Beschermd gebied
Gezichten en gebaren
kleven aan mijn jas,
mijn haren.
Onder het onverharde pad
knaagt kabouter Nr.068 zachtjes
aan de randen van mijn geest.
In huis is alles rustig.
Buiten vreten de vossenDat de nieuwe bundel van Johanna Geels Wildberichten heet, is niet voor niets: zowel het wild als het wilde is gemakkelijk aan te treffen in het kreupelhout van haar gedichten. In bovenstaand gedicht bestaat het wild uit vossen die elkaar opvreten.
elkaar onafgebroken op.
Die vossen zullen wel een metafoor zijn voor de gezichten en de gebaren uit de eerste strofe, waarvan de 'ik' zich niet kan losmaken. Buiten dreigt in ieder geval het gevaar. Je gaat de paden die je denkt te moeten gaan, maar ze zijn onverhard en eronder knagen de kabouters, die vreten aan je geest.
Het huis is de veilige plaats, het beschermde gebied. Wel woelt er zoveel onder de regels van dit gedicht, dat je je afvraagt hoe veilig je je voelt als je weet dat ze buiten je deur elkaar naar het leven staan.
Aan de ene kant is Johanna Geels een huiselijk dichteres. Het huis, met de achtertuin, is de vesting waarin je je kunt verschansen. Maar je moet wel steeds op je hoede zijn voor wat er buiten gebeurt. Voor je het weet, komen er mannen binnen die 'de dondervloer / doormidden zagen zonder iets te zeggen, / de klootzakken.' En als je zand voor je deur gelegd hebt, zodat het je eigen zand is, dan moet je het wel verdedigen: 'We schieten gewoon iedereen / die met een buggy over ons zand / loopt van achter de ramen overhoop.'
Het huis is de plek waar je de boel nog een beetje onder controle kunt houden, waar je met je geliefde kunt zijn, waar je koffie kunt drinken en een kaartspel spelen. 'Het zou genoeg moeten zijn', schrijft Geels in 'Huisbewaarders', maar blijkbaar is het dat niet. In de slotstrofe valt buiten, in het donker, de vuilnisbak om. Alert ga je overeind zitten.
Het huis is wel de plaats van rust, maar er is ook een drang om naar buiten te gaan, weg van het geordende en het veilige. Een van de 'Zeven tips voor een gelukkig leven' is dan ook 'Laat je te grazen nemen in een weiland.'
In het gedicht 'Wat wil je dan' vraagt de ik: 'Wil je merg zuigen, getallenreeksen uit je / hersens peuren, de laatste dodo op bladzijde / achtendertig uit zijn plaatje knagen? // Doen alsof het elke dag zizazomer is?' Die drang schuilt soms ook in de gedichten: de drang om de gebaande paden te verlaten, om grote dromen te dromen.
Niet alle gedichten spraken me aan, maar dat hoeft ook niet. Saai wordt Wildberichten nooit. Er is iemand die een tak op haar voorhoofd tapet, als was het een gewei; er zijn kapotte meisjes met murw geslagen bekkies; er lopen hypochondrische huisdieren rond; en van tijd tot tijd is er de liefde - de mensen houden elkaar stevig vast, omdat ze iets anders niet kunnen bedenken.
In de beste gedichten van Geels wordt veel gesuggereerd, maar als je wilt kijken wat dat is, ontglipt het je net. Het zijn gedichten die je verschillende keren moet lezen. Dan geven ze zich aan je, maar zo dat je ook nog iets hebt om naar te raden.
Een prachtig gedicht vond ik het volgende:
Paddentrek voor gevorderden
De kraaien in mijn achtertuin schateren
de bomen zwart.
Ze komen voor de doden die in het donker
nog altijd door de oude bandrecorder
heen praten.
Voor de padden in de schuur die te vaak en
te veel koningswater dronken tot het schuim
langs hun vuilbekken droop.
(zodat ik niet naar buiten dorst.)
Niet dat ik bang ben voor herhaling,
er wordt hier niets herhaald.
Niet dat ik bang ben voor lege flessen,
volle, die jagen mij het bloed uit mijn keel.
(en zij die tijdens de schemering padden overzetten
in een slijmerig emmertje dat in de schuur woont.)
Ik kijk uit het raam naar het bemoste schuurdeurtje
achter in de tuin.
Daar wonen ze. Ze jagen mij het bloedDe kraaien en de dood, de padden en de drank. De kraaien schateren, maar vrolijk is het niet. De bomen zien er zwart van en het is donker als de doden op de oude bandrecorder praten.
uit mijn keel.
De padden dronken te vaak en te veel en misschien deed de 'ik' dat ook wel. Doordat Geels niet 'durfde' schrijft, maar 'dorst' is er ineens een droge keel in het gedicht.
'Niet dat ik bang ben voor herhaling' schrijft ze en meteen is er de herhaling ('Niet dat ik bang ben voor'), al heeft ze ons bezworen dat er niets herhaald wordt. En aan het eind van het gedicht wordt 'jagen mij het bloed uit mijn keel' herhaald.
Ik moest denken aan iemand die maar één glaasje zegt te drinken, maar bij wie er ook meteen de herhaling is: een glaasje en een glaasje en een fles. Zoveel dat je de padden niet meer weggekeken krijgt en niet meer weggedragen in een emmertje. Ze wonen in het schuurtje en daar zullen ze altijd blijven.
In dit gedicht is de dreiging voelbaar. De 'ik' lijkt nog net grip op de zaak te hebben, maar het is op het randje. Dat vind ik wel spannend. Ik zal niet zeggen dat het gedicht mij het bloed uit mijn keel jaagt, maar ik wil het graag herlezen. En nog eens herlezen. Daar blijkt het tegen te kunnen. Dan moet het wel goed zijn.
Johanna Geels, Wildberichten. Gedichten.
Uitgeverij Marmer, Baarn 2014
64 blz. € 12,50