maandag 30 juni 2014

De kraker, de agent, de jurist en de stad


Heel in de verte doet de titel De kraker, de agent, de jurist en de stad denken aan die van het toneelstuk van Fassbinder: Het vuil, de stad en de dood. Het zal wel komen door de opsomming en doordat in beide het woord 'stad' zit. Duidelijk is de titel in ieder geval: deze beeldroman gaat over de stad en die stad is Amsterdam. Het verhaal wordt verteld via de kraker, de agent en de jurist.

Bij de totstandkoming van het boek hebben verschillende tekenaars en scenarioschrijvers samengewerkt. Het deel over de kraker (waarbij de steunkleur rood is) is getekend door Maia Matches (scenario Moira van Dijk), het deel over de agent (steunkleur blauw) door Aart Taminiau (scenario Jasmijn Snoijink) en het deel over de jurist (steunkleur geelgroen) door Sjoerd Kaandorp (scenario Marieke Aafjes,  Moira van Dijk en Jasmijn Snoijink).

Je zou het boek als een documentaire kunnen zien over een stuk van de kraakgeschiedenis, waarbij de nadruk niet ligt op het hoogtepunt van de kraakbeweging, in de jaren tachtig, maar op de tijd daarna. Het boek begint met een uitzetting in 2012, daarna wordt de voorgeschiedenis verteld.

In 2010 werd de Wet kraken en leegstand ingevoerd. Daarmee was kraken strafbaar geworden. Voor de invoering van de wet kon een pand straffeloos gekraakt worden, als het tenminste minimaal een jaar leegstond. Hoe verging het krakers in deze tijd? Hoe reageerde de politie? Hoe probeerden juristen mazen in de wet te vinden? Dat staat in De kraker, de agent, de jurist en de stad.

Veel personages herkennen we uit de werkelijkheid. Achter in het boek is een lijst van personen opgenomen, inclusief de portretten door de drie verschillende tekenaars. Niet iedereen wilde meewerken. De scenarioschrijvers namen de vrijheid om in plaats van hen andere personages op te voeren, waarmee ook de fictie binnen het boek komt.

Wie dit boek wil lezen, moet het niet doen vanwege het spannende verhaal, al zijn er  genoeg boeiende passages. Maar het is duidelijk niet de opzet van de makers om een sappig boek te maken. Het heeft een documentaire en journalistieke inslag. Op beeldgebied zijn er mooie vondsten: de groep juristen wordt bijvoorbeeld afgebeeld als een team van superhelden.

Wel merk je dat het boek gemaakt is door een groep die sympathie heeft voor de kraakbeweging. Er komen in het juridische gedeelte dan ook voornamelijk juristen voor die zich aan de kant van de krakers hebben geschaard. Met hen moeten wij ons als lezers identificeren. Helemaal objectief is het boek dan ook niet. Dat hoeft niet meteen een groot bezwaar te zijn. De kraker, de agent, de jurist en de stad geeft aardig wat informatie, over een onderwerp waarvan veel mensen niet al te veel zullen weten. Die informatie is nu voor een breed publiek toegankelijk.

De boektrailer is hier te zien.

tekening Maia Matches


vrijdag 27 juni 2014

Prins Boerke



Er is weer een Boerke! In het album Prins Boerke laat Pieter de Poortere Boerke (of zijn vrouwelijke equivalent Hoerke) optreden in sprookjes als Doornroosje, Roodkapje, Sneeuwwitje en Klein Duimpje. Daarnaast zijn er verwijzingen naar andere bekende verhalen, zoals de ridderromans over Koning Arthur, het verhaal van Adam en Eva en de verhalen over de kruisvaarders. Soms knipoogt de Poortere nadrukkelijk naar de schilderkunst, als hij citeert uit schilderijen van bijvoorbeeld Van Eijck en Brueghel.

De Poortere apelleert dus aan onze kennis van de klassiekers. Wij weten hoe die verhalen aflopen, maar De Poortere geeft ze een twist. De prins (prins Boerke) dringt door de rozenhaag om Doornroosje te bevrijden, maar hij laat haar slapen, omdat ze het glazen muiltje niet past; Sneeuwwitje bakt appeltaart van de vergiftigde appel, zodat alle dwergen omkomen en het klimmen langs de vlecht van Rapunzel blijkt bij De Poortere een stuk lastiger dan in het sprookje.

Alle verhalen zijn tekstloos en zijn een pagina lang. De Poortere gebruikt daarbij steeds tekeningen van dezelfde grootte, waarvan er twaalf op een pagina gaan. Er is in dikke lijnen getekend en de inkleuring is zonder kleurnuances, waarbij de primaire kleuren (vooral rood en blauw) overheersen.

Waar vereenvoudigingen mogelijk waren, zijn ze doorgevoerd. Boerke blijkt het bijvoorbeeld zonder neus af te kunnen en ogen hoeven niet meer dan twee zwarte stippen te zijn. Die vereenvoudigingen en de sobere decors maken de verhalen glashelder. Op die verhaallijnen, de plots per pagina, ligt steeds de nadruk. Vaak zijn de absurde wendingen goed gevonden. Ze dwingen de lezer tot breed grijnzen.

Boerke/Hoerke is de held(in) waar de lezer zich mee identificeert. Ik denk dat Boerke zo sympathiek is, omdat hij bij tijden net zo knullig is als wijzelf. Vaak verschijnt er een zweetdruppel op zijn voorhoofd, omdat hij weer wat stoms uitgehaald heeft. Hij is dan ook meer een anti-held dan een held. Net zoals wij allemaal.

Er is ook een filmpje met Boerke in sprookjesland. Omdat het een Frans filmpje is, heet Boerke Dickie. Klik hier.

Onderstaande pagina haalde ik van het blog van Pieter de Poortere. Hij komt ook in Prins Boerke voor. De Poortere tekent een pagina die hij ook al in het filmpje had gebruikt.

Pieter de Poortere (scenario en tekeningen), Prins Boerke
Uitg. Blloan, Antwerpen 2014
hardcover, 56 blz. € 14,95

donderdag 26 juni 2014

Gekleurd grijs (Johannes Kneppelhout / Gerard Bilders)


Zo tussen mijn twintigste en mijn dertigste heb ik een bonte verscheidenheid aan Nederlandse auteurs gelezen. Niet alleen de schrijvers die op dat moment publiceerden, maar ook oudere en dan echt van alles: Carel Vosmaer, Cyriel Buysse, Felix Timmermans, Justus van Maurik, Jo Boer, Arnold Clerx, P.A. Daum, Herman Robbers, J.J. Cremer, Carry van Bruggen, Arnold Aletrino, Sjoerd Leiker, H.M. van Randwijk. Dat zijn namen die me nu te binnen schieten. Ze doen tegenwoordig exotisch aan. Weinig vrouwen, zie ik nu.

In die tijd heb ik ook Kneppelhout gelezen: Studententypen (1841) en Studentenleven (1844), dat hij schreef onder het pseudoniem Klikspaan en Waanzinnig Truken, een verhalenbundel. De studentenverhalen zijn humoristisch, laten we zeggen in de trant van Camera Obscura van Beets. Waanzinnig Truken was duisterder, zwarter. De titel had ik al eens ergens gelezen en ik dacht toen dat die naar trucage verwees, maar Truken is vrouwennaam: Truitje. Het zijn niet direct boeken die ik moet herlezen, maar ik heb er geen vervelende herinneringen aan. Waanzinnig Truken was veel beter dan ik verwacht had.

Sinds ik in Doorwerth woon, is Kneppelhout onontkoombaar. In het buurdorp Oosterbeek heeft Kneppelhout gewoond. Hij was belangrijk voor het culturele leven in het dorp. De concertzaal die hij heeft laten bouwen, staat er nog en vorige week stond in de plaatselijke krant nog een artikel over de Kneppelhout-monumenten die opgeknapt moeten worden. Het huis van de schrijver, op de Hemelsche Berg, heeft de Tweede Wereldoorlog niet overleefd.

Kneppelhout steunde jonge musici, schilders en schrijvers. Een van zijn beschermelingen was de schilder Gerard Bilders. Halverwege de negentiende eeuw was Oosterbeek een ware kunstenaarskolonie. Zie ook dit artikel. Spil van de gemeenschap was Johannes Warnardus Bilders, de vader van Gerard. Oosterbeek werd wel het Nederlandse Barbizon genoemd: de schilders werkten graag buiten.

Dat de kunstenaars juist naar Oosterbeek trokken, was niet zo vreemd. Het dorp was goed te bereiken, zowel per spoor als met de boot, en het landschap was erg afwisselend. Oosterbeek bestaat uit een laag gedeelte: de rivier en de uiterwaarden en het hoge gedeelte, op de stuwwal, met veel bos. De Duizendjarige den (die in 2006 plat ging) en de Wodanseiken (die er nog steeds staan) werden vaak geschilderd. Er liep een schilderslaantje naar Wolfheze; de stenen paal aan het begin daarvan staat er nog altijd.


In het voortreffelijke boek Gekleurd Grijs (2009), dat bezorgd is door Wiepke Loos, lezen we in het 'Ten geleide' het een en ander over Oosterbeek en over de belangrijkste kunstenaars die er vertoefden, voor zover ze te maken hadden Kneppelhout en Gerard Bilders. Daarna volgen twee biografische hoofdstukken, waarin we een beeld krijgen van Kneppelhout en Bilders en daarna doet Loos ons de publicatie- en waarderingsgeschiedenis van Brieven en dagboek van A.G. Bilders uit de doeken.

Gerard Bilders (Afbeelding gesnaaid van deze site).
Gerard Bilders is niet oud geworden: op zijn zesentwintigste overleed hij aan tuberculose. Tijdens zijn loopbaan heeft hij steeds gecorrespondeerd met Kneppelhout. Na Bilders' dood gaf Kneppelhout de brieven uit, samen met Bilders' dagboek. Die vormen het grootste deel van Gekleurd Grijs. Kneppelhout nam niet alle brieven op en waarschijnlijk ook niet het volledige dagboek. Ik had wel meer willen lezen over de keuze die Kneppelhout maakte en dan had ik natuurlijk vooral willen weten wat hij niet opnam. Maar misschien is dat domweg niet te achterhalen.

Soms geeft Kneppelhout zelf aan dat hij gesneden heeft. Als Bilders in zijn brief van 27 juni 1863 verwijst naar zijn vorige brief, schrijft Kneppelhout in een noot: 'Die brief is om het tot vervelens toe herhaalde onderwerp achterwege gelaten.' Dat herhaalde onderwerp zal wel Bilders' geldnood geweest zijn. Hij verkocht wel eens een schilderij, maar hij had moeite om van zijn schilderkunst te bestaan.

Bilders heeft, blijkens zijn brieven, Kneppelhout als vriend beschouwd, al zette hij boven zijn brief altijd de aanhef 'Hooggeachet heer!' Kneppelhout begon zijn brieven meestal met 'Waarde Gerard! of 'Waarde Bilders!', een enkele keer zelfs met 'Lieve Gerard'. Hij gaf Bilders geregeld adviezen, die door sommigen later als dwingend werden gekenschetst. Eigenlijk zag Kneppelhout meer een schrijver dan een schilder in Bilders. Dat pepert hij hem zelfs nog in zijn laatste brief, vlak voor de dood van de schilder, in: 'Gij hadt alleen geen schilder moeten worden, beweer ik. Er zat een letterkundige in u.'

Volgens mij is er met de schilderijen van Bilders niet veel mis, al zijn zijn dierfiguren duidelijk beter geslaagd dan zijn mensfiguren. In ieder geval was hij een hartstochtelijk schilder, die zeer gedreven met de kunst bezig was. Op oudejaarsdag 1861 schrijft hij:
Ik heb mij voorgenomen in 1862 een schilder te worden; ik bedoel, maar onophoudelijk te schilderen en aan schilderijen te denken, overal schilderijen in te zien en ze overal van te maken. Waar maar kleur of teekening op te merken valt, waar maar effect te denken is, waar maar uitdrukking te pas komt of licht en bruin elkander opwegen wil ik het denken of zoeken en - vinden.
Man musz sich für Etwas geben, heeft Goethe gezegd, en 't is maar het beste, dat ik mij voor een schilder uitgeef, wil ik voor een schilder gehouden worden. Ik ben sedert korten tijd mijne meerderjarigheid ingetreden, sta dus zoo half en half op eigene beenen, wil mij nu een weg banen, al is het ook een voetpad, en zal trachten eene plaats te krijgen, zeker wel niet in de loge, maar dan toch in den engelenbak.
En een half jaar later, in een brief van 19 juni 1862:
Ik kan mij geen ander verleden, geene andere toekomst denken dan die der schilderkunst, hetzij ik slage of niet. Mijn geheele bestaan is aan die kunst verbonden, ik zou haar tot geen prijs willen verlaten dan wanneer er zich ongehoorde moeijelijkheden mogten voordoen of ik op den duur de zekerheid verkreeg, dat ik geheel ongeschikt was voor mijne roeping en er alleen aan achter niet aan vooruitgang te denken viel. 
Meteen erachteraan schrijft hij:
Misschien, had ik alles vooruit geweten, zou ik dan den moed niet gehad hebben zoovele moeiten het hoofd te bieden, want levensmoed ontbreekt mij een weinig.
Verschillende keren probeert Bilders in de brieven duidelijk te maken wat hij wil met zijn schilderen. De titel van het boek is ontleend aan een brief van 10 juli 1860:
Ik zoek naar een toon, dien wij gekleurd-grijs noemen; dat is alle kleuren, hoe sterk ook, zoodanig tot één geheel gebragt, dat ze den indruk geven van een geurig, warm grijs. Doch ik voor mij vind nog maar altijd grijs van keukenmeiden-japonnen, wit en zwart, peper en zout of op zijn hoogst een slap melkchocoladekleurtje. Om het sentiment van het grijze, zelfs in het krachtigste groen, te houden is verbazend moeijelijk, en die het uitvindt is een gelukkig sterveling. 
Een boerenwerf 1860

Op 19 mei 1861 schrijft hij:
Het is mijn doel niet eene koe te schilderen om de koe, noch een boom om den boom; het is om door het geheel een indruk te weeg te brengen, dien de natuur somtijds maakt, een grootschen, schoonen indruk, ook door de eenvoudigste middelen. En zie, dat is mij nog nooit gelukt. 
Zijn werken aan de man brengen vond Bilders lastig. Hij deed wel mee aan groepstentoonstellingen en soms verkocht hij dan wat. Het was echter te weinig. Volgens Bilders waren zijn schilderijen zelf mede oorzaak van de moeilijke verkoop. Uit een brief van 6 juni 1862:
Maar het plaatsen mijner stukken wordt mij dagelijks moeijelijker, zoo zelfs, dat ik bijna aan niets anders meer denk dan aan de middelen om een uitweg voor zoovele produkten te openen. Doch ik vind alle groote wegen en voetpaden versperd. Ik peins en overleg, hoe ik het moet aanleggen, en kom altijd tot het besluit: veel schilderen, goed schilderen, goedkoop schilderen. Maar dat alles helpt nog weinig, als men daarbij niet het geluk heeft in den smaak van het groote publiek te vallen. Dat geluk mis ik. [...] Iederen dag vraag ik mijzelven af, wat ik in mijne schilderijen brengen moet, om ze ingang te doen vinden, en ik antwoord: licht, warmte en kleur, want ieder mensch heeft die lief, wordt er door aangetrokken. Ik zoek te vergeefs in mijne schilderijen die verwarmende en kleurende zon, die iedereen aanspreekt en tot vreugde stemt; 't is bij mij altijd een koud, geaffecteerd licht, dat niets te voorschijn roept dan kille schaduwen, en als het er buiten eens uitzag als op mijne schilderijen, dan zou men bijna een winterjas aantrekken, niet dan hoog noodig uitgaan en met een ontevreden gelaat spoedig weer terugkeeren, omdat het buiten zoo schraal en zoo droevig is. 
Uit de citaten blijkt hopelijk dat Kneppelhout goed had gezien dat Bilders schrijven kon. Zijn brieven zijn beter geschreven dan zijn dagboek, overigens. Had Bilders publiek nodig om het beste van zichzelf naar boven te halen?

Die brieven zijn in ieder geval heerlijk om te lezen en wat maar een beetje onduidelijk kan zijn, wordt door Loos in noten toegelicht. Ze heeft ook veel afbeeldingen van schilderijen opgenomen, zowel van Bilders als van anderen die in het boek ter sprake komen, zodat we ons een goed beeld kunnen vormen over welke schilderijen Gerard schrijft.

Zowel Kneppelhout als Bilders komen tot leven in Gekleurd Grijs, maar vooral Bilders komt dichtbij. Ik zal vaak aan hem moeten denken als ik door Oosterbeek fiets. Misschien moet ik het graf van zijn ouders maar eens op gaan zoeken en even stil blijven staan voor het huis waarin zij hun oude dag sleten.

We zullen nooit weten wat er uit Bilders gegroeid zou zijn als hij de tijd had gekregen om zich verder te ontwikkelen. Hij stierf op zesentwintigjarige leeftijd, jonger dus dan Jimi Hendrix, Amy Winehouse of Janis Joplin, ouder dan Jotie T'Hooft. Te jong natuurlijk. Zouden de brieven uitgegeven zijn als Bilders Kneppelhout overleefd had? We zullen het niet weten. Het is zoals het is.

Koeien bij een plas

dinsdag 24 juni 2014

Stadswild (Gerry van der Linden)


Wanneer reken je een dier tot 'wild'? Het moet natuurlijk ongetemd zijn of misschien zelfs wel ontembaar. Een ongedomesticeerd dier dus, dat misschien rooft, al is er ook wild dat prooi is. Gerry van der Linden schreef de bundel Stadswild en bij haar bestaat het wild natuurlijk uit mensen. Het zijn voornamelijk vrouwen. Ze zouden wel willen roven, maar zo wild zijn ze nu ook weer niet.

In de eerste afdeling, die ook 'Stadswild' heet, komt drie keer 'ze wil' voor: 'ze wil een huis openbreken', 'ze wil leven op het doek' en 'ze wil een brief schrijven aan het universum'. In de laatste afdeling, 'Is ze eindelijk onderweg', lezen we:
ze wil jagen op zoete jongens
jong en flink bedorven
nauwgezet passie volgen - 
Steeds gaat het over vrouwen die van de gebaande paden af willen, die dingen willen gaan doen die ze gewoonlijk niet doen. Het zal er wel niet van komen. De 'passie' kan het wilde dier in je losmaken, maar de vrouw in het gedicht wil die passie 'nauwgezet volgen', wat vooral braaf en plichtsgetrouw klinkt. Dat jagen op zoete jongens is een gedachte waarmee ze speelt, maar ze zal die nooit in daden omzetten.

Soms hebben de vrouwen de illusie van vrijheid, bijvoorbeeld als ze op de NS Keuzedag op en neer naar Harlingen gaan of als ze in de stad lopen 'in een jas zonder ceintuur / designschoenen pas nieuwe / benen die nog mee kunnen'. Ze hebben een badpak in tijgerprint of verlustigen zich aan kunst in 'losvallende kleding die afkleedt / een catalogus in de hand'. Maar er is altijd een thuis, waarin de kamers kleiner zijn en waar een kind in de deuropening op hen wacht.

De vrouwen zouden wild willen zijn, maar ze zijn braaf. Ze zouden misschien roofdieren willen zijn, maar ze zijn huisdieren en soms zijn ze prooi. In het gedicht 'Déjeuner sur l'herbe' treft een vrouw de voorbereidingen voor een buitenontbijt. Misschien had ze ook nog wel naakt willen zijn, zoals de vrouw op het schilderij van Manet. Maar degene met wie ze zou ontbijten is er nog niet. Ik vermoed dat ze al een tijdje wacht. Ze is al overgegaan tot roken en drinken. Als 'de gast' niet op komt dagen, zal ze alles weer op moeten ruimen en teleurgesteld naar huis gaan.

De vrouwen in de gedichten van Van der Linden proberen de droom levend te houden, maar dat valt niet mee. In het fraaie gedicht 'Rijtjeshuis' wordt over de jonge moeder gezegd:
ze stompt op haar hart
wie anders moet het doen
ze is er nog
het andere in haar ook
Maar ze moet wel zichzelf stompen om het te voelen en 'Elke ochtend begint ze / onverrichter zake'. Net als de vrouw uit het slotgedicht van de bundel heeft ze een 'zorgvuldig aangelegde tuin / van bestemming'. Daar zal ze wel  niet meer uit komen.

Gerry van der Linden is een dichteres die het mooi weet te zeggen. In veel gedichten staan zinnen en beelden die je bijblijven zoals de vrouwen 'met ogen als zwarte knopen' of 'de zoute jas van de visser'. De vader ('allang uitgerangeerd en dood') roept ze in enkele krachtige regels op: 'ooit moeders man en judas jazeker / hitste hij on modderige kinderen op'.

Maar veel gedichten blijven steken in de mooischrijverij. Ach ja, wel goed gezien, wel mooi verwoord, maar inhoudelijk nogal mager. Technisch goed, maar ze doen me te weinig. De thematiek van de vrouwen die uit het keurslijf willen, zit wel stevig in de bundel en dat levert ook goede gedichten op. Er zijn gedichten voor T. en voor M., een broer en een zus, waarin je het idee hebt dat de dichteres wel het idee hebt dat ze een spade dieper spit. Maar het is te weinig om een hele bundel te dragen.

Misschien is de bundel wel net zo netjes en braaf als de vrouwen waarover Van der Linden schrijft: de gedichten zitten verantwoord in elkaar en ze zijn ook 'wel goed', maar ik had liever gezien dat ze uit de bocht vlogen, dat de inzet hoger was geweest, de sprong onbezonnener. Liever een tijger dan een vrouw in een tijgerprint badpak.

Van der Linden krijgt het laatste woord:
Een jongeman sterft op zolder
(zoals een jongeman sterft in een roman)
geen zwartwitfoto van lege flessen
of het meisje dat hem betrapt
de trap af sleept naar de bodem
splinters uit hem peutert
uit de punt van haar tong
ze rent in haar jurk
almaar de trap op en af
ritst de winter aan de zomer
daar wacht de jongeman levensgroot
armen vol dode vacht
haar volle lijf krimpt
haar lege hart springt
haar jurk vriest hijgend aan de grond

dinsdag 10 juni 2014

De schilder en het meisje


Het kwam er niet van, de laatste tijd. Niet van schrijven en zelfs niet van lezen. Er woelde van alles wat mij niet de tijd en in ieder geval niet de rust gaf om daarmee bezig te zijn. Intussen is de storm een beetje gaan liggen. Er is weer tijd om te lezen.

Wel heeft de drukte ervoor gezorgd dat ik drie weken (misschien wel vier), heb gedaan over het lezen van De schilder en het meisje van Margriet de Moor. Dat is eigenlijk niet goed voor een boek. Dat ik desondanks van het lezen genoten heb, pleit voor deze roman.

De titel lijkt me een knipoog naar De dood en het meisje, van Schubert. Het is een lied waarin de dood het meisje lokt. Later schreef Schubert nog een strijkkwartet op dit gegeven. Filmliefhebbers kennen wellicht Death and the maiden, een film van Roman Polanski.

In de titel van Margriet de Moor resoneert al heel wat dood mee. Ook in het boek is de dood de bastoon onder het verhaal. De meesten zullen intussen (het boek verscheen in 2011) weten waarover De schilder en het meisje gaat. De schilder is Rembrandt, het meisje Elsje Christiaens. Ze werd ter dood veroordeeld en nadat ze terechtgesteld was tekende Rembrandt haar.

De tekening vond ik op de site van het Metropolitan Museum of Art in New York. Het is maar een klein dingetje: 17 bij 9 cm, maar het is gruwelijk mooi.

In het boek van De Moor volgen we zowel Rembrandt als Elsje. We lopen achter Rembrandt aan op de dag van de terechtstelling, waar hij niet zelf naar gaat kijken. Hij zal achteraf een verslag krijgen van zijn zoon Titus.

In het leven van Rembrandt is de dood dan al nadrukkelijk aanwezig. De stad zucht onder pest en zijn vrouw is er ook aan bezweken. Het is een scene die we ook kennen uit Rembrandt van Typex, een prachtige graphic novel, die bekroond werd met een penning van het Stripschap. Ik besteedde er hier aandacht aan. Op de bladzijde die ik als illustratie toevoegde, zien we Rembrandts tekening van Elsje. We zien ook hoe hij naar het eiland roeit waar ze als afschrikwekkend voorbeeld moet blijven hangen. Het zou me niet verbazen als Typex het boek van Margriet de Moor heeft gelezen.

Elsje komt uit Denemarken. In het eerste hoofdstuk zien we hoe ze probeert te ontkomen aan haar belagers. Het zal haar niet baten; ze wordt gepakt en moet voorkomen. In de volgende hoofdstukken krijgen we haar voorgeschiedenis: de reis die ze onderneemt van Denemarken naar Amsterdam, haar stiefzus achterna, en hoe ze zich probeert te redden in de stad.

Margriet de Moor heeft gekozen voor een verteller die weliswaar ter plaatse is, maar die ook zicht heeft op alles wat er nog gaat gebeuren. Hij vertelt alsof hij aanwezig is bij de gebeurtenissen, maar hij richt zijn verhaal tot hedendaagse lezers en vertelt soms over zaken uit de tijd tussen die van Rembrandt en die van ons. Hij kan daarom ook putten uit het heden of uit een nabijer verleden. Zo kan hij Vincent van Gogh commentaar laten op geven op Rembrandts Het Joodse Bruidje:
Er is niets wat kunstenaars belet, zeker geen futiliteiten als plaats of tijd, zich met elkaar te onderhouden. 
Soms werkt dat goed, soms stoorde het mij. 'Ik heb gehoord dat hij een schip met een wijd laadruim heeft gecharterd,' laat De Moor een personage zeggen. Ik heb het idee dat het woord 'charteren' van vrij recente datum is en dat iemand uit de zeventiende dat nooit gebruikt kan hebben.

Als Van Gogh iets zegt over een schilderij van Rembrandt, vind ik dat wel mooi, maar in veel andere gevallen voegt het gehannes met de tijd voor mijn gevoel te weinig toe. Ach ja.

Eigenlijk wil ik er niet al te veel over zeuren, want De Moor heeft een goed boek geschreven, met een prachtig laatste hoofdstuk. Daarin zien we hoe Rembrandt schetsen van Elsje maakt. De aandacht waarmee hij haar observeert, grenst aan liefde. Dat is terug te zien in de intieme tekening, die na eeuwen nog steeds weet te ontroeren.

De Moor besluit met:
De schilder mengt inkt met een beetje water. Hij kijkt voor de zoveelste keer naar het meisje en buigt zich over het papier op de tekenplank. Met een plat penseel geeft hij de plooien om Elsjes buik en benen, de onderkant van haar arm en de zijkant van haar gezicht voorzichtig, spelend met licht en donker, volume.
Dat vind ik dan weer geen slotzin: geen krachtig slotakkoord en ook geen leegte die ons nog even laat nadenken. Een terloops slot, alsof het boek per ongeluk afgelopen is. Bij mij werkte dat niet.

Het maakt niet uit: het bederft het boek niet. Ik zal het mij herinneren als een mooi boek, zoals ik er meer gelezen heb van Margriet de Moor. Haar eerste drie boeken heb ik gelezen: Op de rug gezien, Dubbelportret, Eerst grijs, dan wit, dan blauw. Het was begin jaren negentig. Ik wilde voor Dietsche Warande & Belfort een serie interviews maken met schrijver die toen aan het begin van hun carrière stonden: Marcel Möring, Nelleke Noordervliet, Margriet de Moor, Atte Jongstra.

De interviews met de eerste twee heb ik gemaakt, maar DWB kreeg net een nieuwe redactie, die vond dat interviews niet pasten in het tijdschrift. Gelukkig kreeg Möring de AKO-prijs, zodat ik het interview met hem kon verkopen aan De Gelderlander. Het interview met Noordervliet kwam in een la terecht, daarna in een doos en intussen zal het wel onvindbaar zijn. De Moor wilde niet meewerken.

In de jaren daarna heb ik De Moor niet op de voet gevolgd: De virtuoos (1993) kreeg ik cadeau, maar toen ik krap bij kas zat, heb ik het verkocht. Jaren later heb ik het opnieuw aangeschaft, maar ik heb het nooit gelezen. Ook andere boeken van De Moor liet ik ongelezen. Wel las ik De verdronkene, omdat ik het in een bibliotheek zag. Het boek was toen al twee jaar uit. Het was prachtig.

Nog nooit las ik een slecht boek van Margriet de Moor en toch ren ik niet naar de boekhandel als er weer een boek van haar uit is. Ik snap er niets van, maar het is zo. Misschien moet ik toch maar een paar boeken van haar op het stapeltje leggen dat ik in de vakantie wil lezen.