Zo tussen mijn twintigste en mijn dertigste heb ik een bonte verscheidenheid aan Nederlandse auteurs gelezen. Niet alleen de schrijvers die op dat moment publiceerden, maar ook oudere en dan echt van alles: Carel Vosmaer, Cyriel Buysse, Felix Timmermans, Justus van Maurik, Jo Boer, Arnold Clerx, P.A. Daum, Herman Robbers, J.J. Cremer, Carry van Bruggen, Arnold Aletrino, Sjoerd Leiker, H.M. van Randwijk. Dat zijn namen die me nu te binnen schieten. Ze doen tegenwoordig exotisch aan. Weinig vrouwen, zie ik nu.
In die tijd heb ik ook Kneppelhout gelezen:
Studententypen (1841) en
Studentenleven (1844), dat hij schreef onder het pseudoniem Klikspaan en
Waanzinnig Truken, een verhalenbundel. De studentenverhalen zijn humoristisch, laten we zeggen in de trant van
Camera Obscura van Beets.
Waanzinnig Truken was duisterder, zwarter. De titel had ik al eens ergens gelezen en ik dacht toen dat die naar trucage verwees, maar Truken is vrouwennaam: Truitje. Het zijn niet direct boeken die ik moet herlezen, maar ik heb er geen vervelende herinneringen aan.
Waanzinnig Truken was veel beter dan ik verwacht had.
Sinds ik in Doorwerth woon, is Kneppelhout onontkoombaar. In het buurdorp Oosterbeek heeft Kneppelhout gewoond. Hij was belangrijk voor het culturele leven in het dorp. De concertzaal die hij heeft laten bouwen, staat er nog en vorige week stond in de plaatselijke krant nog een artikel over de Kneppelhout-monumenten die opgeknapt moeten worden. Het huis van de schrijver, op de Hemelsche Berg, heeft de Tweede Wereldoorlog niet overleefd.
Kneppelhout steunde jonge musici, schilders en schrijvers. Een van zijn beschermelingen was de schilder Gerard Bilders. Halverwege de negentiende eeuw was Oosterbeek een ware kunstenaarskolonie. Zie ook
dit artikel. Spil van de gemeenschap was Johannes Warnardus Bilders, de vader van Gerard. Oosterbeek werd wel het Nederlandse Barbizon genoemd: de schilders werkten graag buiten.
Dat de kunstenaars juist naar Oosterbeek trokken, was niet zo vreemd. Het dorp was goed te bereiken, zowel per spoor als met de boot, en het landschap was erg afwisselend. Oosterbeek bestaat uit een laag gedeelte: de rivier en de uiterwaarden en het hoge gedeelte, op de stuwwal, met veel bos. De Duizendjarige den (die in 2006 plat ging) en de Wodanseiken (die er nog steeds staan) werden vaak geschilderd. Er liep een schilderslaantje naar Wolfheze; de stenen paal aan het begin daarvan staat er nog altijd.
In het voortreffelijke boek
Gekleurd Grijs (2009), dat bezorgd is door
Wiepke Loos, lezen we in het 'Ten geleide' het een en ander over Oosterbeek en over de belangrijkste kunstenaars die er vertoefden, voor zover ze te maken hadden Kneppelhout en Gerard Bilders. Daarna volgen twee biografische hoofdstukken, waarin we een beeld krijgen van Kneppelhout en Bilders en daarna doet Loos ons de publicatie- en waarderingsgeschiedenis van
Brieven en dagboek van A.G. Bilders uit de doeken.
|
Gerard Bilders (Afbeelding gesnaaid van deze site). |
Gerard Bilders is niet oud geworden: op zijn zesentwintigste overleed hij aan tuberculose. Tijdens zijn loopbaan heeft hij steeds gecorrespondeerd met Kneppelhout. Na Bilders' dood gaf Kneppelhout de brieven uit, samen met Bilders' dagboek. Die vormen het grootste deel van
Gekleurd Grijs. Kneppelhout nam niet alle brieven op en waarschijnlijk ook niet het volledige dagboek. Ik had wel meer willen lezen over de keuze die Kneppelhout maakte en dan had ik natuurlijk vooral willen weten wat hij niet opnam. Maar misschien is dat domweg niet te achterhalen.
Soms geeft Kneppelhout zelf aan dat hij gesneden heeft. Als Bilders in zijn brief van 27 juni 1863 verwijst naar zijn vorige brief, schrijft Kneppelhout in een noot: 'Die brief is om het tot vervelens toe herhaalde onderwerp achterwege gelaten.' Dat herhaalde onderwerp zal wel Bilders' geldnood geweest zijn. Hij verkocht wel eens een schilderij, maar hij had moeite om van zijn schilderkunst te bestaan.
Bilders heeft, blijkens zijn brieven, Kneppelhout als vriend beschouwd, al zette hij boven zijn brief altijd de aanhef 'Hooggeachet heer!' Kneppelhout begon zijn brieven meestal met 'Waarde Gerard! of 'Waarde Bilders!', een enkele keer zelfs met 'Lieve Gerard'. Hij gaf Bilders geregeld adviezen, die door sommigen later als dwingend werden gekenschetst. Eigenlijk zag Kneppelhout meer een schrijver dan een schilder in Bilders. Dat pepert hij hem zelfs nog in zijn laatste brief, vlak voor de dood van de schilder, in: 'Gij hadt alleen geen schilder moeten worden, beweer ik. Er zat een letterkundige in u.'
Volgens mij is er met de schilderijen van Bilders niet veel mis, al zijn zijn dierfiguren duidelijk beter geslaagd dan zijn mensfiguren. In ieder geval was hij een hartstochtelijk schilder, die zeer gedreven met de kunst bezig was. Op oudejaarsdag 1861 schrijft hij:
Ik heb mij voorgenomen in 1862 een schilder te worden; ik bedoel, maar onophoudelijk te schilderen en aan schilderijen te denken, overal schilderijen in te zien en ze overal van te maken. Waar maar kleur of teekening op te merken valt, waar maar effect te denken is, waar maar uitdrukking te pas komt of licht en bruin elkander opwegen wil ik het denken of zoeken en - vinden.
Man musz sich für Etwas geben, heeft Goethe gezegd, en 't is maar het beste, dat ik mij voor een schilder uitgeef, wil ik voor een schilder gehouden worden. Ik ben sedert korten tijd mijne meerderjarigheid ingetreden, sta dus zoo half en half op eigene beenen, wil mij nu een weg banen, al is het ook een voetpad, en zal trachten eene plaats te krijgen, zeker wel niet in de loge, maar dan toch in den engelenbak.
En een half jaar later, in een brief van 19 juni 1862:
Ik kan mij geen ander verleden, geene andere toekomst denken dan die der schilderkunst, hetzij ik slage of niet. Mijn geheele bestaan is aan die kunst verbonden, ik zou haar tot geen prijs willen verlaten dan wanneer er zich ongehoorde moeijelijkheden mogten voordoen of ik op den duur de zekerheid verkreeg, dat ik geheel ongeschikt was voor mijne roeping en er alleen aan achter niet aan vooruitgang te denken viel.
Meteen erachteraan schrijft hij:
Misschien, had ik alles vooruit geweten, zou ik dan den moed niet gehad hebben zoovele moeiten het hoofd te bieden, want levensmoed ontbreekt mij een weinig.
Verschillende keren probeert Bilders in de brieven duidelijk te maken wat hij wil met zijn schilderen. De titel van het boek is ontleend aan een brief van 10 juli 1860:
Ik zoek naar een toon, dien wij gekleurd-grijs noemen; dat is alle kleuren, hoe sterk ook, zoodanig tot één geheel gebragt, dat ze den indruk geven van een geurig, warm grijs. Doch ik voor mij vind nog maar altijd grijs van keukenmeiden-japonnen, wit en zwart, peper en zout of op zijn hoogst een slap melkchocoladekleurtje. Om het sentiment van het grijze, zelfs in het krachtigste groen, te houden is verbazend moeijelijk, en die het uitvindt is een gelukkig sterveling.
|
Een boerenwerf 1860 |
Op 19 mei 1861 schrijft hij:
Het is mijn doel niet eene koe te schilderen om de koe, noch een boom om den boom; het is om door het geheel een indruk te weeg te brengen, dien de natuur somtijds maakt, een grootschen, schoonen indruk, ook door de eenvoudigste middelen. En zie, dat is mij nog nooit gelukt.
Zijn werken aan de man brengen vond Bilders lastig. Hij deed wel mee aan groepstentoonstellingen en soms verkocht hij dan wat. Het was echter te weinig. Volgens Bilders waren zijn schilderijen zelf mede oorzaak van de moeilijke verkoop. Uit een brief van 6 juni 1862:
Maar het plaatsen mijner stukken wordt mij dagelijks moeijelijker, zoo zelfs, dat ik bijna aan niets anders meer denk dan aan de middelen om een uitweg voor zoovele produkten te openen. Doch ik vind alle groote wegen en voetpaden versperd. Ik peins en overleg, hoe ik het moet aanleggen, en kom altijd tot het besluit: veel schilderen, goed schilderen, goedkoop schilderen. Maar dat alles helpt nog weinig, als men daarbij niet het geluk heeft in den smaak van het groote publiek te vallen. Dat geluk mis ik. [...] Iederen dag vraag ik mijzelven af, wat ik in mijne schilderijen brengen moet, om ze ingang te doen vinden, en ik antwoord: licht, warmte en kleur, want ieder mensch heeft die lief, wordt er door aangetrokken. Ik zoek te vergeefs in mijne schilderijen die verwarmende en kleurende zon, die iedereen aanspreekt en tot vreugde stemt; 't is bij mij altijd een koud, geaffecteerd licht, dat niets te voorschijn roept dan kille schaduwen, en als het er buiten eens uitzag als op mijne schilderijen, dan zou men bijna een winterjas aantrekken, niet dan hoog noodig uitgaan en met een ontevreden gelaat spoedig weer terugkeeren, omdat het buiten zoo schraal en zoo droevig is.
Uit de citaten blijkt hopelijk dat Kneppelhout goed had gezien dat Bilders schrijven kon. Zijn brieven zijn beter geschreven dan zijn dagboek, overigens. Had Bilders publiek nodig om het beste van zichzelf naar boven te halen?
Die brieven zijn in ieder geval heerlijk om te lezen en wat maar een beetje onduidelijk kan zijn, wordt door Loos in noten toegelicht. Ze heeft ook veel afbeeldingen van schilderijen opgenomen, zowel van Bilders als van anderen die in het boek ter sprake komen, zodat we ons een goed beeld kunnen vormen over welke schilderijen Gerard schrijft.
Zowel Kneppelhout als Bilders komen tot leven in
Gekleurd Grijs, maar vooral Bilders komt dichtbij. Ik zal vaak aan hem moeten denken als ik door Oosterbeek fiets. Misschien moet ik het graf van zijn ouders maar eens op gaan zoeken en even stil blijven staan voor het huis waarin zij hun oude dag sleten.
We zullen nooit weten wat er uit Bilders gegroeid zou zijn als hij de tijd had gekregen om zich verder te ontwikkelen. Hij stierf op zesentwintigjarige leeftijd, jonger dus dan Jimi Hendrix, Amy Winehouse of Janis Joplin, ouder dan Jotie T'Hooft. Te jong natuurlijk. Zouden de brieven uitgegeven zijn als Bilders Kneppelhout overleefd had? We zullen het niet weten. Het is zoals het is.
|
Koeien bij een plas |