'Boven slaap je. Beneden zit ik. Ik ben je moeder.' Zo begint de korte roman Elders van Ilse Josepha Lazaroms. Elk volgend hoofdstuk begint op dezelfde manier en elke keer komt er een zin bij. 'Een alleenstaande moeder. Een vrouw tussen de dozen. De dood ligt in mijn schoot.'
De ik, de moeder, de vertelster, heeft een eigen huis betrokken, nadat ze meer dan twintig jaar in verschillende landen gewoond heeft. Die onrust zat al in de familie. Haar opa was politieagent, die steeds op een andere plaats werd gestationeerd. Haar vader kon daardoor ook nergens aarden. 'Doe dat alsjeblieft je kinderen nooit aan', heeft hij haar gezegd.
En nu heeft ze een kind en een huis om te blijven. Haar dochter heeft zelfs gevraagd of ze een hoogslaper mag. Maar echt ergens blijven is nog wel een opgave.
De vertelster is jarenlang gevlucht, weggelopen voor de verhalen van haar familie, voor de verhaallijn die haar mede bepaald heeft. Ze wil dat dat nu stopt. Ze blijft een nacht wakker, met de dozen vol herinneringen. Ze begint aan haar klus: ergens blijven. Een beginpunt zoeken, zodat het vluchten stopt, zodat haar dochter niet de zoveelste in de rij wordt.
Schrijvende vrouwen
De ik denkt daarbij aan de schrijvende vrouwen (Anne Sexton, Sylvia Plath) die ook moeder waren en aan Virginia Woolf, voor wie het moederschap niet met het schrijverschap te combineren was. Deze vrouwen hebben uiteindelijk een eind aan hun leven gemaakt. Ook heeft ze zich verdiept in de ontheemde schrijver Joseph Roth. En ze denkt aan haar vriendin die voor de trein gesprongen is en aan haar Noorse geliefde die ook niet meer leeft.
Al op jonge leeftijd is de vertelster zich bewust van de dood en is de angst dicht bij haar. Sinds de geboorte van haar dochter kleeft de dood aan alles:
Hoe dan ook, sinds mijn dochters geboorte is de angst geëxplodeerd als een stervende ster en kleven de glimmende spetters aan alles wat ik aanraak en alles waar ik aan denk.
De compositie van wat ze schrijft, kan ze niet volhouden. Ze wilde steeds beginnen met de ik die beneden zit en de dochter die boven slaapt, maar de dochter komt haar bed uit en schopt zo de compositie in de war. Ze overbrugt de afstand. De dochter waarover ze schrijft en de dochter die er in werkelijkheid is, kunnen niet langer gescheiden blijven.
Boven en beneden
Boven en beneden spelen in Elders steeds een rol. Het opstijgen en dalen van het vliegtuig, waarmee ze elke keer vluchtte of haar oma die maar de trap op en af liep, terwijl haar zoontje (de vader van de vertelster) onder aan de trap stond. Verschillende keren moest oma opgenomen worden.
De ik heeft zich altijd een buitenstaander gevoeld, alsof er een gordijn tussen haar en het leven hing. Maar ze wil nu de confrontatie aangaan.
Ten minste één nacht moet ik hier blijven zitten, dat heb ik me voorgenomen. De nacht ontrafelt de ratio, en dat is precies de bedoeling. Ik wil weten hoe het is om ergens te blijven. Om het patroon van opstijgen en dalen te doorbreken, het eeuwige weggaan. Om niet meer te kunnen vluchten. Om voor het eerst ergens verankerd te zijn, niet vanwege dit huis, maar vanwege het meisje dat boven te slapen ligt.
Het is alsof ik op een grens sta. Ik wil dat het stopt. Ik wil dat het ophoudt, hier, bij mij, in dit kleine, kale huis bij de rivier waar ik woon met mijn kind. De waanzin. De droefenis. De angst. Begrijp je nu waarom ik al die tijd elders was?
Tot ik sterf
Aan het eind van het boek pakt de moeder de bedachte compositie weer op:
Boven slaap je. Beneden zit ik. Ik ben je moeder. Ik ben alles en niets en zal van je houden tot ik sterf.
De liefde voor haar kind geeft haar een plaats, in dit huis, in deze nacht, voortaan. En de nacht heeft haar geleerd dat niemand een volledig veilige plek in het leven heeft:
Dat we allemaal dwalen en veranderen en nooit één dag hetzelfde zal zijn, en dat we het daarmee zullen moeten doen. Dat dit leven het half-beschutte bladerdak is waaronder we geboren worden, opgroeien en sterven. Waarom zou je dan nog schrijven?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten