Veel van wat ik geschreven heb is verdwenen: zoekgeraakt in oude computers, die intussen weggegooid zijn; gewist in grote opruimingen; veronachtzaamd en zover vergeten dat ik niet eens meer zou weten waarnaar ik moet zoeken.
Er is in het verleden ook aardig wat gepubliceerd waar ik niet meer bij kan. Achter het betaalslot van het
Nederlands Dagblad moeten nog tientallen stukken te vinden zijn. Maar ik ga geen abonnement nemen om mijn eigen stukjes te kunnen lezen. In mijn mail trof ik onderstaande recensie aan. Of er nog veel aan gewijzigd is voordat die gepubliceerd werd, weet ik niet. Dit is de versie die ik heb. Nou ja, ik heb er een paar 'kennelijke fouten' uit gehaald. Het boek komt uit 2010, de recensie zal datzelfde jaar gepubliceerd zijn.
We splitsen ons en komen onszelf tegen
‘Stel…’ zegt iemand, en daarna volgt een denkbeeldige
situatie, een mogelijke wereld. Schrijvers zijn ware scheppers van zulke mogelijke
werelden. Ze laten ons in historische romans zien hoe het is om in een andere
tijd te leven, ze tonen ons hoe het zou zijn als wij een bijna uitgestorven
dier zouden zijn (Anton Koolhaas, De
laatste goendroen), een eendagsvlieg waren (Godfried Bomans) of een
eendagsmens (A.F.Th. van der Heijden).
Tomas Lieske houdt erg van zulke gedachte-experimenten.
Stel, zegt hij, dat een vriend je een foto stuurt van een vrouw. ‘Basel’ staat
erachterop. ‘Jij schrikt. / Die vrouw, dat ben jijzelf (…). Jij kan die vrouw
niet zijn. / Jij bent daar nooit geweest.’ En toch herkent de ik zich in de
vrouw die hij niet kan zijn.
De gedichtenbundel Stripping
& andere sterke verhalen(2002) begint met deze gymnastiek voor onze
verbeelding. Lieske speelt daarmee een ernstig spel: hij schept een mogelijke
wereld om iets over de werkelijke wereld te kunnen zeggen.
Ongemakkelijker voelt de lezer zich bij een volgend gedicht:
‘Hiernamaals’. De dichter neemt ons weer mee: ‘Stel, je kind wordt door een
vrachtwagen gegrepen.’ Dat willen wij ons eigenlijk niet voorstellen. En we
willen al helemaal niet meegaan in het vervolg, als er een engel komt en ons
voor ‘een infernale keuze’ stelt:
je kind blijft dood. Maar iedere nacht
mag jij dromen dat je jongen leeft, speelt,
verder groeit en met je praat in zachte
woordenloze droomballonnentaal. Ontwakend
hoor je iedere morgen weer het noodsignaal:
de stilte van het dode-kinderenjournaal.
De andere mogelijkheid is een spiegelbeeld.
Je krijgt je kind terug. Het geneest.
Maar iedere nacht zal je dromen dat het opnieuw
gegrepen wordt, uit de achtbaan, van de rotsen,
omkomt in een tijstroom. Ontwakend
zie jij je kind, en iedere avond moet je slapen.
De keuze is zo gruwelijk, dat wij er liever niet over
nadenken. Liever zeggen wij tegen de schrijver dat het onethisch is om mensen
voor zo’n keuze te stellen; eigenlijk mag je dat niet doen. En zo denken we
ervan af te zijn. Maar de schrijver heeft geschreven wat hij geschreven heeft
en wat wij gelezen hebben kan niet meer ongelezen worden: wij moeten erover
blijven nadenken.
Tomas Lieske is geen schrijvertje, maar een schrijver. Van
degelijke boeken, die allemaal op de hoogste plank gezet kunnen worden. Voor
zijn debuut Oorlogstuinen (1992)
kreeg hij de Geertjan Lubberhuizenprijs; Nachtkwartier
(1995), Franklin (2003) en Gran Café Boulevard (2005) werden
genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs, die voor Franklin ook daadwerkelijk werd toegekend; Hoe je geliefde te herkennen werd bekroond met de VSB Poëzieprijs
en zijn vorige roman, Dunya (2007) werd
genomineerd voor de AKO Literatuurprijs.
Wat je ook van Lieske leest, je laat je als lezer graag
meevoeren door zijn verzorgde stijl en door zijn vermogen met een paar zinnen
een hele wereld op te roepen. Voor je het weet, loop je rond aan het hof van
Filips II (Mijn soevereine liefde,
2005), in het Turkse binnenland (Dunya)
of in het fictieve dorpje Lodron (Een
ijzersterke jeugd, 2008).
In dat laatste boek (een novelle noemt Lieske het; andere
auteurs zetten op een boek van die omvang gerust ‘roman’) raak je nogal in
verwarring. De opvattingen van de partijleden die met zijn vieren intrek nemen
in het dorp zouden zo uit de jaren dertig van de vorige eeuw kunnen zijn; ze
liggen dicht bij die van de NSDAP. Maar het boek speelt in een meer fictieve
tijd, dichter bij ons, zodat we met meer kracht gezogen worden in de wereld die
Lieske voor ons gebouwd heeft. Je hebt het idee dat de schrijver aan de tijd
gemorreld heeft.
Ook in zijn nieuwste roman, Alles kantelt, manipuleert Lieske de tijd. Dat gebeurt meer in de
literatuur. A.F.Th. van der Heijden versnelde de tijd, Martin Amis (Time Arrow) en Jan Hanlo (‘Wij komen ter
wereld’) lieten de tijd achteruitlopen en K. Schippers (Waar was je nou) liet de hoofdpersoon met tussenpozen
verdwijnen in het verleden.
Lieske doet het nog weer anders. De vierendertigjarige Anton
Milot lijdt aan epilepsie. Hij krijgt geen aanvallen waarbij hij volledig
wegraakt. ‘Ik val niet, maar iedereen zal kunnen constateren hoe veelbetekenend
de begrippen samenvallen en uiteenvallen voor mij zijn.’
Als hij in het ziekenhuis is voor een onderzoek, krijgt hij
een aanval. Daarna blijkt hij vergeten te zijn dat hij weduwnaar is en dat zijn
geliefde Robin vier jaar geleden omgekomen is.
Thuis neemt Anton het besluit ‘de tijd grondig te
herstellen’. Hij bekijkt albums vol foto’s. Op een losse foto, een schoolfoto
uit ongeveer 1950, ziet hij zichzelf, zeven of acht jaar oud.
Deze jonge Anton komt hij de volgende dag tegen.
Weer een gedachte-experiment: stel dat je je jongere ik zou
kunnen ontmoeten. Hoe werkelijk (binnen de wereld van het boek) die ontmoeting
is, is lastig uit te maken; de waarneming van de epileptische Anton is immers
onbetrouwbaar. Maar als lezer ga je graag in de gedachtegang van de schrijver
mee.
Een stapje verder geredeneerd: als zoiets zou kunnen, dan
zou je je als volwassene moeten kunnen herinneren dat je als kind je
toekomstige ik ontmoet hebt. De schrijver noemt het, voordat we dat zelf als
kritische vraag kunnen stellen en blijft ons zo een stap voor.
Natuurlijk is het een krankzinnige situatie en toch heeft ze
iets vanzelfsprekends. De jongen blijkt bij de eerste ontmoeting zo’n acht,
negen jaar oud te zijn. Maar zijn werkelijke leeftijd is lastig te bepalen en
bovendien heeft Anton het idee dat het jongetje niet bij elke ontmoeting
dezelfde leeftijd heeft. ‘Zijn leeftijd valt het best te omschrijven als de
leeftijd waarop alles nog onschuldig is, maar je ziet dat het gaat kantelen.’
Bij een van de ontmoetingen vraagt Anton de jongen of hij
mee gaat op een reisje door Duitsland. De jongen moet het eerst ‘thuis’ vragen,
maar uiteindelijk zijn er geen bezwaren. Hij gaat mee.
Samen met de jongen haalt Anton herinneringen op. Vooral aan
de tijd vlak na de oorlog, toen er in het gezin tijdelijk een Duits meisje,
Rosemarie, werd opgenomen. Antons herinneringen daaraan zijn vaag, maar het
jongetje weet er natuurlijk alles van.
Het is niet altijd duidelijk wie de verteller is in de
scènes die in het verleden spelen. Is
dat het jongetje? Is dat Anton die het zich nu toch allemaal weer herinnert?
Lieske laat het mooi in het midden en toont ons wat er gebeurd is of op zijn
minst gebeurd had kunnen zijn. In deze herinneringen vallen de volwassene en
het kind samen, zoals in elke herinnering: je herinnert je iets terwijl je
volwassen bent, maar tegelijkertijd ben je het kind dat je je herinnert. Je
kunt ook zeggen dat je in de herinnering je kinderlijke ik afsplitst van je
volwassen ik.
Anton zei al dat de begrippen samenvallen en uiteenvallen
veelbetekenend voor hem zijn. Ze zijn het voor ons ook. De splitsing in twee
personen is niet een verzinsel van de schrijver, maar iets wat we geregeld
meemaken. Lieske stelt het ons alleen maar helderder voor ogen.
Antons herinneringen draaien om wat er met Rosemarie is gebeurd.
Je hebt het idee dat ze er werkelijk omheen draaien, totdat dat niet meer kan
en hij zich moet herinneren wat de aanleiding voor haar vertrek was. Wat dat
was, kan hier natuurlijk niet verklapt worden.
Alles kantelt is,
net als veel van Lieskes boeken, een toproman. In het hele boek hangt spanning:
de spanning tussen Anton en zijn jongere ik, tussen de jonge Anton en Rosemarie,
tussen de werkelijkheid en de verbeelding. Je hebt het idee dat ook in het boek
van alles kan kantelen, dat gebeurtenissen zomaar een zet kunnen krijgen en een
richting op kunnen gaan die je niet had voorzien. In een boek waarin je je
jongere ik tegenkomt, kan immers (bijna) alles.
En steeds weer blijkt
Lieske de touwtjes in handen te hebben. Niet alleen stuurt hij het boek, maar
ook ons waarheen hij wil. Dat laten we graag gebeuren. Hopelijk is Lieske
alweer aan een volgende roman bezig, want we willen meer van hem. Meer! Meer!
Andere bijdragen over Tomas Lieske
Door de waterspiegel
Gran Café Boulevard
Franklin