger dan ik en had indertijd ook deeltjes uit de series Pietje Puk en Bakkertje Deeg. Als ik de boekjes in de jaren zestig of zeventig wel gelezen had, had ik er waarschijnlijk geen kwaad in gezien. Ik las ook de boeken van Penning over de Boerenoorlog. Ik vermoed dat ik die niet meer kan herlezen zonder me ongemakkelijk te voelen.  Als ik er mijn moeder naar vraag, zal ze er ongetwijfeld vol weemoed en met genoegen over vertellen.

zondag 2 juli 2017

Webstilte



Er was niet zoveel te beleven op Bunt Blogt de afgelopen maand. Te drukke dagen, te druk hoofd. Tv-kijken deed ik toch al nauwelijks, maar de afgelopen maand al helemaal niet, ook het journaal niet. Boeken keek ik nauwelijks in en als ik er toch eentje uit had (soms zette ik mij op een rantsoen van vijfentwintig bladzijden per dag) had ik niet de rust om er iets over op te schrijven. Over Oki en Doki bij de negers had ik toch best iets korts kunnen schrijven of over Eva van Bregje Bleeker. Het is niet gebeurd.

Maar deze week zal ik dan eindelijk de draad weer oppakken: een stukje over Onheilig van Roos van Rijswijk. En daarna gaat hopelijk het lezen weer. Tot en met woensdag is het druk en daarna worden mijn dagen overzichtelijker, houd ik mezelf voor. We zullen zien.