vrijdag 31 januari 2014

Wildberichten (Johanna Geels)


Beschermd gebied
Gezichten en gebaren
kleven aan mijn jas,
mijn haren.
Onder het onverharde pad
knaagt kabouter Nr.068 zachtjes
aan de randen van mijn geest.
In huis is alles rustig.
Buiten vreten de vossen
elkaar onafgebroken op. 
Dat de nieuwe bundel van Johanna Geels Wildberichten heet, is niet voor niets: zowel het wild als het wilde is gemakkelijk aan te treffen in het kreupelhout van haar gedichten. In bovenstaand gedicht bestaat het wild uit vossen die elkaar opvreten.

Die vossen zullen wel een metafoor zijn voor de gezichten en de gebaren uit de eerste strofe, waarvan de 'ik' zich niet kan losmaken. Buiten dreigt in ieder geval het gevaar. Je gaat de paden die je denkt te moeten gaan, maar ze zijn onverhard en eronder knagen de kabouters, die vreten aan je geest.

Het huis is de veilige plaats, het beschermde gebied. Wel woelt er zoveel onder de regels van dit gedicht, dat je je afvraagt hoe veilig je je voelt als je weet dat ze buiten je deur elkaar naar het leven staan.

Aan de ene kant is Johanna Geels een huiselijk dichteres. Het huis, met de achtertuin, is de vesting waarin je je kunt verschansen. Maar je moet wel steeds op je hoede zijn voor wat er buiten gebeurt. Voor je het weet, komen er mannen binnen die 'de dondervloer / doormidden zagen zonder iets te zeggen, / de klootzakken.' En als je zand voor je deur gelegd hebt, zodat het je eigen zand is, dan moet je het wel verdedigen: 'We schieten gewoon iedereen / die met een buggy over ons zand / loopt van achter de ramen overhoop.'

Het huis is de plek waar je de boel nog een beetje onder controle kunt houden, waar je met je geliefde kunt zijn, waar je koffie kunt drinken en een kaartspel spelen. 'Het zou genoeg moeten zijn', schrijft Geels in 'Huisbewaarders', maar blijkbaar is het dat niet. In de slotstrofe valt buiten, in het donker, de vuilnisbak om. Alert ga je overeind zitten.

Het huis is wel de plaats van rust, maar er is ook een drang om naar buiten te gaan, weg van het geordende en het veilige. Een van de 'Zeven tips voor een gelukkig leven' is dan ook 'Laat je te grazen nemen in een weiland.'

In het gedicht 'Wat wil je dan' vraagt de ik: 'Wil je merg zuigen, getallenreeksen uit je / hersens peuren, de laatste dodo op bladzijde / achtendertig uit zijn plaatje knagen? // Doen alsof het elke dag zizazomer is?' Die drang schuilt soms ook in de gedichten: de drang om de gebaande paden te verlaten, om grote dromen te dromen.

Niet alle gedichten spraken me aan, maar dat hoeft ook niet. Saai wordt Wildberichten nooit. Er is iemand die een tak op haar voorhoofd tapet, als was het een gewei; er zijn kapotte meisjes met murw geslagen bekkies; er lopen hypochondrische huisdieren rond; en van tijd tot tijd is er de liefde - de mensen houden elkaar stevig vast, omdat ze iets anders niet kunnen bedenken.

In de beste gedichten van Geels wordt veel gesuggereerd, maar als je wilt kijken wat dat is, ontglipt het je net. Het zijn gedichten die je verschillende keren moet lezen. Dan geven ze zich aan je, maar zo dat je ook nog iets hebt om naar te raden.

Een prachtig gedicht vond ik het volgende:
Paddentrek voor gevorderden
De kraaien in mijn achtertuin schateren
de bomen zwart.
Ze komen voor de doden die in het donker
nog altijd door de oude bandrecorder
heen praten.
Voor de padden in de schuur die te vaak en
te veel koningswater dronken tot het schuim
langs hun vuilbekken droop.
(zodat ik niet naar buiten dorst.)
Niet dat ik bang ben voor herhaling,
er wordt hier niets herhaald.
Niet dat ik bang ben voor lege flessen,
volle, die jagen mij het bloed uit mijn keel.
(en zij die tijdens de schemering padden overzetten
in een slijmerig emmertje dat in de schuur woont.)
Ik kijk uit het raam naar het bemoste schuurdeurtje
achter in de tuin.
Daar wonen ze. Ze jagen mij het bloed
uit mijn keel. 
De kraaien en de dood, de padden en de drank. De kraaien schateren, maar vrolijk is het niet. De bomen zien er zwart van en het is donker als de doden op de oude bandrecorder praten.

De padden dronken te vaak en te veel en misschien deed de 'ik' dat ook wel. Doordat Geels niet 'durfde' schrijft, maar 'dorst' is er ineens een droge keel in het gedicht.

'Niet dat ik bang ben voor herhaling' schrijft ze en meteen is er de herhaling ('Niet dat ik bang ben voor'), al heeft ze ons bezworen dat er niets herhaald wordt. En aan het eind van het gedicht wordt 'jagen mij het bloed uit mijn keel' herhaald.

Ik moest denken aan iemand die maar één glaasje zegt te drinken, maar bij wie er ook meteen de herhaling is: een glaasje en een glaasje en een fles. Zoveel dat je de padden niet meer weggekeken krijgt en niet meer weggedragen in een emmertje. Ze wonen in het schuurtje en daar zullen ze altijd blijven.

In dit gedicht is de dreiging voelbaar. De 'ik' lijkt nog net grip op de zaak te hebben, maar het is op het randje. Dat vind ik wel spannend. Ik zal niet zeggen dat het gedicht mij het bloed uit mijn keel jaagt, maar ik wil het graag herlezen. En nog eens herlezen. Daar blijkt het tegen te kunnen. Dan moet het wel goed zijn.


Johanna Geels, Wildberichten. Gedichten.
Uitgeverij Marmer, Baarn 2014
64 blz. € 12,50

donderdag 30 januari 2014

De Nederlandse maagd (Marente de Moor)


Nooit is er tijd genoeg om te lezen. Ik kan een lange lijst van boeken noemen die ik wel zou willen lezen, maar tegelijk weet ik dat veel ervan ongelezen zal blijven. Als de stapel die altijd klaarligt begint te slinken, zijn er weer nieuwe boeken die om aandacht vragen. Een enkele keer koop ik alsnog een boek van een paar jaar oud en ga dat lezen.

Dat gebeurde met De Nederlandse maagd van Marente de Moor en daar heb ik geen spijt van gehad. De Moor schreef een degelijke roman in een degelijke stijl. Ouderwetse degelijkheid, had ik bijna geschreven, niet omdat deze roman gedateerd zou zijn, maar omdat het een traditionele roman is, die niets van modieusheid moet hebben. Voor mijn gevoel zijn de romans van Tomas Lieske in dezelfde hoek te plaatsen.

Van De Moor wist ik niet zoveel. Dat ze stukken schreef voor Vrij Nederland, die ik wel eens gezien heb, maar nooit gelezen. En dat De Nederlandse maagd haar debuut is, wat niet eens klopt. Het is haar derde boek, haar tweede roman. En dan dit boek.

Wat mij vooral bevalt is de brede zwaai waarmee ze een wereld voor ons opent: een andere tijd (jaren dertig), een ander land (Duitsland), het schermen (waar ik niets van wist). Ze maakt die tijd navoelbaar: hoe mensen hun positie moeten bepalen tegenover wat er gaande is om hen heen, de dreiging, de broeierigheid. De Moor maakt de dingen niet simpeler dan ze zijn en ook de mensen niet: ze hebben drijfveren, die voor henzelf zelfs niet altijd duidelijk zijn.

Over de inhoud zal ik verder niets vertellen. Die indertijd (2010) uitgebreid teruggekomen zijn in de recensies en ik ga de roman ook niet duiden. Ik wil alleen maar vertellen dat ik onder de indruk ben van hoe Marente de Moor het vak beheerst en hoe ze mij deze roman in gezogen heeft. Ze is een schermster die steeds weer doel treft, zodat de lezer duizelend op de loper achterblijft. Applaus!


woensdag 29 januari 2014

Auke Jelsma (1933 - 2014) overleden


Op dinsdag 14 januari 2014 overleed Auke Jelsma. Het ontging mij toen, aangezien het niet vermeld werd op de sites die ik pleeg bij te houden. Jelsma zal wel vooral herdacht zijn als kerkhistoricus, want ik begrijp dat hij op dat gebied zijn sporen heeft verdiend. Ik ken alleen zijn literaire werk.

In 1985 publiceerde Jelsma Ballingen, dat bestond uit drie novellen. Het verscheen in een reeks met literair proza die uitgeverij Kok toen juist gestart was. Andere deeltjes uit die tijd waren Mijn naam is Frederik van Koos Geerds en De klokkepaardjes van Hans Werkman. Die twee kende ik al wel, Jelsma was voor mij nieuw. Toch had hij toen al tien titels op zijn naam staan, zie ik op zijn pagina bij DBNL.

Zijn debuut, Houten getuigen (1946) kwam ik later tegen in een antiquariaat. Ik heb het gekocht, maar nooit gelezen. Ballingen beviel me. Drie lange verhalen, die in mijn herinnering allemaal in het verleden spelen. Ik vond het boek van Jelsma beter dan die van Geerds en Werkman. 

Na 1985 verloor ik het werk van Jelsma uit het oog. Aan de titels te zien, schreef hij voornamelijk non-fictie. In 2000 was hij er ineens weer, met Doorgevingen van Jezus, over een ik-figuur die verschillende gesprekken had met Jezus, die eruit zag als een tijdgenoot. Ik heb het boek met interesse gelezen, al vond ik het wel een vreemd boek. 

Het was namelijk niet duidelijk of Jelsma dit boek als fictie had bedoeld of dat hij werkelijk geloofde dat hij van tijd tot met Jezus sprak. Ik recenseerde het boek voor het Nederlands Dagblad en op deze site lees ik dat dat op 27 oktober 2000 was. Zonder te betalen is het stuk niet meer in te zien en ik heb het zelf ook niet meer, zoals ik veel van wat ik geschreven heb niet bewaard heb. In de recensie fingeerde ik een gesprek met een verschijning van de auteur, om in de geest van het boek te blijven. 

In 2006 publiceerde Jelsma nog zo'n boek met doorgevingen: Doorgeving uit het dodenrijk. De mythe van Zwarte Mozes. Het is vooral een historische roman die zich afspeelt in de vierde eeuw. Ik geloof dat ik het wel een aardig boek vond, maar ik heb er geen scherpe herinneringen aan. Zo weet ik absoluut niet meer waar de titel naar verwijst. 

Er kwam nog één literair werk van Jelsma: De meeuwengod, in 2008. Het zijn vier novellen, lees ik op de site van Jelsma. Ik vermoed dat het een herdruk is van Ballingen, uitgebreid met een nieuw verhaal. Het openingsverhaal van Ballingen heette 'De meeuwengod'. 

Op zijn vakgebied heeft Jelsma waardering gekregen voor zijn biografie van Bonifatius (Bonifatius. Zijn leven, zijn invloed uit 2003). Ik heb er indertijd niets over gelezen; het boek heb ik in geen enkele winkel zien liggen, maar wellicht kwam ik niet in de juiste winkels daarvoor of keek ik bij andere afdelingen. 

Jelsma was geen groot literair auteur. Misschien moeten we van hem zeggen wat Carmiggelt schreef over juffrouw Nifterink: 'U zong uw liedje zacht, maar 't klonk welluidend'. Toch eens kijken waar ik dat debuut gelaten heb.

(foto beschikbaar gesteld door uitgeverij Ten Have)

maandag 27 januari 2014

Schooiers (Aan de deur 4)



Als er iemand aan de deur kwam om te vragen om een bord eten, noemden wij zo iemand volgens mij nooit een zwerver of een bedelaar, maar een schooier. Nu is 'schooier' een scheldwoord, maar zo ervoer ik het vroeger niet. Wij konden ook schooien om een koekje en ik heb ergens (maar waar?) gelezen dat een dominee aan een ouderling vroeg of hij wilde schooien, waarmee hij bedoelde dat de ouderling het gebed maar moest doen.

Mijn moeder heeft als kind in een huis gewoond dat later niet veel meer was dan een schuur. We gingen er met ons gezin eens kijken toen we toevallig in de buurt waren. Ik snapte wel dat het gebouw al lange tijd niet meer als woning werd gebruikt. Mijn zusje, die twee jaar jonger was, had er zo haar eigen gedachten bij: 'Mama, waarde gullie vroeger schooiers?'

Bij ons kwamen van tijd tot tijd schooiers aan de deur. Eentje herinner ik me nog levendig. Hij kwam 'tussen de middag', op de tijd dat wij de warme maaltijd nuttigden en vroeg dan om een bord eten. Hij moest dan altijd wachten tot wij klaar waren met eten en daarna kreeg hij het vlees dat over was, aardappels met jus, en groente - een bord vol. Voor de voordeur was een aardig hoge stoep. De schooier ging dan op die stoep zitten en at het bord leeg. Daarna kreeg hij een bord pap. Als het regende zat hij op de deel, of, zoals wij zeiden: op deel.

Ik neem aan dat er vaker schooiers kwamen, maar van deze ene, met zijn rubberlaarzen aan, heb ik nog een beeld, van anderen niet. Mijn moeder vertelde me onlangs dat deze schooier  'in een pensionaat' in Arnhem of Nijmegen woonde. Hij kwam, als ik het me goed herinner, verschillende keren per jaar.

Soms keken we bij de buren naar de belevenissen van Swiebertje, die natuurlijk ook een schooier was. Volgens mij legden we dat verband nooit. Ik denk dat we Swiebertje een landloper noemden, wat voor ons gevoel toch iets anders was dan de schooier die langs de deuren ging. Dat schooiers een bord eten kregen, vonden we normaal. Ook mijn ouders vonden het blijkbaar vanzelfsprekend: een schooier werd altijd vriendelijk te woord gestaan en aan tafel werd er verder niet over gesproken.

Mijn moeder vertelde dat er, toen zij kind was, ook mensen langs de deur kwamen die mondharmonica speelden en als beloning daarvoor 'iets' kregen. Ik weet niet of dat geld of voedsel was. De schooier die bij ons kwam, had als dank wel eens een liedje gezongen, vertelde ze. Dat herinner ik me niet.

Op het erf van onze boerderij (ik heb het nu over het huis waar wij vanaf 1969 woonden) stond een 'hoge schuur', op een bult, en een schuur waarvan het middelste deel aan de voorkant open was. Dat gedeelte noemden wij 'de loods'. Daar werden de trekker, de wagen en de auto gestald.

Er is een tijd geweest dat we met de auto gingen melken. Die auto was een Volkswagenbusje, met aan beide zijkanten een schuifdeur. Hij was van een kruidenier geweest. Auto's en fietsen waren bij ons nooit afgesloten. Op een ochtend, toen we zouden gaan melken, kwam er een zwerver achter uit het busje gekropen; hij had erin overnacht. We hebben er hartelijk om gelachen. Zonder iets te zeggen verdween de man.

Hoe meer ik nadenk over de 'schooiers' in mijn verleden, hoe meer het me verbaast met welke vanzelfsprekendheid ze er waren. Er werd niet op hen neergekeken, ze werden niet als bedreigend ervaren. Ze waren er gewoon. Medemensen, met wie je altijd maar kort te maken had.

Achter ons huis stond een hooiberg. Daar heb ik één keer in overnacht, waarschijnlijk naar het voorbeeld van Swiebertje. Ik schat dat ik een jaar of twaalf was. Ik had met mijn broertje afgesproken dat we gewoon naar bed zouden gaan, maar dat we op een onbewaakt moment naar beneden zouden sluipen en dan in de berg zouden zouden gaan slapen. Toen puntje bij paaltje kwam, krabbelde mijn broertje terug. Hij sliep toch liever in zijn bed.

Ik ging wel naar de hooiberg. Ik nam mijn kussen en een gestikte deken mee. Van twee rietmatten maakte ik een soort huisje op het hooi. Daarin ging ik slapen. Mijn moeder ging nog even alle kinderbedden langs voor ze ging slapen en zag dat mijn bed leeg was. Mijn broertje vertelde waar ik was. Moeder klom met een laddertje de hooiberg in  en vond me. Daar werd ik wakker van. Ik mocht blijven liggen en ik heb de hele nacht in de hooiberg doorgebracht. Lekker geslapen had ik niet: de muggen hadden het de hele tijd op me voorzien, ondanks de bladeren van de notenboom die ik dicht bij me neer had gelegd. Een leven als schooier leek me maar niets.


vrijdag 24 januari 2014

Namaak (Wieke Drieboog)


Wieke Drieboog schrijft verhalen. Ze zijn erg kort en sinds A.L. Snijders er bekend mee geworden is, noemen we ze zkv's. Een zkv (zeer kort verhaal) beslaat meestal slechts één pagina, of een deel ervan. In het bundeltje Namaak, neemt Drieboog enkele keren iets meer ruimte om haar verhaal te vertellen, maar meer dan anderhalve pagina gebruikt ze niet. Ze houdt het kort.

Bijna alle verhalen beginnen goed: concreet en zo geschreven dat je je meteen bevindt in de situatie die opgeroepen wordt. Dat is aangenaam. Jammer genoeg is er altijd een tweede helft, waarin de tijd versnelt of waarin er een sprong in de tijd gemaakt wordt. Soms volgt een overpeinzing. Te vaak valt dan de spanning weg en wordt het verhaaltje slapper dan nodig.

Misschien wil Drieboog aan het slot nog een zeker gewicht aan de verhalen geven, maar dat is niet nodig. Ze kan best het verhaal zijn werk laten doen. In Drieboogs korte verhalen kan dus nog geschrapt worden en dat mag eigenlijk niet. In bijvoorbeeld 'Het wel morgen' kan de eerste alinea gemist worden en ook het expliciete 'Wat erg. Wat erg.' Dan blijft er een prima verhaal over.

Een geslaagd verhaal vond ik het onderstaande. Het geeft genoeg informatie om een beeld te krijgen van de situatie, maar het laat je ook met vragen zitten, waardoor het nog een tijdje rond blijft zingen in je. Van dat soort verhalen had ik er graag meer gelezen.
Verjaardagskalender
Ik heb een hekel aan clowns. In gezelschap durf ik dat niet te bekennen, het is toch een gebrek aan ontwikkeling. Vorig jaar december vroeg de spreekstalmeester van het Wereldkerstcircus aan een klein publiek, in een knus zaaltje, wie er een hekel had aan clowns. Ik zat in het publiek. Ik stak m'n hand niet op, maar het was me voor eens en voor altijd duidelijk dat ik zo'n type was. Mijn hart ging tekeer. Ik verborg me in de gezonde, lachende massa. Veel langer geleden, op mijn trouwerij, om een uur of één 's nachts, vroeg mijn vader me: "Ken je die clown?"  O nee, dacht ik, geen grappen alsjeblieft en alsjeblieft al helemaal niet van iemand die mij kent. Wie komt hier nu die mij niet kent?
Aan de rand van de dansvloer stond een clown in vol ornaat. Hij maakte geen grappen. Ik herkende hem nauwelijks en toch meteen. Hij had mij nooit meer willen zien. Nu dook hij op tussen de normale mensen. We dansten één dans, zonder één gesproken woord. Van alle dansen in mijn leven zal ik me deze lang herinneren, lang en gelukkig. Ik weet wel dat hij dronken was en verkleed, als clown. Toen iedereen klapte, boog hij. Hij verliet het feest. Zijn naam staat op de verjaardagskalender. Hij wordt elk jaar ouder, onvindbaar.

Wieke Drieboog heeft een website waarop ze haar verhaaltjes publiceert.

donderdag 23 januari 2014

Voorlezen

Pas vanochtend ontdekte ik op de site van de CPNB dat 2013 het ‘Jaar van het Voorlezen’ geweest is. Een jaar lang heeft niemand mij dat verteld of voorgelezen. Ik heb dat jaar door winkelstraten gelopen, zonder dat ik de voorlezers opgemerkt heb die op de hoeken van de straten voorlazen uit Eline Vere, Ernstjan en Snabbeltje of Woutertje Pieterse. Het is mij geheel ontgaan dat alle vergaderingen in de Tweede Kamer begonnen met het voorlezen van een gedicht van Leo Vroman, Gerrit Kouwenaar of Judith Herzberg. 

Overdag ben ik niet thuis, maar ongetwijfeld zijn er voorlezers langs de deuren gegaan. Ze belden aan en als er opengedaan werd, vroegen ze vriendelijk: 'Mag ik u misschien wat voorlezen?' Of die voorlezers een koffer met boeken bij zich hadden of een tablet waarop de teksten digitaal te lezen waren, weet ik niet.

Het is onbegrijpelijk, maar een jaar lang is het voorleesjaar aan mijn aandacht ontsnapt. Misschien komt het doordat ik nauwelijks tv kijk. Veelbekeken programma’s als De wereld draait door, Pauw en Witteman en Boer zoekt vrouw zijn natuurlijk steeds begonnen met vijf minuten voorlezen. Internet bekijk ik wel, maar niemand heeft mij, bijvoorbeeld op Facebook, attent gemaakt op het bijzondere van 2013. Dat wil waarschijnlijk zeggen dat het voorlezen zo wijd verbreid was, dat het geen nieuws meer was.

Het voorleesjaar heb ik dus gemist. Maar gisteren zijn de Nationale Voorleesdagen begonnen en dat weet ik weer wel. Op basisscholen en misschien ook wel op andere plekken was er gisteren een voorleesontbijt en ik vermoed dat bij een van die ontbijten onze minister-president of prinses Laurentien voorgelezen heeft.

De voorleesdagen duren nog tot en met 1 februari, dus we hebben nog alle kans om voor te lezen of voorgelezen te worden. Elkaar verhalen of gedichten voorlezen is een van de liefste dingen die mensen voor elkaar kunnen doen. Volgens mij is het een middel dat breed in te zetten is.

Als je een zakelijk conflict hebt of een persoonlijke ruzie, kun je dat natuurlijk uitvechten of uitonderhandelen, maar je kunt ook je lievelingsboek pakken, naar je opponent toe stappen en zeggen: laten we even vergeten wat er gebeurd is. Daar hebben we het straks wel over. Maar wil je mij een stukje voorlezen uit je mooiste boek? Daarna lees ik jou wat voor.

Kan iemand naar Assad gaan en hem integraal Oorlog en vrede voorlezen? Kan iemand, voordat Obama weer iets gaat zeggen over Guantanamo Bay, hem het boek Gevangenis met open deur voorlezen? Wil iemand stukjes uit de Koran voorlezen aan Geert Wilders? Of misschien gewoon maar Gorter: ‘Zie je, ik hou van je, / ik vin je zo lief en zo licht.’ De wereld zal niet meteen radicaal veranderen, maar iets zal het toch wel helpen?

En vanavond, voor het slapen gaan, lezen we elkaar voor. Maar misschien komt het daar niet van en daarom doe ik het nu alvast. Het is van Paul van Ostaijen. Een gedichtje voor het slapen gaan:
Slaap als een reus
slaap als een roos
slaap als een reus van een roos
reuzeke
rozeke
zoetekoeksdozeke
doe de deur dicht van de doos
Ik slaap

(column uitgesproken bij Cultureel Café Dante)

dinsdag 21 januari 2014

Het zal de leeftijd zijn (Arjan Keene)



Achter op de dichtbundel Het zal de leeftijd zijn staat een foto van de dichter, Arjan Keene, die voorleest. Zo ken ik vooral het werk van Keene (stadsdichter van Ede): voorgelezen door de dichter. Het zou me niet verbaasd hebben als achter in de bundel een cd had gezeten, maar dat is niet het geval.

Een van Keenes bekendste gedichten sluit de bundel af:
Wanneer ik oud ben
Wanneer ik oud ben zal ik langzaam spreken,
zeer langzaam spreken in een taal van hout.
Er zal geen morgen zijn waarop ik reken
en overmorgen is een rekenfout.
Wanneer ik oud ben gaan mijn botten breken,
en worden stukken van mijn lijf verbouwd.
Met ziekenhuizen en met apotheken
bestrijd ik achterstallig onderhoud.
Maar als ik oud ben is de geest nog jong.
Ik speel dan potjes schaak onder platanen
en zing de liedjes die ik vroeger zong.
De leeftijdsgroep van mooie meisjes groeit,
ik kijk naar alles wat steeds schoner bloeit.
Mijn lief is dan nog steeds mijn courtisane. 
Het is een helder gedicht, dat zich na een enkele keer lezen of horen al geeft. Het gaat over de ouderdom, wat niet het lichtste onderwerp is, maar Keene maakt het niet al te zwaar, zoals hij de meeste gedichten licht weet te houden. Toch verdoezelt hij de moeilijkheden van de ouderdom niet: je hoeft niet op een morgen en al helemaal niet op een overmorgen te rekenen en er zijn tal van lichamelijke ongemakken.Maar gelukkig is er naast het aftakelende lichaam, ook nog de immer jonge geest. En de liefde.

De helderheid, de lichte toon, de mildheid - die komen we tegen in veel gedichten van Keene. Eerlijk gezegd zijn aardig wat van die gedichten me net iets te licht. Niet vanwege de toon, maar omdat ze inhoudelijk niet altijd evenveel bieden. Er zitten aardige taaldingetjes in, leuke vondsten, maar ze gaan naar mijn zin over te weinig.

Soms vind ik dat de dichter het zich te gemakkelijk gemaakt heeft. Misschien komt dat ook doordat je als stadsdichter soms maar kort de tijd hebt om een gedicht te maken. Keene grijpt dan gemakkelijk naar opsommingen, die vaak neerkomen op meer van hetzelfde.

Maar daartussendoor staan toch ook opmerkelijke gedichten of passages. Zoals het gedicht 'Vrede'. De vrede wordt gevierd, de oorlog is voorbij. We laten iets achter ons. Tegelijkertijd probeert de dichter de tijd terug te draaien, als een film, en op die manier alle leed (in dit gedicht is dat vooral de zichtbare, materiële schade) ongedaan te maken.
Vrede
De stad juicht. Vlaggen hangen uit
en wapperen weer dapper in de wind.
De huizen rechten hun gekromde ruggen,
schikken de pannen op hun daken.
Beneden rijst het gruis op uit de straten
en vult de inslagen van kogelgaten.
het glas dat overal in scherven ligt
springt geruisloos terug in de kozijnen.
Achter het raam likt men zich schoon
als katten met een stil verleden. 
In het slot van het gedicht klinkt volgens mij iets van schuld door. Blijkbaar moet men zich schoon likken. Vanwege de vuile handen die men gemaakt heeft? Zelfs als alle schade hersteld is, zelfs als er niets meer te zien is van de schade, blijft er een verleden, dat niet weg te likken is.

De gedichten waarin Arjan Keene dicht bij zichzelf blijft, staan mij het meest aan. Dan kiest hij niet voor het gemakkelijke effect en laat hij zichzelf ook niet wegkomen met te oppervlakkige gedachten. Fraai is bijvoorbeeld het slot van het gedicht 'Mijn vader'. In de eerste strofen beschrijft hij hoe vader steeds trager gaat lopen. Samen met hem loopt de 'ik' in Amsterdam en soms moet hij op hem wachten.
Als ik thuis weer in de spiegel kijk
komt hij steeds sneller dichterbij.
Dit gedicht is niet zozeer zwaar, maar er zit een ernst in die veel andere gedichten gemist wordt. Daar houdt de ironie de lezer, en misschien ook wel de dichter, aan de oppervlakte. Als de dichter over zijn dochters schrijft ('Familieschild') is er ook weinig ironie:
Mijn dochters van verloren vaders,
met welke woorden dek ik jullie toe?
Ik heb het idee dat er in deze gedichten meer op het spel staat, dat Keene meer risico neemt. Dat kan hij best aan, hij moet het alleen durven. Ook daarom ben ik benieuwd naar hoe hij zich zal ontwikkelen.

vrijdag 17 januari 2014

Kruidenier (Aan de deur 3)


Ooit maakte ik samen met mijn vader een wandeling in ons hoofd langs alle straten van Herveld om te zien waar ooit middenstanders hadden gezeten. Dat waren er nogal wat. Zo waren er ook een stel kruideniers (minstens drie herinner ik me). Twee daarvan kwamen bij ons aan de deur.

Waarom dat er twee waren en waarom mijn ouders niet gewoon één kruidenier hadden, weet ik niet. Hadden die zich beiden aangediend toen mijn ouders in 1958 het huis aan de Merkenhorststraat betrokken? Kwamen ze allebei wekelijks of om de andere week, zodat ze elkaar afwisselden? Dat laatste vermoed ik.

Aan het eind van de straat stond de winkel van Engeltje Dekker; dat was maar een paar minuten lopen. We werden als kinderen wel eens om een boodschap gestuurd door de buurvrouw: een pakje astmasigaretten. Ook als je pas een jaar of zes was, kreeg je dat zonder problemen mee.

Pas veel later heb ik me gerealiseerd dat dat toch wel een vreemde bestelling was. Ik vermoed dat het geen sigaretten zijn geweest die helpen tegen astma. Waarschijnlijk waren het lichte sigaretten, die ook astmapatiënten konden verdragen. Het zit erg diep in mijn geheugen, maar nu ik een tijdje heb gegraven, zie ik een wit pakje met iets groens. Zouden het mentholsigaretten zijn geweest?

Maar goed, we zouden het hebben over mensen die aan de deur kwamen. De zoon van Engeltje, Maarten Dekker, kwam bij ons. Zijn voornaam werd er altijd bij genoemd, wellicht om hem van zijn moeder te onderscheiden. Van de andere kruidenier, Van Rijswijk, wisten we alleen de achternaam.

De boodschappen werden op zaterdag bezorgd, in een kartonnen doos. Eerder in de week (op woensdag of donderdag, vermoed ik) werd 'het boekje' opgehaald. In dat langwerpige boekje had mijn moeder genoteerd wat ze moest hebben. Ik zie mijn moeder nog aan tafel zitten, hardop zeggend wat ze opschreef.

Ze had de folder erbij genomen. Ik weet niet of die er al in de eerste helft van de jaren zestig was. Later in ieder geval wel. Als iets in de aanbieding was, schreef mijn moeder de aanbiedingsprijs bij de bestelling, zodat de kruidenier de goede prijs zou berekenen. Ze kreeg niet altijd wat besteld had. Als iets er niet meer was, zorgde de kruidenier voor een alternatief. Ook werd niet altijd, volgens mijn moeder, de juiste prijs berekend. Ze keek altijd het boekje nauwkeurig na en foeterde als het niet klopte.

Meestal zal het toch wel in orde geweest zijn. Middenstander en klant vertrouwden elkaar. Je kon ook altijd zomaar naar de winkel gaan en een artikel meenemen zonder dat te betalen. Je vroeg of de winkelier het wilde opschrijven en voor vaste klanten kon dat altijd. De winkelier pakte een groot, dik notitieboek en schreef op wat je meenam. Zaterdag stond dat er dan bij in het boekje.

De kruidenier had een tas met muntgeld bij zich. Die leren tas droeg hij aan een band die schuin over zijn borst liep. De portefeuille met papiergeld zat in zijn binnenzak, vermoed ik. Maar ik begin te twijfelen. Zat die portefeuille misschien ook in die tas? Voor zover ik weet, werd er voor het bezorgen geen geld gevraagd, zoals er ook geen kosten berekend werden als je iets niet contant betaalde, maar op liet schrijven.

Ik geloof niet dat Engeltje Dekker aangesloten was bij een keten. Later, toen haar zoon de zaak had overgenomen en het een zelfbedieningszaak werd, kwam er een gele lichtreclame met 'IFA' haaks op de gevel te staan. Van Rijswijks winkel was een Vivo en later een Spar. Ik ken nog het radiodeuntje van de Spar: 'Kopen bij de Spar, bij de Spar, bij de Spar, is sparen bij de koop.'

Advertentie uit 1960
Van Van Rijswijk (bril, achterovergekamd haar met golfjes) weet ik nog dat hij altijd op opgewekte toon 'dag jerouw!' zei. Wij vonden dat toen al opmerkelijk. Was 'jerouw' een vermenging van 'juffrouw' en 'mevrouw'? Geen idee.

Als hij weer weg was, doken wij, de kinderen, meteen op de boodschappendoos, want Van Rijswijk deed er altijd een papieren puntzakje met snoepjes bij. Ik herinner me babbelaars, boterraampjes, mintkussentjes en framboosjes. Er zullen vast ook andere snoepjes geweest zijn, die ik me nu niet herinner. We kregen er vaak meteen eentje.

Beide kruideniers reden in een busje, als ik het mij goed herinner. Dat kan een Volkswagenbus geweest zijn, maar dat weet ik niet meer zeker. Wit of grijs, zegt mijn geheugen, maar ik weet niet of dat op feiten gebaseerd is. Had het busje van Van Rijswijk het logo van de Spar? Het zou kunnen, maar ik weet het niet.

Nadat we verhuisd waren van de Merkenhorststraat naar de Schoolstraat, kwam alleen nog Maarten Dekker langs. Waarschijnlijk had de Spar toen al het loodje gelegd. De winkel van Engeltje Dekker, die overging in de handen van haar zoon, heeft nog een tijd bestaan. Eerst als IFA, later misschien als iets anders, maar toen zat ik waarschijnlijk al op het internaat en kwam nauwelijks meer in de winkel op de hoek van de Merkenhorststraat en de Schoolstraat. De winkel werd supermarkt, er kwam een postagentschapje in, maar uiteindelijk werd hij toch gesloten. Dat zal in de tweede helft van de jaren zeventig of de eerste helft van de jaren tachtig geweest zijn.

Waarschijnlijk werden toen de boodschappen al niet meer thuisbezorgd. Of zou Weernekers nog boodschappen bezorgd hebben? Ik denk het niet, maar ook dat weet ik niet zeker. Weernekers kwam bij ons binnen als bakker, maar daarover hebben we het een andere keer.

Na bijna een halve eeuw is het bezorgen van boodschappen weer terug. Je kunt online bestellen wat je nodig hebt en voor een geringe vergoeding wordt het thuisbezorgd. De traditie wordt voortgezet.

(Chétien Breukers maakte me, na lezing van dit stukje attent op deze pagina over astmasigaretten. Ze bestonden dus echt).

(Een correctie achteraf: Maarten Dekker blijkt helemaal niet de zoon van Engeltje Dekker te zijn, maar haar neefje. Nooit geweten.)

Jammer genoeg vond ik geen geschikte foto's van kruideniers aan de deur. Daarom maar foto's van het interieur van enkele kruidenierszaken.




Op woensdagmiddag moesten de winkels dicht, zoals te zien is aan het bord.

donderdag 16 januari 2014

Verdwaald


Er zijn veel boeken die heel aardig zijn en sommige zijn zelfs goed. Ze zitten knap in elkaar, zijn vakkundig gemaakt, steken uit boven de middelmaat. Bij recensies krijgen die boeken vier sterren of bollen.  In de boekhandel staan ze op een prominente plaats.

Heel af en toe is er een boek dat je als een vuistslag treft, zodat je even wankelt. Het klauwt zich aan je vast en laat je niet meer los. Je hebt het boek gelezen, maar je hebt het nog lang niet uit. Het blijft zeuren (of neuriën) in je hoofd. Je slikt het door, maar even later ben je er weer op aan het kauwen. Zo'n boek is bijvoorbeeld het derde deel uit de serie Blast en ook Verdwaald van Shamisa Debroey valt in die categorie.

Waarom hangt dat boek nu al een week te schommelen in mijn hoofd? Verdwaald is niet zomaar een verhaaltje. Het toont ons een personage, een jonge vrouw en misschien is dat wel een alter ego van de auteur, dat vreselijk haar best moet doen om haar leven leefbaar te houden.

Haar ouders zijn er niet: haar vader stuurt haar elk jaar op haar verjaardag een levende vis en moeder is altijd onderweg, in Afrika bijvoorbeeld. De hoofdpersoon en haar broertje worden opgevoed door hun grootouders.

Natuurlijk mist de hoofdpersoon haar ouders. Dat wordt schrijnend duidelijk in het beeld dat Debroey gebruikt: van de personen die aan tafel zitten is het gezicht met zwarte vegen onherkenbaar gemaakt, alsof deze mensen er niet toe doen. De afwezige vader kan soms nog genegeerd worden, maar de onzichtbare moeder zit gewoon aan tafel. De afwezigen zijn zeer aanwezig.

Niet alleen fantaseert de hoofdpersoon over haar vader en haar moeder en voert ze hele gesprekken met hen. Het gaat zelfs zo ver, dat ze twee koppen koffie bestelt: een voor zichzelf en eentje voor bijvoorbeeld haar vader.

Eigenlijk is de hoofdpersoon doodongelukkig, maar ze beheerst zich. Ze heeft veel vragen, maar ze kan wachten op antwoorden. Tot ze het niet meer uithoudt en wel op weg moet gaan. Ze vertelt dat ze in een vliegtuig zit, maar we zien dat niet op de tekeningen. Zoals de werkelijkheid in haar hoofd soms anders is dan die om haar heen, verschillen ook tekst en tekening. Soms zie je bijvoorbeeld de vaderfiguur teksten zeggen die bij de hoofdpersoon horen.

Als ze verder wil leven, zal ze zich moeten verzoenen met het gemis en met haar afwezige ouders. De open plek zal ze een beetje op moeten vullen met mooie dingen. Aan het eind van het boek lijkt dat te lukken, maar je voelt hoe zwaar dat bevochten is.

Verdwaald heeft een hoge inzet. Het laat zien hoe iemand moet worstelen om het leven zo vorm te geven dat het te doen is. Ze moet door, zoals de haai waarmee het boek opent. De haai gaat namelijk dood als hij stilstaat en achteruit zwemmen kan hij ook al niet.

Debroey heeft een boek gemaakt dat zowel wonderschoon als pijnlijk is. De lijnen van haar tekeningen lijken soms wat zoekend, wat goed past bij hoe de hoofdpersoon in het leven staat. Doordat ze geen liniaalrechte lijnen gebruikt, lijkt er veel in beweging te zijn en weinig vast te liggen.

Ook het verhaal weigert zich goed vast te laten leggen. Het blijft bewegen in het hoofd van de lezer. Verdwaald is een boek waar je lang mee kunt doen.



dinsdag 14 januari 2014

Positron (Eva de Roovere)


Er is van alles dat kan dansen: bijen, bootjes op de golven, blije kinderen, misschien sneeuwvlokken wel. Laten we eens kijken wat Eva de Roovere  laat dansen in de bundel Positron.
Dans
Eeuwige sneeuw als aders op een hand
Als tranen over het land
Eeuwige zon op de zee, een zeemeermin
Als een zin op het strand
Eeuwig stil als haren in de wind
Als vaders zonder kind
Eeuwige dans van het licht op een gezicht
Als een kus in een zin
Dit korte gedicht zal niet voor niets 'Dans' heten. Dat zal dus wel de kern zijn.  In de eerste regel kan ik de dans nog niet ontdekken. Sneeuwvlokken kunnen dansen, maar eeuwige sneeuw ligt stil. Het verband tussen sneeuw en aders op een hand ontgaat me. Die aders liggen natuurlijk ook stil, maar dat lijkt me niet het meest kenmerkende. Koude aders? Witte aders?

In de tweede regel gaat de vergelijking verder. Wordt hier sneeuw vergeleken met 'tranen over het land'? Of  wordt misschien de dans uit de titel vergeleken met tranen over het land? Voor mijn gevoel zijn we van de sneeuw in de regel beland. Het zal dan toch geen eeuwige sneeuw geweest zijn. En regen die vergeleken wordt met tranen is een cliché zo groot als de staatsschuld van Griekenland.

In de derde regel krijgen we, zonder 'als', de zon. Eeuwige zon zelfs, op de zee. Hier kan ik me weer wel een vergelijking met 'dans' voorstellen. Het zonlicht danst op de zee, net als de zeemeermin misschien. Of wordt die zeemeermin vergeleken met een zin op het strand? En door wie wordt die zin dan uitgesproken of gedacht? Of wordt die zin geschreven? Ligt de zeemeermin als een regel op het strand?

Je kunt als lezer alle kanten op, doordat alle sturing ontbreekt. Maar welke kant je ook op gaat, je komt steeds nergens terecht. Je kunt nog zeggen dat de eerste strofe over verschillende weersgesteldheden gaat en je kunt ook nog bedenken dat dat die voor verschillende seizoenen staan, maar als het over de seizoenswisseling gaat, is het woord 'eeuwig' wel erg vreemd.

De tweede strofe is zo mogelijk nog vreemder: 'stil als haren in de wind', dat zal dus wel 'niet stil' zijn. Maar dan is het woord 'Eeuwig' ongepast. Nou ja, wel stil dus. Zo stil als vaders zonder kind. Of dansen die vaders juist omdat ze even zonder kinderen zijn?

Laat maar. De Roovere rommelt maar wat aan en zo gaat het in elk gedicht. De hele bundel staat vol met korte gedichten die geen van alle iets voorstellen. Gelukkig krijgen we nog een kus in een zin, maar zulke slechte gedichten laten zich niet afkussen.

Binnenkort verschijnt er een soortgelijk stuk op leesliter.nl.


maandag 13 januari 2014

Benno Barnard en het stilistisch vermogen van gereformeerden

Inde bijlage 'Letter en Geest' van Trouw van 11 januari 2014 las ik het essay 'Hap, zegt de tijger' van Benno Barnard. Het is een reactie op een stuk van Jaap Goedegebuure, van een week eerder, waarin laatstgenoemde betoogde dat geloof weer mag in de literatuur.

De strekking van het stuk van Barnard laat ik even rusten. Wel wil ik het hebben over de eerste alinea. Die luidt als volgt:
De theoloog Harry Kuitert reageerde op de Watersnoodramp van 1953 als Voltaire op de aardbeving in Lissabon van 1755. Op Wikipedia vind je dit erover: 'Veel van zijn kerkleden zijn bij de ramp namelijk om het leven gekomen die hij vervolgens moest begraven. De ramp leidde voor Kuitert tot een breuk met de gereformeerde dogmatiek, namelijk dat voor hem de goddelijke voorzienigheid niet opgaat.' (Zou de auteur van deze tekst gereformeerd zijn? Er is weleens beter Nederlands geschreven in die kringen.)
Mij interesseert de tekst tussen haakjes. Het is duidelijk dat Barnard niet zoveel waardering heeft voor het stilistisch vermogen van de schrijver van de tekst die hij citeert. Maar wat bedoelt hij met 'Zou de auteur van deze tekst gereformeerd zijn?'

Er zijn twee mogelijkheden: gewoonlijk schrijven gereformeerden in goed Nederlands. Deze tekst is in beroerd Nederlands opgesteld. De schrijver zal dus wel niet gereformeerd zijn. Of: als de schrijver gereformeerd is, schrijft hij slechter dan gebruikelijk is bij gereformeerden. De andere mogelijkheid is: aan de tekst te zien, is de auteur gereformeerd. Het is namelijk een beroerd geschreven tekst. Nou ja, niet iedere gereformeerde schrijft slecht: er is ook 'weleens' beter geschreven. Ik vermoed dat Barnard de eerste mogelijkheid bedoeld heeft als betekenis.

Dan blijft nog wel de vraag of je aan iemands stijl of stilistisch vermogen kunt aflezen of hij gereformeerd is. Eerlijk gezegd lijkt dat me sterk. Goed, orthodoxe gelovigen zijn natuurlijk in een woordcultuur en zelfs een Woordcultuur opgegroeid, maar volgens mij heb je in deze kringen zowel goede als slechte schrijvers.

Is Barnard trouwens gereformeerd?  Dat hij 'weleens' in plaats van 'wel eens' schrijft, is een kleinigheid, maar verderop in 'Hap, zegt de tijger' lees ik:
Het kostte hem in de oorlog internering in een gijzelaarskamp.
Nee, het leverde hem internering in een gijzelaarskamp op. Het kostte hem zijn vrijheid. Een gereformeerde had deze fout nooit gemaakt. Of juist wel? Dat moeten we Barnard even vragen.

vrijdag 10 januari 2014

Die vleugels


De laatste weken heb ik zoveel gelezen in de nieuwe dichtbundel van Leo Vroman, dat ik eigenlijk een nieuw, net exemplaar zou moeten kopen om in de kast te zetten, want het huidige begint verfomfaaid te raken. Zo vaak is het meegereisd in mijn tas, in een linnen tasje, op de bank van mijn auto. Het zal waarschijnlijk nog wel een tijdje met mij mee gaan en de gedichten zullen zeker nog een tijd bij mij zijn.

Die vleugels is een dikke bundel: 160 bladzijden gedichten, geschreven tussen begin maart 2011 en eind juni 2012. Vroman (bijna 99 jaar oud) heeft een enorme productie, van zo'n beetje een gedicht per drie dagen. Hij schrijft daarover: 'ik lijd sinds een paar jaar geleden / aan een ernstige lekkage. // Niet van urine of water / maar van gedicht na gedicht.'

Die gedichten zijn zoals we dat van Vroman gewend zijn: rijmend, met een losjes gehanteerd metrum; meestal licht van toon; scherpzinnig;  beschouwend; humoristisch. Meestal kijkt hij naar zichzelf en zijn eigen leven en vraagt zich af hoe alles daar precies werkt.

Maar soms is de buitenwereld zo nadrukkelijk aanwezig, dat de dichter er niet omheen kan. In de periode die Die vleugels beslaat, vond bijvoorbeeld de zeebeving in Japan plaats, en de moordpartij op het Noorse eiland Utoya. Vroman schrijft er ontroerende gedichten over, waarin hij zijn verdriet en zijn woede over die gebeurtenissen toont. Op 5 juni 2012 schrijft Vroman:
Nog hoeveel 
Lieve Aarde vol verdriet
om kinderhoofdjes ingedeukt
en moeders daarna stukgeneukt!
En al die doden ken ik niet 
behalve hoe mijn hoofd nog ziet
of met gesloten ogen hoort
van weer een volk uitgemoord,
maar al die doden ken ik niet. 
In een schijnheilig kleed gehuld
leeft een Monster dat nog smult
van het bloed dat men vergiet 
en ik blijf altijd nog vervuld
met mijn oud gevoel van schuld: 
al die doden ben ik niet
De dichter beseft dat er steeds weer mensen doodgemaakt worden en hij voelt zich schuldig omdat hij blijft doorleven. Het gedicht over Utoya begint met een beschrijving van wat Anders Brevik, 'één christelijke gek', deed. Vroman beschrijft de dood van één jonge vrouw, tot in detail. Blijkbaar komt dat afschuwelijke beeld bij hem op, waarna hij uitroept:
Help mij!
Lieverd, niet zo telkens weer
elke nacht worden doorkloofd
en weer verstommen
Jezus zij geloofd
en zo gestorven wezen
Jezus godverdomme
zij geprezen
PS
Is er een God, in godsnaam laat
dan die lieve God verdommen
alle kogels en alle bommen
naar een hel die niet bestaat.
Dat zijn heftige gedichten. Ze vallen op tussen de andere, waarin heftige emoties veel minder voorkomen. In het gedicht 'Gewoon zomaar' schrijft Vroman dat hij 'geen rechtstreekse opwinding' meer wil veroorzaken door woorden.

In veel gedichten is Vroman dan ook kalm, ook als hij het heeft over zijn hoge leeftijd, zijn naderende einde en de vragen over wat er na dat einde zal zijn. Hij lijkt nieuwsgierig te zijn naar hoe dat allemaal zal gaan. Maar er zijn ook dagen dat hij zich anders voelt. Dan schrijft hij over de dagen: 'ik voel / ze versnellen / en mij koel / omknellen / en de jaren, de jaren / die wurgen mij tot bedaren.'

Meestal is het voorbijgaan van de tijd niet angstwekkend. De dichter kijkt om zich heen en ademt het leven in. Er is zoveel te zien en te horen om van te genieten. Soms beseft hij ineens hoe snel die tijd gaat:
De klokken willen niet stil
staan en wekelijks worden wij zwakker.
Zo meteen spring ik op en gil
Liefste! Word wakker! Word wakker!
Onze tijd glipt naast ons voorbij!
Kus nu nog gezond
Kiss me! Kus mij
met die warme mond.
Vaak voelt hij zich wel senang in deze levensfase, die hij karakteriseert als: 'veilig weggedoken / in de schaduw des doods.'

Die vleugels laat zich lezen als een dagboek. Maar wel een dagboek uit vooral goede gedichten. Bij heel wat regels heb ik streepjes gezet, omdat ik ze nogmaals en nogmaals wil lezen. Wie deze gedichten leest, kijkt en denkt mee met een speelse en scherpzinnige dichter en dat is heel aangenaam.

Er zit veel liefde in de bundel. Voor Vromans geliefde Tineke natuurlijk, maar ook voor het leven, voor de werkelijkheid. Hij schrijft: 'zo kostbaar is mij nog altijd / deze lieve werkelijkheid.' Die liefde is zo groot dat ze ook het heelal omvat: 'Wat ik het meeste liefheb is / dit volledige heelal.'

Als Vromans hand na juni 2012 niet stilgevallen is, zullen er nog meer bundels komen, met heel veel gedichten. Ik zal ze weer even gretig lezen als deze en ik zal genieten van de vitale en rijke geest en heerlijke gedichten die dat oplevert.

(Binnenkort verschijnt er ook een recensie op leesliter.nl)

dinsdag 7 januari 2014

Amarillo (Blacksad 5)


De laatste jaren heb ik op stripgebied voornamelijk graphic novels gelezen. Dat heeft tot gevolg dat enkele series mij half of geheel ontgaan zijn. Onlangs kreeg ik Amarillo binnen, een deel van de serie Blacksad. Ik wist niet dat het een serie was en dat kun je ook niet aan het album zien: eerdere delen worden niet vermeld. Eén enkele keer wordt in een noot naar een vorig deel verwezen. Dat is het.

Ik ben dit Blacksadverhaal dus blanco in gegaan. Dat is een wat rare ervaring. Ik merkte dat alle personages dieren waren. Nou ja, wel met mensenkleren aan. Dat is natuurlijk eerder gebeurd: denk aan Donald Duck, Olivier B. Bommel en Maus. De dierfiguren zeggen wel iets over het karakter van de personages, maar je kunt je wel afvragen hoe functioneel de verdierlijking is. Bij mooie vrouwen is het dierlijke minder nadrukkelijk aanwezig: ze hebben een mensenmond en borsten. Blijkbaar moeten ze wel aantrekkelijk blijven.

Blacksad is een kat. Hij is FBI-agent en wil nu eens wat uit de wind blijven. Hij zoekt een rustig baantje waarin hij geen kogels hoeft te ontwijken en waarbij geen lijken vallen. Toch zit hij binnen de kortste keren in allerlei verwikkelingen.

Die verwikkelingen zijn wel aardig, maar veel meer ook niet. De scenarist Juan Díaz Canales  heeft gezorgd voor moord en doodslag, een verleden met geheimen, een liefde die een beetje opbloeit en veel gereis. Wie wil, kan verwijzingen aantreffen naar On the road van Jack Kerouac. Dat zal allemaal wel ingenieus gedaan zijn, maar het verhaal moet op zich ook goed zijn en eerlijk gezegd kon me dat maar matig boeien.

Met de tekeningen van Juanjo Guarnido is niets mis. Het verhaal speelt zich waarschijnlijk af in de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Daarbij sluit de klassieke stijl van tekenen en inkleuren aan. Deugdelijk, soepel tekenwerk, waarbij de plaatjes stevig ingekleurd zijn.

Er zullen zeker liefhebbers zijn die zweren bij de serie Blacksad. Ik denk dat ik het maar bij dit ene deel laat.

Titel: Amarillo. Blacksad 5.
Scenario: Díaz Canales
Tekeningen: Juanjo Guarnid
Uitgever: Dargaud
hardcover, 56 pagina's, € 9,95







donderdag 2 januari 2014

Herman Pieter de Boer overleden (1928 - 2014)



Gisteren zag ik het, in het voorbijgaan: een klein vliegje, gevangen in het wereldwijde web: Herman Pieter de Boer overleden. Waar moest ik toen het eerst aan denken? Aan het gele boek, waarvan ik dacht dat het boven in mijn boekenkast stond. Louter streelzucht (1982) heet het en er staan aardige sonnetten in. De Boer noemde ze zelf 'sonnettines', misschien omdat ze vrij licht van inhoud zijn.

Bij controle bleek het boek verdwenen te zijn. Ongetwijfeld is het achtergebleven op een van de scholen waar ik gewerkt heb. Ik zal eruit voorgelezen hebben. Daar leenden de toegankelijke gedichten zich prima voor. In mijn boekenkast vond ik alleen Gekleurde gedichten, een bundel uit 1989, die ik dat jaar een paar maanden na mijn verjaardag kreeg. Het is een gegeven paard en ik zal het dan ook niet al te diep in de bek kijken, maar ik citeer er niet uit. Eigenlijk staat er geen enkel goed gedicht in. De illustraties bij de gedichten, van Roos Wiggers, zijn veel beter.

Als examinator bij de staatsexamens kwam ik De Boers poëzie nog niet zo lang geleden tegen. Een van de gedichten die wij de kandidaten voor mochten leggen was het volgende:
Een lerares die ik liefhad
Zij droeg een jurk, lang uit de mode,
en was zo mager als een lat,
een rare stokvis, maar ze had
zo'n zeldzaam mooie lesmethode,
voor die tijd eigenlijk verboden:
het scheen, ze praatte zomaar wat,
alsof je in haar kamer zat
te kletsen om de tijd te doden.
Het leek gezellig en verkeerd,
maar was, dat blijkt, geraffineerd:
ik ben in aardrijkskunde thuis.
Wat heb ik veel van haar geleerd,
ik had haar lief, mijn versje eert
mejuffrouw Schelts van Kloosterhuis.
Op internet is dit gedicht gemakkelijk te vinden, maar het wordt daar nogal mishandeld: twee keer vond ik het zo afgedrukt, dat er geen sonnet meer in te herkennen was. Een keer had iemand 'blijft' getikt, in plaats van 'blijkt'. Dat kan gebeuren.

'Een lerares die ik liefhad' is een helder gedicht en het is lief, ten opzichte van een lerares die door velen vergeten zal zijn, die nooit een man aan de haak geslagen heeft ('mejuffrouw') en die wellicht al lang overleden was toen De Boer het gedicht publiceerde.

Het is me bijgebleven, al is het niet meer dan een 'aardig' gedicht. Zo herinner ik mij ook het gedicht 'Het onvergetelijke', dat begint met een opsomming van allerlei activiteiten die de 'ik' niet gedaan heeft (skiën, mahjong spelen, konijn eten, sla telen). Het eindigt met:
Als ik die dingen zo eens tel,
heb ik meer niet gedaan dan wel,
ofschoon geboren lang geleden.
Dus wat mij des te sterker heugt,
is dit: ik heb eens in mijn jeugd
aan 't strand een ezeltje bereden.
De regel 'ofschoon geboren lang geleden' klinkt door de vreemde woordvolgorde niet helemaal lekker. Blijkbaar vond De Boer dat geen bezwaar. Ik herinner me dat er verder nog heel aardige sonnetten in Louter streelzucht te vinden zijn, maar niet meer welke.

De Boer schreef altijd helder en dat kwam ook tot uitdrukking in zijn liedteksten. Voor Lenny Kuhr, zijn toenmalige partner, schreef hij liedjes als 'Visite' en 'Ja maar' (zie onder) Hier reageert ze op zijn overlijden. Ik kocht indertijd het cassettebandje waarop het album stond. Ook moet nog ergens in een doos een cassettebandje liggen met Van een afstand van Boudewijn de Groot, uit 1980. Daarop staat 'Zolang ik niet beweeg', tekst Herman Pieter de Boer. Niet zijn beste tekst, overigens.

Voor Boudewijn de Groot schreef De Boer ook nog 'Vrolijke violen', dat stond op het album Een nieuwe herfst uit 1996. Toen Herman Pieter de Boer in 2002 een Gouden Harp kreeg, werd die dan ook uitgereikt door Boudewijn de Groot.

Herman Pieter de Boer schreef, naar eigen zeggen, meer dan zevenhonderd liedteksten. Enkele ervan kent bijna iedereen: 'Annabel' (Hans de Booij) 'O Waterlooplein' (Johnny en Rijk) 'Op een onbewoond eiland', 'Ik heb zo waanzinnig gedroomd' (Kinderen voor kinderen) en voor Ramses Shaffy vertaalde hij 'Laat me'.

Voor Conny Vandenbos schreef hij bijna vijftig liedteksten, maar meestal niet de teksten van de liedjes die hits zouden worden. Het bekendst werden het lied dat begon met : 'Weet je wat we doen? We doen geen klap vandaag' en 'Ome Arie'. Een compilatie van die liedjes was te horen en te zien in 2007 tijdens een hommage aan Conny Vandenbos. Herman Pieter de Boer vertelde toen wat over zijn samenwerking met de zangeres.

Eind jaren zeventig las ik geregeld wat van Herman Pieter de Boer in het blad De Tijd, waar hij elke week twee bladzijden vulde. In die tijd woonde ik in een internaat en in het weekend ging ik naar mijn ouders. Voor de terugweg in de trein kocht ik vaak een tijdschrift (Accent, Haagse Post, De Tijd) en ik heb goede herinneringen aan de stukken van De Boer.

Ik heb het idee dat hij daar mocht doen wat hij wilde. Soms plaatste hij een verhaal, soms een stel foto's. Vaak waren dat foto's van kariatiden, zuilen in de vorm van mensfiguren. Door De Boer heb ik het woord 'kariatide' leren kennen. Volgens mij stonden bij de stukken toen al tekeningen van Pat Andrea, met wie hij later twee boekjes over gebaren maakte. Die boeken heb ik.

Nooit heb ik een verhalenbundel van De Boer gekocht. Volgens mij las ik De vrouw in het maanlicht ooit als Bulkboek. De verhalen hadden meestal een vrolijke toon. Bijvoorbeeld dit verhaal:
De bruid
'Vader,' zei Ole, 'dit is mijn aanstaande vrouw.'
Hij duwde het meisje naar voren. Ze had een scheve neus en ze was zo scheel als de nacht.
'Potverdomme,' zei de vader, 'wat een lelijk kreng.'
Het meisje begon meteen te snikken.
'Maar vader,' riep Ole, 'nou maakt u haar aan het huilen. Hoe kunt u zeggen dat ze lelijk is? Bent u blind?
Hij trok het jakje van het kind naar beneden. 'Kijk toch eens wat een prachtige grote borsten.' Hij draaide het meisje om en tilde haar rokken op. 'Kijk toch eens wat een mooie ronde billen.'
'Nou je 't zegt,' zei de vader. 'Waarom liet je me dat niet meteen zien?'
'Och,' zei Ole, 'ik dacht er niet zo gauw aan.' 
Licht proza, aardig om te lezen. Dat is het dan ook wel weer, maar het is de vraag of dat erg is. Veel van wat De Boer geschreven heeft, is misschien niet van het hoogste niveau, maar het is altijd sympathiek. Dat zal te maken hebben met het karakter van De Boer. De keren dat ik hem hoorde op de radio of zag op de tv, maakte hij een sympathieke indruk.

Verschillende keren was hij te gast bij het radioprogramma 'Podium van de Nederlandse lichte muziek.' Of zoiets. Hij beoordeelde dan teksten van nieuwe Nederlandstalige muziek. Ik vond hem indertijd veel te mild. Ook over wat ik toen beroerd vond, had hij toch nog wel iets vriendelijks te zeggen.

Toen hij een paar jaar geleden te gast was bij het tv-programma Wintertijd , was hij veel kritischer over de hedendaagse liedteksten, al vond hij dat Blöf nog wel ging. In dat programma  las hij ook het verhaaltje 'De Bruid' voor. Graag had ik het filmpje hieronder geplaatst, maar blogspot vindt het niet, vreemd genoeg.

De naam van Herman Pieter zal misschien onder het stof verdwijnen, maar sommige van zijn liedteksten zullen zeker blijven. 'Laat me' blijft bestaan en ik vermoed dat kinderen nog heel lang zullen zingen dat ze wa-wa-wa-waanzinnig gedroomd hebben.

foto: eerlijkefoto.nl

Herman Pieter de Boer herdenkt Ramses Shaffy (met fragmenten van 'Laat me')


Conny Vandenbos zingt 'Het gaat niet over'.


Herman Pieter de Boer met de gouden plaat voor 'Op een onbewoond eiland', de grootste hit van Kinderen voor Kinderen. Lenny Kuhr zingt.

Lenny Kuhr zingt 'Maar ja'. Tekst Herman Pieter de Boer

Kinderen voor kinderen: Vakantieliefde. Tekst: Herman Pieter de Boer

woensdag 1 januari 2014

De vreemdeling


In de loop der jaren heb ik kans genoeg gehad om De vreemdeling (l'Etranger, 1942) van Albert Camus te lezen. Het is niet gebeurd. Dat het een goed boek is, blijkt uit de verschillende toplijsten waarin het is opgenomen. In 1999 kwam het op nummer 1 van de lijst in Le monde met beste boeken van de eeuw, gekozen door het Franse lezerspubliek. De Noorse boekenclubs en de Zweedse academie plaatsten het in 2002 in de lijst van honderd beste boeken uit de wereldliteratuur.

In plaats van het boek te lezen, had ik ook de films kunnen bekijken. Visconti verfilmde het in 1967 en Felix van Cleeff in 2011. Ook dat is niet gebeurd. Maar nu is er een verstripping van het boek, door Jacques Ferrandez.

Bij Camus denk ik altijd aan het existentialisme. Dat zal me ooit wel zo op school geleerd zijn. Getuige deze tekst had Camus nogal wat kritiek op het existentialisme. Hij zou beter tot het absurdisme gerekend kunnen worden.

In De vreemdeling, ook in de verstripping ervan, wordt in ieder geval de levenshouding van de hoofdpersoon duidelijk. Die hoofdpersoon is de in Algerije levende Meursault. In het begin van het boek krijgt hij te horen dat zijn moeder overleden is. Hij gaat naar haar begrafenis toe, maar toont geen emotie. De volgende dag begint hij een relatie met Marie, een vrouw op wie hij ooit verliefd was.

Als Marie aan Meursault vraagt of hij van haar houdt, zegt hij: 'Het betekent toch niks. Maar ik denk het niet.' Dat klinkt onverschillig en later in het boek blijkt ook dat anderen Meursault zien als onverschillig. Het is de vraag of hij dat is. Hij lijkt eerder de overtuiging te hebben dat het werkelijk niet uitmaakt welke keuzen je maakt in het leven.

Meursault gaat, met een vriend, Raymond Sintès, die zich min of meer opgedrongen heeft, naar het strand. Raymond wordt lastiggevallen door drie Arabieren. Een van hen trekt een mes en verwondt Sintès daarmee. Even later ontmoet Meursault de man met het mes. Door de warme zon is hij niet helemaal helder en als de Arabier een verdachte beweging maakt, waarbij het zonlicht schittert in het mes, schiet hij hem dood, met het pistool van Sintès. Daarna vuurt hij nog vier schoten op de Arabier af.

Meursault wordt gevangen genomen en berecht. Tijdens de rechtszaak blijkt niet de moord centraal te staan, maar Meursaults houding. Hij toont geen berouw, zoals hij geen verdriet toonde bij de dood van zijn moeder. Uiteindelijk wordt hij ter dood veroordeeld. In afwachting van zijn terechtstelling weigert hij geestelijke bijstand van een aalmoezenier.

De geestelijke komt toch bij hem in de cel, waar ze een heftig gesprek hebben. Hierin vertelt Meursault opnieuw dat het niet uitmaakt welke keuzen iemand maakt: '
Ik heb dit gedaan en niet dat gedaan! Ik heb dit leven geleid en geen ander! En wat dan nog? Niets, niets is belangrijk en ik weet waarom! En jij weet ook waarom dit leven zo absurd is! Wat doet de dood van anderen ertoe? De liefde van een moeder? Wat doet je god ertoe, de levens die we leiden, het lot dat we kiezen? Er is één lot dat mij kiest en samen met mij miljarden bevoorrechte mensen die het net als jij hun broeder noemen. (...) Iedereen is bevoorrecht! Ook alle anderen worden op een dag veroordeeld. Ook jij wordt veroordeeld! Wat maakt het uit of je terechtgesteld wordt omdat je een moord hebt gepleegd of niet hebt gehuild op de begrafenis van je moeder?! (...) Iedereen is bevoorrecht en iedereen is schuldig.
De stripvorm maakt het overtikken van de tekst lastig. Er worden alleen hoofdletters gebruikt en veel uitroeptekens en om niet bij elk ballonnetje een nieuwe alinea te beginnen, heb ik alles maar achter elkaar gezet.

Meursault ziet wel dat we verschillende keuzen maken en dat die gevolgen hebben, maar ten diepste maakt het niet uit. Er is een leven waartoe je veroordeeld bent of een waartoe je het voorrecht hebt.

In zijn cel denkt Meursault aan zijn moeder. Vlak voor haar dood moet ze zich bevrijd gevoeld hebben, klaar om alles opnieuw te beleven. Daarom had ook niemand het recht om te treuren om haar. Opgesloten, met de dood vlakbij, voelt ook Meursault zich klaar om alles over te doen. Hij is vrij, omdat hij geen hoop meer heeft.

De vreemdeling is een aangrijpend boek en de verstripping door Ferrandez is dat ook. Hij stelt zich bescheiden op, zoals ook iemand als Dick Matena dat doet: het boek moet zo goed mogelijk naar voren gebracht worden. Matena gebruikt in zijn strips zelfs de integrale tekst.

Fernandez tekent met inkt en kleurt in met waterverf. Op verschillende bladzijden is er één grote tekening, zonder kaders, die achter de andere plaatjes doorloopt. Vooral in het eerste deel zijn er veel lichte kleuren gebruikt, omdat steeds de zon schijnt. Dat geeft de indruk van een zekere lichtheid, die bedrieglijk is, want De vreemdeling is een ernstig boek.

Met zijn verstripping heeft Ferrandez De vreemdeling bereikbaar gemaakt voor een groter publiek. Ieder die het boek van Camus nog niet gelezen heeft, moet de verstripping maar kopen. Wie het boek wel gelezen heeft trouwens ook.

De vreemdeling. Naar de roman van Albert Camus
Scenario en tekeningen: Jacques Ferrandez
Uitgeverij: Blloan
hardcover, 136 blz. € 19,95