donderdag 11 juli 2013

Moeder, kom thuis


De dood wurmt zich in ieders leven en soms gebeurt dat al vroeg. Bijvoorbeeld bij Thomas Tennant, wiens moeder overlijdt als hij nog maar een jongetje is. Vlak voordat ze stierf, heeft ze hem nog een leeuwenmasker gegeven. Hij heeft het op als hij met zijn vader bij haar graf staat. Eigenlijk kan hij niet beseffen, wat dat is, dood zijn.

Thomas Tennant is de verteller in de schrijnende beeldroman Moeder, kom thuis van Paul Hornschemeier. Het boek begint met een zwevende man, die Thomas' vader blijkt te zijn. Zijn gedachten herhalen zich, hij denkt in cirkels. En intussen is hij dus het contact met aarde verloren, eigenlijk al sinds het overlijden van zijn vrouw. Vader zakt weg in een depressie.

Zo verliest Thomas niet alleen zijn moeder, maar ook zijn vader. Zijn taak wordt steeds zwaarder. Hij ziet dat zijn vader afglijdt en doet wat hij kan. Intussen moet hij ook de ruimtes van zijn moeder bewaken en bewaren, de tuin, het bos, en haar schuilplaats, zoals hij dat noemt. Het is haar graf, waar ze zich nu tijdelijk schuilhoudt. Hij kan zich nog maar nauwelijks voorstellen dat ze nooit meer terugkomt.

Juist vader, die al zover weggezweefd is dat hij niet meer thuis kan wonen, laat hem zien dat moeder definitief weg is. Hij vertelt hem ook hoe het overlijden gegaan is en meer dat ik niet kan vertellen zonder de plot weg te geven. Het is een mooi moment waarop hij eigenlijk tegelijkertijd zijn vader terugvindt en afscheid van hem moet nemen.

Het zou zomaar kunnen dat het gegeven in dit boek berust op het leven van Hornschemeier. Hij draagt het op aan zijn vader 'die ik met de dag meer respecteer'. Het zou voor een deel een verklaring zijn voor de doorleefdheid en de intensiteit van Moeder, kom thuis.

Hornschemeier is een 'kale' tekenaar. Hij gebruikt strakke lijnen en brengt geen kleurnuances is. Verder zijn de decors sober of helemaal afwezig, waardoor de tekeningen een lege indruk maken. Die past prima bij het verhaal. De manier van tekenen deed me wel denken aan die van Chris Ware.

Moeder, kom thuis werd al in 2003 gepubliceerd, in 2009 verscheen het in het Nederlands. Intussen  ligt het niet meer in de boekhandel, maar het is vast nog wel ergens op de kop te tikken.



maandag 8 juli 2013

Om te janken zo mooi


De doden zijn overal. Ze zitten achter een krant in de trein die ze bij hun leven nooit genomen hebben; ze kuchen vanachter een plant in een restaurant; ze neuriën door Bach heen. En in je dromen komen ze voorrijden en stappen energiek uit hun auto.

Maarten van Roosendaal is nog maar pas overleden en hij is aanweziger dan ooit. Op de radio hoor ik zijn liedjes vaker dan een paar maanden geleden. Gisteren vertolkten Keetje en Ko een lied van hem bij Dante in de Kuil en in de boekhandels kijkt hij me aan vanaf de voorkant van het boekje Om te janken zo mooi. 

Dat boekje was het laatste project van Van Roozendaal, nog net voor zijn dood afgerond. Een aantal schrijvers en een enkele beeldend kunstenaar vroeg hij te reageren op een van zijn liedteksten. Het mocht geen in memoriam worden en verder waren de medewerkers vrij. Als ze maar opschoten; de tijd drong.

Het zijn niet de eersten de besten die meegewerkt hebben aan Om te janken zo mooi. Een greep: Manon Uphoff, Désanne van Brederode, Menno Wigman, Sanneke van Hassel, Neeltje Maria Min en meer nog - achttien stuks, meneertje! En dan heb je natuurlijk nog de achttien liedteksten van Maarten van Roozendaal, die ook opgenomen zijn.

Het is interessant om te zien hoe de verschillende schrijvers het aangepakt hebben. Rick de Leeuw nam 'Postbode' en schreef een liedtekst over hetzelfde gegeven, maar nu vanuit een ander perspectief. Thomas Verbogt schreef een soort 'Judith' in proza, waarbij het hem lukt om hetzelfde misluktheidsgevoel op te roepen als Van Roozendaal deed in zijn tekst. Peter van Straaten vatte 'Maaltijd' in een tekening.

Joost Zwagerman schreef een persoonlijk stuk over de kraaktijd van Maarten van Rozendaal, waarbij we ook nog een decor bij het schrijven van De buitenvrouw meekrijgen. A.L. Snijders vertelde hoe een enkel zinnetje van Van Roozendaal hem ooit getroffen heeft.

En er zijn schrijvers die helemaal hun eigen gang gaan en een flinke draai aan de oorspronkelijke tekst geven. Désanne van Brederode bijvoorbeeld, die een wonderlijk verhaal schreef over een kunstenaar die zo geobsedeerd was door zijn hart, dat hij het buiten zijn lichaam ging dragen. Of Neeltje Maria Min en Joke van Leeuwen, die tot prachtige gedichten gekomen zijn. Van Leeuwen schrijft onder anderen:
We waren een menigte op een plein.
We verstonden onszelf niet meer.
Je hoeft zo'n strofe maar te lezen, of je krijgt er journaalbeelden bij.

Enkele namen wil ik toch nog even noemen. Jan Rothuizen maakte naar aanleiding van 'Lijn 17' een combinatie van een tekening en een gedicht. Het zijn maar een paar regels, maar ze zijn precies raak. En Bernard Wesseling schetste een journalist in een kroeg met markante figuren. Zijn 'Het heenkomen' is grappig en tragisch. Maar vooral heeft het een vertelstem waaraan je je moeilijk kunt onttrekken.

Manon Uphoff sluit het boekje af, met een stukje over haar overleden ouders die haar in haar dromen bezoeken. Ze wijst hun de deur en dat zit haar toch niet lekker.

Zo gaat dat. Doden zijn niet kapot krijgen. Ze komen aanwaaien en als ze binnen zijn, krijg je ze niet meer weg. Zo zal het ook gaan met Maarten van Roozendaal. Hij zal, welkom of niet, ons nog vaak bezoeken. Misschien maar eventjes. En daarna gaat alles weer verder. Alsof er niets is gebeurd.

Om te janken zo mooi is verschenen bij Nieuw Amsterdam. 

zondag 7 juli 2013

Het instituut



Vincent Bijlo ken ik vooral als radiopresentator van Holland Doc Radio. Ik weet dat hij ook cabaretier is, maar ik heb nooit een show van hem gezien en hij is schrijver, maar ik ken slechts één titel van hem, Het instituut, een boek dat wel gedeeltelijk autobiografisch zal zijn; de hoofdpersoon is een blinde jongen.

Aangezien ik volgende week examens af moet nemen op zo'n instituut, leek het me raadzaam dat Bijloboek maar eens te lezen. Grote kans dat examenkandidaten het op hun lijst hebben staan.

Het instituut is een aardig boek, vooral doordat het inkijk geeft in een wereld die ik niet kende. De hoofdpersoon, Otto Iking, leeft intern op een instituut voor blinde kinderen in Bussum. Otto woont in huisje De Vink. In het begin van het boek worden de andere  bewoners uitgebreid voorgesteld. De meesten komen in de rest van het boek trouwens niet meer voor.

Er zijn eigenlijk maar twee andere bewoners van De Vink die er in het boek toe doen: Harm en Edwin. Harm is wordt een 'superblinde' genoemd. Hij is op zijn tweede blind geworden en heeft daardoor, volgens hemzelf, een voordeel. Otto en hij zijn vrienden.

Edwin is de kwaaie pier in het boek. Hij heeft bij zijn geboorte met zijn hoofd klem gezeten, waardoor hij door het personeel ontzien wordt. Hij ziet nog een klein beetje. Het blijken twee voordelen voor hem te zijn: hij schopt blinden tegen de schenen en rent dan hard weg, zonder dat hij gecorrigeerd of bestraft wordt.

Qua karaktertekening is Het instituut niet zo interessant. Het is al snel duidelijk hoe de verhoudingen liggen en daar komt niet zo heel veel verandering in. De verhouding tussen Harm en Otto is wel boeiend: ze zijn vrienden, maar ook concurrenten. Als Harm zijn kunstogen kwijt is, blijken ze bij Otto in het kastje te liggen. Die geeft Edwin de schuld. Of die ook schuld heeft, blijft in het midden.

Blind zijn is vanzelfsprekend in dit boek en dat is ook het aardige ervan. De jongens ondernemen dingen die een ziende auteur ze waarschijnlijk niet had toegedacht. Zo pakt Otto de brommer van een van de begeleiders en rijdt er een eindje op.

Bij zijn ouders thuis is er voor Otto weinig gezelligheid. Zijn moeder is alcoholiste en zijn vader kiest uiteindelijk voor zijn carrière in Amerika. Ook Otto maakt een beginnetje met wat een carrière kan worden: hij mag voor de AVRO een radioprogramma voor jongeren presenteren.

Het instituut is niet een geweldig boek, maar je leest het zonder je te vervelen. Ik kan me voorstellen dat het op middelbare scholen nog wel een tijdje mee zal gaan. Het heeft jongeren als belangrijkste personages en het is toegankelijk: een vrij eenvoudige stijl, chronologische opbouw. Ik gok erop dat ik deze week vragen over het boek moet stellen.

vrijdag 5 juli 2013

Handel in veren


Van het werk van Rascha Peper heb ik altijd gehouden. Eind jaren negentig las ik Dooi, een mooie roman, met een slot dat ik wat minder vond. Daarna las ik de romans en de verhalen die ze daarvoor schreef. 

Slechts één enkele roman (Verfhuid 2005) las ik niet en ook één verhalenbundel (Zwartwaterkoorts 2009). Die heb ik dus nog tegoed. Van al haar columns las ik er maar eentje: die waarin ze vertelde dat ze ziek was en dat ze de roman waaraan ze bezig was niet meer zou voltooien. 

Intussen is ze overleden. Daarover schreef ik hier en over de roman Vossenblond hier. Die dikke roman die ze in haar hoofd had, heeft niet compleet kunnen verschijnen. Het had een tweeluik moeten worden. Maar van een van de twee luiken heeft de schrijfster nog een roman van kunnen maken. Daar zitten nog wel wat losse eindjes in (over een frauderende wetenschapper bijvoorbeeld), maar dat is niet zo vreemd.

Peper vertelt langs verschillende lijnen, in verschillende tijden. Al in Wie scheep gaat, een dikke pil, werkte ze met verschillende verhaallijnen, maar die werden meer met elkaar verbonden dan in deze roman, waar de lezer zelf de verbinding moet maken. 

In Vingers van marsepein trok Peper een verhaallijn in het verleden en een in het heden. Die historische verhaallijn is in dat boek een stuk interessanter dan de hedendaagse. Dat is ook een beetje het geval in Handel in veren. 

In het verleden, eind jaren vijftig, maken we de gebeurtenissen mee omtrent Henk Bronkhorst, die zoekt naar een waarschijnlijk uitgestorven boshoen. Zijn zoektocht naar de laatste overgebleven exemplaren is bijzonder spannend. 

Peper is goed in personages die een obsessie hebben. In veel van haar romans komen die voor, zoals het oudere echtpaar in Rico's vleugels. Man en vrouw zijn hun hele leven bezig geweest met het verzamelen van schelpen. De man is bovendien helemaal ondersteboven van zijn hulpje. Ook in Dooi en Vossenblond zijn er mensen die uit het lood raken door hun liefde of hun fascinatie voor een ander. 

In Handel in veren komen dergelijke thema's mooi samen. De weduwe van Bronkhorst, die intussen bejaard is en al een tweede huwelijk achter de rug heeft, blijkt nog het een en ander te moeten onthullen. Ze doet dat aan haar kleindochter, die naar haar toe komt om even haar relatie te ontvluchten. En dan zit er nog een Rick in Amerika die het ooit aangelegd heeft met de vrouw van zijn superieur. 

Peper heeft het net fraai geweven. We volgen de verschillende draadjes en langzaam wordt ons duidelijk hoe ze verbonden zijn. Zoals altijd is haar boek helder gebleven; Pepers boeken zijn toegankelijk voor een breed publiek.

Hoe lang haar werk nog blijft, zullen we moeten afwachten. Van sommige schrijvers is het werk na hun dood bijna meteen uit de belangstelling verdwenen. Zo ging het bijvoorbeeld met F.B. Hotz, toch een van onze beste korteverhalenschrijvers. De biografie van Aleid Truijens trok even de aandacht, maar ik geloof niet dat er daardoor opnieuw vraag kwam naar Hotz' verhalen. Leest iemand het werk van A. Alberts nog? Of dat van Alfred Kossmann? Hellema? Frans Kellendonk?

Over een jaar of tien weten we wel of het werk van Rascha Peper nog in de boekhandel te vinden is. Ik gun het nog wel wat lezers. 

dinsdag 2 juli 2013

Morie


Achter in zijn boek Morie legt Arie Kok uit hoe hij te werk gegaan is. Hij heeft een bestaand persoon genomen, een jongetje dat in de Tweede Oorlog in Nijkerk woonde. Het heette Morie de Liever. Over hem en zijn gezin is maar weinig bekend, dus het meeste moest Kok verzinnen. Aan de hand van dat grotendeels gefingeerde leven wilde hij een beeld schetsen van de joodse gemeenschap in Nijkerk.

Kok begint met de beschrijving van Mories besnijdenis, op 22 januari 1928. Dat is laat, gezien de geboortedatum van de echte Morie (Mozes), 25 oktober 1927; niet op de achtste dag dus. Daarna gaat Kok met grote stappen door de tijd. Hij besteedt aan gebeurtenissen uit 1936, 1937 en 1938 drie korte hoofdstukken.

Het eerste oorlogsjaar, 1940, krijgt ruim aandacht, acht hoofdstukken. 1941 moet het met twee hoofdstukken doen, 1942 met vijf. 1943 krijgt zes hoofdstukken, maar die omvatten maar drie dagen. In de hoofdstukken volgt Kok de gebeurtenissen van die dag. Hij vat niet de tussenliggende tijd samen.

Het gevolg is dat je een nogal verbrokkelde geschiedenis krijgt. Dat is nog niet zo erg, maar er lijkt niets te zijn dat het verhaal voortstuwt. Elke gebeurtenis heeft zijn eigen magere plotje, maar al die gebeurtenissen samen heeft Kok niet in een verband kunnen krijgen.

Aan het eind van het boek vertelt Kok dat hij opgegroeid is met boeken als Reis door de nacht, spannende jongensboeken. In verschillende hoofdstukken klinkt dat door. Het is mij niet helemaal duidelijk op welk publiek Kok mikt, maar sommige hoofdstukken passen toch het best in een jeugdboek. Het gedoe van Morie met een inktpotje is voor hem misschien spannend geweest en mogelijk is het dat voor kinderen nog steeds, voor volwassenen is het niet interessant. Hetzelfde geldt voor een partijtje voetbal dat op een knokpartijtje uitdraait.

De personages zijn nogal schematisch. Als personen niet deugen, is dat aan hun uiterlijk te merken. Bij ene Krelis komt bijvoorbeeld een 'gore lucht' uit zijn mond. En natuurlijk is er een personage (zoon van een NSB'er) die aanvankelijk niet pluis lijkt te zijn, maar die mee blijkt te vallen. Dat lijkt allemaal wel heel erg op de jongensboeken uit Koks jeugd, vrees ik.

Ook het taalgebruik in Morie komt uit de oude kinderboeken. Mensen worden vorsend aangekeken, de wind geselt de straten van de stad, adem stokt in de keel, een felle pijn schiet door een knie. En dat allemaal in de eerste drie hoofdstukken. Het vreemde is dat oranje wimpels niet afsteken tegen de blauwe lucht, maar andersom.

Het lukt Kok vaak niet goed om duidelijk te maken wat er in de personages omgaat. Hij moet dan fors uitpakken. Als Morie in spanning zit, plast hij in zijn broek en krijgt de neiging om over te geven. Dat werk. De lezer blijft onaangedaan.

Dat is misschien wel het grootste probleem: je kunt als lezer begrijpen wat de personen meemaken en je kunt ook nog begrijpen hoe ze zich daaronder hebben gevoeld, maar het blijft op een afstand. Het is ook lastig meeleven, wanneer er steeds kleine dingetjes zijn die je scepsis oproepen. Morie bedenkt in 1936: 'het leek er best wel op'. Maar het zou nog veertig of vijftig jaar duren voor men 'best wel' ging gebruiken als uitdrukking.

Ook vraag ik me af of het taalgebruik altijd bij de leeftijd past. Zou een jongen van 12, 13 jaar dingen zeggen als: 'Ik vind dat er geen bewijs is voor betrokkenheid van Driekus!' of 'Die Seyss-Inquart deugt toch niet? Die is uit hetzelfde hout gesneden als Hitler.' Misschien onderschat ik  de kinderen van zeventig jaar geleden.

Maar sommige dingen kunnen gewoon niet. Op 29 maart 1941 laat Kok fluitenkruid en boterbloemen bloeien en jongens zwemmen in buitenwater. Dat is wel koud, lezen we. Dat geloof ik graag. Op die dag was het in De Bilt gemiddeld 4,5 graad Celsius, met een maximum van 6,6 graden. Dat zal geen lekker zwemwater geweest zijn.

Het streven van Kok is te prijzen: hij wilde een beeld geven van de joodse gemeenschap in Nijkerk, uitgaande van een jongetje dat werkelijk heeft geleefd. Dat heeft wel een sympathiek, maar geen sterk boek opgeleverd.

Morie is uitgekomen bij uitgeverij Boekencentrum in Zoetermeer. De trailer vind je hier.

maandag 1 juli 2013

Maarten van Roozendaal overleden (1962 - 2013)


Maarten van Roozendaal is vandaag op 51-jarige leeftijd overleden. De zanger met de stem waarover het leven was gegaan; de pianist die zichzelf uitstekend begeleidde; de theaterman die in zijn eentje een podium kon vullen. In het bos van het betere lied is een grote eik omgevallen.

Eerder dit seizoen had ik kaartjes gekocht voor De gemene deler, het programma waar Van Roozendaal dit seizoen mee toerde. Een of twee dagen voor de voorstelling kreeg ik bericht dat de voorstelling geannuleerd was. Maarten van Roozendaal was ziek. Ik wist toen nog niet hoe ziek.

Hij wist het wel en hij wist dat hij nog weinig tijd had. Nog net voor wat letterlijk zijn deadline zou zijn, rondde hij een project af: een boek met stukjes van schrijvers die geïnspireerd waren op zijn teksten. Om te janken zo mooi heet het. Het boek zal hier nog besproken worden.

Wanneer ik kennis maakte met het werk van Maarten van Roozendaal weet ik niet meer precies. Ik kende al gauw zijn nummer 'Red me niet', waarvoor hij in 2000 de Annie M.G. Schmidt-prijs won. In radioprogramma's als Andermans veren hoorde ik vaker nummers van Van Roozendaal.

In 2004 kwam bij Nijgh & Van Ditmar de liedtekstenverzameling uit die ook Red mij niet heette. Ik vond de teksten 'wel goed' en sommige vond ik zonder meer goed. Maar Van Roozendaals teksten werken maar half op papier. Je moet ze hem horen zingen en dan laat je alle reserve varen.

Ik kocht Van Roozendaals cd Kerstmis in april (1999) en ging naar zijn voorstelling Maarten van Roozendaal zonder vrienden (2010 - 2011). Het was een bijna huiselijke voorstelling: Van Roozendaal alleen met zijn piano op het podium, dicht bij het publiek. Hij praatte tegen de aanwezigen alsof ze met hem in dezelfde huiskamer zaten.

De muziek was heerlijk en Maarten van Roozendaal zong met zoveel betrokkenheid en gedrevenheid dat alles gloeide en vonkte. Ik heb mijn handen rood geklapt.

Maar nu is het doek gevallen. Van Roozendaal zwijgt, al hoort iedereen die zijn nummers kent, zijn stem nog als zijn naam valt. Laten we die nummers nog maar eens draaien. En daarna lang stil zijn.






bron foto: eerlijkefoto.nl

Een paar stappen naar het licht


Marianne Bell is een Engelse die al sinds haar jeugd in Frankrijk woont. Ze werkt in het museum in het Jardin des Plantes. Haar leven komt in een stroomversnelling als ze Peter Banning ontmoet, een strijdmakker van haar vader, die in de oorlog omgekomen is. Simon wordt na zijn dood beschuldigd van hoogverraad. Mogelijk kan zijn onschuld aangetoond worden, als zijn zakboekje boven water komt. Simon gaf het aan een Nepalese soldaat. Peter en Marianne gaan op zoek naar het boekje.

Dat is de motor die het verhaal aandrijft in de stripserie Een paar stappen naar het licht van Bruno Marchand, waarvan nu de eerste twee delen verschenen zijn: 1. De geometrie van het toeval en 2. De onwaarschijnlijke reis. De serie zal gaan bestaan uit vijf delen en het zou me niet verbazen als het tot het laatste deel duurt voor het tweetal het boekje te pakken heeft.

Zo'n queeste is altijd een prettig verhaalgegeven, al heeft het ook iets voorspelbaars. Je weet dat de zoekers verschillende keren het idee zullen hebben dat ze dicht bij het doel zijn en dat er dan nieuwe problemen opdoemen. Meestal worden stukjes van het raadsel opgelost en komen er nieuwe raadsels bij.

Dat is ook zo in Een paar stappen naar het licht. Maar daarnaast speelt er nog iets: Marianne heeft ontdekt dat haar leven op te delen is in perioden van vijf jaar en zeven maanden. Elke keer gebeurt er iets ingrijpends na deze periode, met een geometrische precisie. Over een paar maanden loopt er weer een periode af. Zal ze juist dan het boekje vinden?

In het tweede deel blijkt dat de strikte fasering niet alleen het leven van Marianne geldt, maar dat al voor haar geboorte de tijdperken van vijf jaar en zeven maanden in haar familie een rol speelde. Waar dat vandaan komt, moet ook nog opgelost worden.

Dat lijkt eigenlijk wel genoeg om een serie boeken mee te vullen, maar Marchand heeft er nog geheimzinnigs in petto. Eerlijk gezegd werd me dat wat te veel. Marianne heeft voorspellende dromen, ze kan zoekgeraakte dingen vinden door eraan te denken, een sjaal voert automatisch naar iemand die gezocht wordt. En (ha, daar hebben we Dan Brown!) er is ook nog een geheimzinnige penning waarmee de toekomst voorspeld kan worden: Amundsen, Jack London en Jules Verne zouden die gebruikt hebben.

Van mij had al dat gehocuspocus niet gehoefd. De zoektocht naar wie de verloren vader was (en daarmee de zoektocht naar zichzelf) was al voldoende om het verhaal te dragen, lijkt me. Ik heb de rest maar op de koop toe genomen.

Bruno Marchand is een tekenaar met een voorliefde voor architectuur. De stedelijke decors waarin zich een groot deel van het verhaal afspeelt, zijn fraai getekend en de tekeningen zijn mooi ingekleurd, waarbij opvallend vaak gebruik gemaakt wordt van een helder turquoise.

De personages zijn misschien wat statisch, maar dat is niet hinderlijk. Bij heftige emoties is dat niet goed terug te zien in de gezichtsuitdrukking; die is meestal vrij vlak. Ook is leeftijd niet altijd goed aan het gezicht af te lezen. Peter is een generatie ouder dan Marianne, maar in de meeste plaatjes valt dat niet op. Het zijn kleinigheidjes in een goed getekend verhaal.

Wie besluit tot de aanschaf van de eerste delen, zal ongetwijfeld de rest ook gaan kopen. Het verhaal is boeiend genoeg verteld, zodat je in ieder geval wilt weten hoe het afloopt.


Bruno Marchand, Een paar stappen naar het licht. 1. De geometrie van het toeval. 2. De onwaarschijnlijke reis. Uitgeverij Silvester. Hardcover, 48 blz. € 16,95 per deel. Op dit moment biedt Silvesterstrips de eerste twee delen samen aan als kennismakingspakket voor € 29,95 in plaats van voor € 33,90. Zie de site.